Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekend
[pagina 214]
| |
Van wellevens kunste
| |
[pagina 215]
| |
ghemoed uyt een bezatighdeaant. beweghing des ghemoeds ende overeenstemming der hertstochten met redene. 4. Daarom noemen de verstandighste de rechtvaardicheyd nu een alghemeyne dueghde, dan de volmaacktheyd der dueghden ende by wylen oock een gherustheyd des ghemoeds. Zy bestaat meest in alle menschelycke wercken die daar strecken ten ghoeden, het zyn dan alghemeyn of zonderlingaant., ende heeft een zelve eynde daar toe zy streckt als d'ander dueghden, te weten het opperste ghoed. 5. De rechtvaardicheyd heeft haar oeffening in godlycke ende in menschelycke zaken. Gode gheeft zy dat Gode, den menschen dat den menschen toekomt. Gode komt toe liefde ende daar uyt ghehoorzaamheyd boven, ja oock teghen alder menschen gheboden. 6. Den menschen komt toe, te weten d'overheyd, in zyne wetten niet jeghen de Godlycke strydende, ghehoorzaamheyd om Godes wille. Maar allen menschen komt toe liefde ende daar uyt weldaad, behulpzaamheyd ende in summa alle dat wy begheren ons van andere menschen ghedaan te werden. 7. Zeker nadien men Gode zelf moet bekennen alleen het opperste ghoed te wezen, wie moet niet kennen rechtvaardicheyd te zyn dat wy hem boven allen anderen dinghen liefhebben? Ende ghemercktaant. God is de wysheyd ende ghoedheyd zelve, daar uyt alle verstand ende dueghde huer oorsprong hebben, zo moet immers toeghestemt werden dat zyne godlycke wetten zyn de alder rechtvaardichste ende beste ende ons mitsdien nodigh ende nut boven allen dinghen. 8. Het moet dan oock zyn rechtvaardigh ende ons zelve ghoed dat wy zulcke Godlycke wetten onderdanigh zyn. Die is God in zyne wetten onderdanigh die hem lief heeft boven al; die heeft God boven al lief diens hooghste lust is te doen dat God behaaght. Daar deze heylighe lust is, daar volght warachtighe ende oprechteaant. ghehoorzaamheyd Godes. 9. Want wat elck een lust is om te doen, dat doet elck ghaarne ende dickmaals. Watmen dickmaal doet, dat leertmen stadelyck met andacht. Maar wat stadelyck met andacht werdt gheleert, dat kanmen op 't alder best. 10.Ga naar voetnoot10 Dits dan ghehoorzaamheyd Godes ende dit is rechtvaardicheyd | |
[pagina 216]
| |
in Godlycke zaken. Maar want hier na vande Godsdienst handelende meer hier af ghezeyt zal moeten worden, zo laat icx hier mede ghenoegh zyn ende kome nu opte rechtvaardicheyd in menschelycke zaken. 11.Ga naar voetnoot§§11, 12 Deze is zo edelen ende zo hooghwaardighen dueghde, datmen niet en vint dat nutter ende nodigher is totte onderhoudenisse vanden band des menschelycken ghezelschapsaant., oock dat bequamer magh zyn tot onderlinghe jonst ende ghoedwillicheyd. 12. Nadien wy nu (zo elck belyt) gheboren zyn tot onderlinghe ghezellicheydaant. ende vriendschappe, zo moeten wy oock belyden gheboren te zyn om rechtvaardigh te werden, alzo zonder de rechtvaardicheyd de vriendelycke ghezellicheyd niet en magh bestaan. Immers haar zaad is ons natuurlycken ingheplant om in ons te worden een leydsterre, doort behulp vant oordeel des oprechtenaant. redens van Gode ghegheven, om te doen rechtvaardighe ende te vlieden onrechtvaardighe zaken. 13.Ga naar voetnoot§§13, 14 Dat ick hier zegghe des rechtvaardicheyds zaad natuurlyck in ons gheplant te zyn van Gode, en heeft die meyning niet dat deze dueghde of eenighe andere ons angheboren zoude zyn, als of wy de daadvaardicheyd ten ghoeden met ons ter wereld brachten. Neen. Maar spreke zulx alleen vande moghelyckheyd, ghelyck een eerstgheboren kindeken niet angheboren en is het spreken, maar de moghelyckheyd om te leeren ende te konnen spreken metter tyd. 14. Daar uyt dan verstaan wordt dat de rechtvaardicheyd in ons komt, eensdeels uyter naturen ende eensdeels uyte ghewoonte of | |
