Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendSeste hoofdstuck
| |
[pagina 202]
| |
ende mitsdien doort verkryghen vande wysheyd wys zyn gheworden ende wyselyck wandelen. 4. Zal nu alle onwysheyd het rechte jeghendeel zyn vande wysheyd, zo moet oock alle onwysheyd zonde wezen ende quaad, ende en magh mede niet inden mensche komen zonder des menschen wille ende toedoen. Zo moet dan oock alle onwysheyd wezen vanden willighen ende niet vanden noodzakelycken dinghen, ghemercktaant. alle wat noodzakelyck inden mensche komt of is, dat komt of is daar buyten zyn wil ende toedoen. 5. Hier uyt moet nu volghen dat oock alle onwyze menschen lasterensaant.ende straffensaant. waardigh zyn om verzuymt te hebben de ghave der wysheyd, als dieze niet begheert, benaarstightaant. noch ontfanghen en hebben ende volghens dien dat het by hueren schulde toekomt dat zy onwys zyn ende onwyslyck wandelen; dit houde ick voor oprechteaant. waarheyd. 6. Maar hier openbaart zich nu de doling in dezen, dat alle onwysheyd het rechte jeghendeel zoude zyn vande wysheyd. Want zo zulx warachtigh ware, zo mosten oock alle eerstgheboren kinderkens, als altsamen onwys zynde, de onwysheyd in huer hebben door henluyden wille ende toedoen int verzuymen vant begheren ende benaarstighenaant. vande wysheyd ende mitsdien oock, als om huer eyghen werck, daar inne zondigh, quaad ende daar om oock scheldens ende straffens waardigh zyn. 7. Maar wie zelf niet onwys zynde magh dat ghelooven? Die noch niet en is en doet noch en verzuymt niet; die niet en doet noch en verzuymt en magh door zyn doen noch verzuym de wysheyd niet ontberen. Zo komet dan niet door der kinderkens doen, laten of schulden dat zy onwys, dat is zonder wysheyd, ter wereld komen. 8. Wat ouders zullen zulcke eerstgheboren kinderkens oock berispen, zwygheaant. straffen met slaghen of anders, omdat zy onwys zyn? Gheene, ten waar dan dat zy onwyzer waren dan die onwyze kinderkens zelve. 9. Gheen verstandighe en zal iemand beschuldighen om 'tgheen hy buyten zyn wil niet en verstaat, maar wel om 'tgheen hy door zyn zelfs willigh verzuym niet en verstaat 'tghene hy hadde behoren ende vermoghen te verstaan. 10. Daar zietmen nu onwysheyd inden mensche die gheen zonde | |
[pagina 203]
| |
noch scheldens waardigh en is. Maar alle wysheyd is (zo ghezeyt is) dueghde ende pryzens waardigh. Zo blyckt nu dat alle onwysheyd niet en is het rechte jeghendeel vande wysheyd. 11. Wel is waar dat alle onwysheyd is een ontbering van wysheyd, ghelyck blindheyd ontbering is van 'tghezicht. Maar want een gheboren zot om zyn onwysheyd niet zondigh en is, ghelyck oock de jonghe kinderkens niet en zyn om huer onwysheyd, ende gheen mensch wys en magh wezen zonder daar door dueghdelyck te wezen, zo moet ick eyghentlycker voort jeghendeel der wysheyd houden te wezen dwaasheyd, daar by ick versta een schuldighe onwetenheyd der dinghen die te begheren of te vlieden staan. 12. Schuldigh zegghe ick, overmidsaant. deze onwetenheyd inden mensche noch blyft door zyn zelfs verzuymelheydaant., daar hy wys hadde mogheh wezen. Want deze dwaasheyd is altyd zonde ende inden ghenen daar inne zy blyft oorzake van alle andere zonden die hy bedryft. Dat zy nu ghezeyt dat niet simpele onwetenheyd, maar schuldighe onwetenheyd het jeghendeel is vande wysheyd. 13.Ga naar voetnoot13 Al ist nu zo dat het voor den ghenen die daar recht verstaat wat wysheyd is met zyne oorzake, werckinghen, vruchten ende andere ommestandenaant., niet zwaar en valt daar uyt oock te verstaan het jeghendeel van dien, te weten vande dwaasheyd met alle desselfs ankleven ende ommestanden, zo hebbe ick nochtans niet willen laten ten dienste vande traghe verstanden hier oock van zulx wat te zegghen, doch zo langhe niet als ick vande wysheyd ghedaan hebbe, oock zo heel kort niet dat voor zodanighen het lezen van dit myn schrift verloren werck zoude zyn, na 'tspreeckwoord: Lezen zonder verstaan
Is vergheefs werck ghedaan.