[pagina 217]
| |
hanteringhe, zulx dat de nature de moghelyckheyd, maar de oeffening de daadvaardicheyd des rechtvaardicheyds inden mensche veroorzaackt. Het beghin is uyter naturen, maar het bevestighen uyt ghewoonte met redene. 15.Ga naar voetnoot§§15-26 Men vint onder den menschen tweereleye rechtvaardicheyd, daar af d'eene werdt ghenaamt de ghemeyne, maar d'ander de byzondere. D'eerste ziet opt ghemeen ghoed, de tweede op elx ghoed op zich zelf. 16.Ga naar voetnoot16 D'eerste is een onderhoudstere vande verzaminghenaant. der men- | |
[pagina 218]
| |
schen, leerende de wet ende billicheyd onderhouden, maar d'ander byzondere heeft haar wercking in yghelyck dat hen toekomt te gheven. 17. Welcke laatste oock tweevuldigh is, waar af d'een maackt dat in koopmanschappen ende onderhandelinghen ghelyckheyd werdt onderhouden, diemen onderling zoude moghen noemen, ende d'ander uytdeylighe, gheleghen zynde in eerbieding na een yghelyx waarde. 18. Het amptaant. des ghemeenen rechtvaardicheyds is de wet ende billicheyd te onderhouden. Hier uyt werdt de ghene die alle de wetten ghehoorzaamt, rechtvaardigh ghenaamt. 19. Wet is de reden die ingheplant is inde nature, bevelende watmen moet doen, te weten eerlycke ende ghoede, ende watmen moet laten, als schandelycke ende quade wercken, het onderhouden vande welcke rechtvaardicheyd is, maar 't overtreden onrechtvaardicheyd. 20. By deze wet komt de billicheyd, die volghende het rechte oordeel van redene de beschreven wetten matight, ende als d'alderbeste uytlegster des wets haar scherpe strengheyd wyslyck ten anschou vande plaatse, tyd, opzet der menschen ende gheleghenheyd der zaken verzachtet. 21.Ga naar voetnoot21Ga naar voetnoot21 Maar de zonderlinghe rechtvaardicheyd, ghenaamt uytdeylighe of onderlinghe, ghaat meest an d'Overheyd. Deze en bestaat niet alleen in d'ampteren ende diensten te begheven, maar oock inde straffinghen te stellen, ten eynden de burgheren met een ghelyck recht beschermt ende de ghoeden met beloninghen vereert, maar de quaden met pynen ghestraft zouden werden. 22.Ga naar voetnoot22 Al is nu dit des Overheyds ampt, zo is nochtans desselvens ken- | |
[pagina 219]
| |
nisse eenen yghelycken noodzakelyck, op dat elck zoude moghen verstaan wat zyn staat is int ghemeen besten, oock waar wert hy zyn toevlucht behoort te hebben, waar in hy yghelyck 'tzyne behoort te gheven, ende wat hy behoort te wezen ende is. 23. Het ander deel vande uytdeylighe of onderlinghe rechtvaardicheyd is meest gheleghen inde onderhandelinghen der menschen, lerende yghelyck het zyne gheven. Alzo gheeftmen by wisseling d'een ware om d'ander, oock gheld voor waren, ende dit met d'uyterste onderhouding van billicheyd. 24. Deze ziet meer op verghelding van schuld dan op d'eerbieding van zynen waardigher. Zo is nu het eyghentlycke werck des rechtvaardicheyds, zy zy dan ghemeene of zonderlinghe, datmen altyd recht doe ende niet quaads en bedryve. Want die niet ghoeds en hanteren niet rechtvaardigh, ghelyck die niet quaads en bedryven niet quaad en zyn. 25.Ga naar voetnoot25 Ende is van deze twee beter ghoed te doen dan 'tquaad niet te doen, alzo 't eerste een ghoede ghewoonte of daadvaardicheyd baart, maar het twede niet en is dan een onnutte ledicheyd, ist anders dat de mensche, niet ghoeds doende, ledigh magh wezen van 'tquaad doen. |
|