14.Ga naar voetnoot14 Het is warachtigh dat, ghelyck alle dueghde huer zelfs beloning, alzo mede alle zonde zyn eyghen straffing mede is brenghende. Niemand zal oock ontkennen dat elck ghaarne heeft die vrolycke beloning der dueghden, maar onghaarne die truerighe straffing der zonden. | |
[pagina 204]
| |
15. Nu en begheert niemand te ontberen 'tghene hy ghaarne, noch te hebben 'tghene hy onghaarne heeft. Dit ontberen ende hebben is altyd by allen den ghenen die zondighen. Daar uyt dan volght dat niemand uyt een moedwilligh opzet zondight om zich zelf quaad te doen, maar uyt een loutere onwetenheyd die daar waant door zulck werck van zondighen wat ghoeds te verwerven. 16. Dat nu elck mensche aldermeest benaarstightaant. der dinghen verkryghing die elck d'alder beste waant of weet te wezen, verstaat elck lichtelyckaant.. Zo is oock niet zekerder dan datter ontallyck veel meer menschen grooter naarsticheyd doen om gheld dan om wysheyd te verwerven; zo vermercktmen daar uyt oock klaarlyck dat verde 'tmeerderdeel der menschen waant dat het gheld beter zy dan de wysheyd. Ende hier in zyn zy bedroghen. 17. Want zomen alle zulcke gheldgherighe ende niet wysgherighe luyden den kuereaant. ghave van te wezen een Koning Midas, Ick meyn een gulden vliesaant. of gheld-ryck maar zin-arm Koning, dan een zin-ryck maar schamel ambachtsman, Ick houde zy henluyden (van haar redelyckheyd overtuyght zynde) zouden schamen te zegghen: Ick waar liever een dwaas of gheck Koning dan een arm maar zin-ryck ende wys ambachtsman. 18. Hier door worden zy oock overtuyght dat wysheyd beter is dan gheld. Daar inne doen zy dan huer dwaasheyd blycken. Zo doen zy oock wel naacktelyckaant. int verzuymen van wysheyd te verwerven, die van alle ernstighe begheerders zekerlyck werdt verkreghen ende henluyden nemmermeer en werdt benomen, ende int benaarstighenaant. vant vluchtighe gheld, dat nerghens na van alle diet begheren en werdt verworven, velen huer ondanx werdt benomen ende dat zy noch ten laatsten al moeten verlaten, huere dwaasheyd opentlyck doen blycken. 19. Of ist gheen dwaasheyd het zekere ende alderbeste ghoed te verlaten ende het onzekere, snode gheld te verkiezen? Het oude rymken zeyt hier ja toe aldus: Zy zyn zot ende gheheel onvroed
Die hier verkiezen 'tverghanckelyck voort eeuwighe ghoed.
Want alst ghaat op een scheyden,
En hebben zy gheen van beyden.
| |
[pagina 205]
| |
20.Ga naar voetnoot20 Het is dan dolinghe dat de menschen het snoodste voort beste verkiezen. Doling komt uyt onwetenheyd. Deze heb ick hier voor ghezeyt dwaasheyd, die ick noemde een schuldighe onwetenheyd, om de zelve te onderscheyden vande onschuldighe. 21. Onschuldigh houde ick (zo voor mede is ghezien) alle onwetenheyd daar af de wetenschap den onwetenden onmoghelyck is te hebben, het zy dan vermidsaant. des ongheweten dings nature, alzo niemand en kan volkomelyck begrypen wat God is, maar wel dat hy is, oock in velen hoedanigh, of vermids de ghesteltenissenaant. des onwetenden, als dat een jong kindeken gheen onderscheyd en magh weten tusschen ghoed ende quaad. 22.Ga naar voetnoot22 Maar schuldighe onwetenheyd ist, als iemand niet en weet zaken voor hem zo moghelyck zynde om te verstaan, als noodlyck om wel te leven ende hy nochtans middel heeft ghehat om verstand te vinden, maar gheen wil om dat na te speuren of te zoecken. 23. Deze onwetenheyd is zonde ende te recht strafbaar. Want zy blyft inden mensche door des menschen schulde, te weten door zyn onachtsaamheyd of door zyn verwaantheyd. 24. Dat elck van alle bejaardeaant. menschen wel verstaat datter een wegh is tot het welleven ledende, betoont opentlyck elx werck int verkiezen ende bewanderen van eenen wegh; dit en zoude niet zyn indien niet elck waande daar duer te komen tot het welleven. 25. Maar dat zeer weynigh menschen verstaan welck daar is die rechte wegh tot een ghoed leven ledende, zietmen licht an de ontallycke verscheydenheyden van weghen, by verscheyden menschen verscheydelyck, deze zulcke ende die een ander, verkoren ende bewandelt wezende. 26. Dat oock weynigh menschen acht slaan op haren wegh die zy bewanderen, of die de rechte zy dan niet, ontdeckt ons de hard-neckighe voortghang van zo groote menighte ghanghers op zo verscheyden weghen, ghemercktaant. daar maar een eenighe rechte wegh is, ende al d'andere zo zy op hueren wegh merckten, elck hueren onweghaant. voor zulx verstaan, die verlaten ende na den rechten wegh zoecken zouden. | |
[pagina 206]
| |
27. Men moet immers den rechten wegh bekennen te wezen die zynen ghanger opt kortste ende zekerste leedet ter begheerder plaatsen. Deze begheerde plaatse is het wel leven, dat is een dueghdlyck, een rustigh, een lustigh ende een zaligh leven. 28. Alle zondelyck leven brengt tot onruste, verdriet ende onzalicheyd. Zo komt dan daar door de zondaar ter begheerder plaatsen niet. Dit ghevoel van zyn moeyelyck ghewoel ende pynlyck ghequel zoude immers billick ghenoeghzaam zyn om den dolende wandelaar te doen bedaren ende te doen dencken dat dit een onwegh moet zyn, die hem niet en brengt ter begheerder plaatsen, maar int rechte jeghendeel van dien, by zo verde de wandelaar eenighsins acht naam op zynen paden. 29. De Koopman, ghewin zoeckende, neemt wel vlytigh acht wat waren hem bate ende welcke hem schade toe brenghen; de schadelycke verlaat hy ende an de profytelycke houdt hy zich. Vermagh dit de mensche inden snoodsten dinghen, hy vermaght inde dierbaarste. 30. Dit doet hy niet, slaat minder acht opte dueghd dan op 'tgheld, op de rust zyns ghemoeds dan opt ghewin der buerzen. Door deze zyne zondighe onachtsaamheyd verzuymt hy 'tverwerven van wysheyd ende blyft daarom oock arm van wysheyd, ryck van dwaasheyd, oock ydelaant. van dueghden, vol van zonden ende te recht strafwaardigh. 31. Want zy misbruycken hare Reden tot arghlisticheyd, zyn schalck, loos ende wys om quaad te doen, maar weldoen en konnen zy niet, want dat leeren zy niet. 32. Doch is veel meer hoops tot deze onachtzame dan tot die verwaande luyden, als die huer zotheyd zulx betrouwen, dat zy zonder lang bedencken al dat hen voorvalt flux toestemmen, rechtsaant. of nerghens duysterheyd in en mochte zyn voor henluyden doorluchtigh verstand. Zo lopen zy als een onbetoomde ghuylaant. volghens de blinde begheerlyckheyd huerder onwyzer herten zonder alle berading daar henen. Wat zouden zy beraden die nerghens en twyfelen, maar alles wel te weten wanen? 33. Deze wanen te weten 'tgheen zy noch gheenssins en weten. Nu en magh niemand begheren 'tgheen hy al heeft of oock waant te hebben. Zo en magh oock niemand de wetenschap der dinghen die hy al waant te hebben begheren, daar na staan, noch die verkryghen. Te min noch ghemercktaant. zulcke waanweters altyd hovaardigh zyn | |
[pagina 207]
| |
ende huer eere door zulcke hare waan-wetenschap zoecken byden menschen, want dit maackt voor henluyden dan noch onvruchtbaar alle ghetrouwe vermaninghen ende verstandighe anwyzinghen die eenighe verstandighe luyden henluyden moghen doen van huere waan-wysheyd. 34. Ghemercktaant. zy hare waanwysheyd niet en moghen belyden byden trouwen berispers, zonder daar voor te schanden te worden. Daar uyt komet dan dat zulcke eerzuchtighe luyden ghemeenlyck werden licht-vluchtighe luyden. 35. Deze poghen de verschulde beschaamtheyd te ontkomen, zy worden hueren liefhebbende vermaanders uyter herten vyand ende zy bestaanaant., inde plaatse van de waarheyd te volghen, haren dienaren te vervolghen. 36. Zo berooven zy huer zelven vant licht der kennissen ende vande waarheyds onderwyzinghe, daar door zy hen zelf als met zware banden der duysternissen vast veterenaant. inden kercker des zondighen onwetenheyds. 37. Zulcke ellendighe zotten vintmen by hoopen, daar an alle wyzen meest wanhopen, ende dit oock niet weynigh onder een aart van volcke die zich uyt gheven voor lichten des werelds. 38.Ga naar voetnoot38 Deze blinden, in plaatse van hen te laten wel leeden van anderen, willen zy andere blinden leeden, achtende zich zelf voor leyders der blinden. Huer onweghaant. schynt recht in hueren oghen, ende veroordelen anderen den rechten wegh bewanderende voor verdoolde luyden. 39.Ga naar voetnoot39 Want zy gheven zich zelf uyt voor leeraars der waarheyd, zonder dat zy verstaan wat zy zelf zegghen ende waar af zy spreken. Hoe zouden zulcke luyden na iemands ghoede vermaninghen luysteren? 40. Neen, zy zegghen: wyckt van ons, want de kennisse uwer weghen en willen wy niet, maar volght ghy onze vermaninghen, verstand ende oordeel, of ghy zult op uwe onweghen in dolinghen verderven. Dit zijn dubbelde zotten ende zulcke dwaze waanwyzen, dat zy oock de rechte wysheyd, kennisse ende waarheyd vyandlyck haten inden vromen ende, daar zyt vermoghen, de zelve vervolghen ende doden. | |
[pagina 208]
| |
41.Ga naar voetnoot41 Deze verwaande onwetenheyd is ellendigh, verghetelaant. ende onbestandigh, een verblindheyd des herten, een herselooze razerije, een zieckte des ghemoeds, een wortel der zonde ende een baarmoeder van alle quaden. 42. Ende ghelyck de wysheyd een zodanigh ghemeen ghoed is voor allen dueghden, dat gheen der zelver des wysheyds raad als 'tlicht van huer alder oghen en magh ontberen, alzo is oock de dwaasheyd een zo ghemeenen quaad voor alle zonden, datmen gheen zonde en magh vinden die niet ghemeenschap heeft, ja oock huer oorsprong uyte zotheyd. 43. Zal de dwaas oordelen, hy zeyt het quade ghoed te wezen. Wilmen hem te recht onderwyzen, hy haat de kennisse. Waarschoutmen hem voor ghevaarlyckheyd, hy betrouwt in zyn zotheyd, volght zyn hoofd boven der vroeden raad, begheert dat hem schadelyck is, verwerpt het beste, ankleeft het snoodste ende haast blindeling na zyn verderven. 44.Ga naar voetnoot§44 Valt de gheck in schaden, hy werpt de schuld op 't ongheluck, verschoont zyn zotheyd ende scheld de fortuyne, die hy blindelyck navolght, macht over zich gheeft, eert ende anbedet als een goddinne, zo wel is ghezeyt by een oud Poëet: Blinde Fortuyne, ghy hebt gheen godlycke macht
Over de vroeden van zinne,
Maar inde Hemelen stelt u 'tzotte ghedacht
Dwaaslyck voor onze goddinne.
45. Maar ghebueretaant. hen in eenighen handel (na 'tspreeckwoord dat een gheluckigh dwaas gheen wysheyd en behoeft), dan komet niet, zo hy zeyt, doort gheluck, maar door zyn voorzichtigheaant. wysheyd. Zo maackt hy in teghenheyd vant avontuyr, maar in voorspoed van zyn eyghen ghewaande kloeckheyd zynen God. 46. Want een recht zot arbeyd altyd meer om wys te schynen dan om wys te wezen, zonder te verstaan dat het lichter valt wys te zyn dan | |
[pagina 209]
| |
te schynen. Ghemercktaant. hy gheen wysheyd en kent, zwygheaant. heeft, die den schyn van wysheyd begheert. 47. Nu is wys schynen zonder wys te wezen beveynstheydaant.. Om wel te veynzen behoeftmen kloecke loosheyd. Dees en is niet byden ghecken, dus en moghen zy noch des wysheyds schyn gheenssins bekomen byden wyzen, die wel door een dubbele huyckaant. (zomen zeyt) konnen zien. 48. Maar wat eer kan een gheck behalen daar inne dat hy by zyns ghelycke ghecken voor wys werdt ghehouden? Wat voordeel kan dit voor den dooraant. doch anders zyn dan dat hy door andere doren met doorlyckaant. pryzen noch meer verdoortaant. werde? 49. Dat waar niet anders dan of iemand een krancke vroedmakende dat hy ghezond ware, de zelve midsaant. in zyn zware kranckheyd anderen meer van hem zelf dan hem zelf gheloovende, meynt al ghezond te zyn ende gheen medecynmeester te behoeven, twelck maackt dat hy in zyn ellendighe zieckte van zotheyd verstyft ende blyft. 50. Dat is dan de vrucht vande dwaasheyd, te weten verstand door eyghen schuld te derven, in zotheyd te sterven, 'tghoede dat zy begheren altyd te ontberen, voor 'tghevoel van een vluchtighe lust een eewigh blyvende berouw, ellende ende jammer te verwerven, ende inde plaatse van huere onbetemde vryheyd int volghen van huere schadelycke zinnelyckeydenaant., vele wreede, felle ende moordelycke tyrannen te dienen. 51. Vraaghdy hier welcke? Ick meyn d'onverzadelycke ghiericheydaant., de zinneloze dronckenheyd, de dolle toornicheyd, de smettelycke onkuyscheyd, de hertknaghende nydicheydaant. met meer andere dierghelycke zonden, zo quaad wezende als de helsche duyvelen zelve. 52. Zodanigh zyn de dwazen elck op zich zelve, zulx zyn huere wercken ende dat zyn huerder zotheyds vruchten, welck huer ellendigh leven oock deelachtigh worden hueren huysghezinde ende huere huyshouding. 53. Want het is onmoghelyck dat iemand recht zoude konnen ghebruycken dinghen die hy niet en kent noch en weet waar toe zy dienen. Nu en kennen gheene zotten de aart ende eyghenschap van wyf, kind of bodenaant., oock niet vande ryckdommen, weet oock niet waar toe zy dienen. Het is dan zo onmoghelyck dat de dwaas zulx alle of eenighe der zelve dinghen recht zoude ghebruycken, alst eenen | |
[pagina 210]
| |
die noyt schip noch zee ghezien heeft moghelyck zyn zoude 'tschip op zee wel te bestieren. 54. Ist een hovaardigh dwaas, zo acht hy zyn wyf niet als zyn ghezellinne, maar als een slavinne, maar ist een onkuysch zot, zo mesbruyckt hyze tot zyn gheylheyd ende niet tot kinderwinning of ter noodurft. Ist een ghierichaant. zot, hy laat zyn kinderen in 'twilde vol onkruyds opwassen, uyt begheerten van zyn land vant onkruyd te reynighen om zyn inkomsten te vermeeren. 55. Ist een droncken gheck, zo is hy vlytigher zynen buyck met dranck te overladen dan om zynre kinderkens hongherighe maghen met brood te verzaden. Ist dan oock een nar die daar hoereert of dobbelt, die maact zyn buerze haastaant. zo ledigh vanden ghelde, dat zyn huys oock haast ydel wordt van bodenaant., by ghebreck van die te moghen kost ende loon gheven. 56. Deze zyn eertyds by my berymt op deze wyze: Als ioncker Smets zeer mildelyck ‘teertaant.
En hy zyn staat heel wildelyck ‘meert,
Zo dat zyn schulden hoghe op lopen,
Dan werdt by Ioffrou Spaarbeck ghespaart,
Die vast zo dat zy guldens verghaart
Om ioncker Smets zyn land af te kopen.
57. Onmoghelyck ist oock dat een dwaas zoude verstaan het rechte ghebruyck vande ryckdommen. Daarom en magh hy oock niet verstaan het rechte middel om die wel te winnen of te bewaren. 58. Men vint niet weynigh zotten zulxaant. met lust tot droncken drincken, tot tuyschenaant., tot jaghen ende andere onnutte, ja schadelycke zaken verblind zynde, dat zy hert noch zin en hebben om eenighe eerlycke winst te benaarstighenaant. na 'tbehoren ende komen in schandelycke armoede. Ende dat oock niet jeghens 'tbehooren. 59. Andere zyn zo onmatelycken begherigh na 'tghewinne, dat zy noch gheweten noch eere verschonende gheen ghewin en verzuymen; hoe schandelyck dat oock magh zyn, dat bejaghen zy vierighlyckaant. met valscheyd, met bedrogh, met woecker, ja oock eenighe met angstighe dieverijen ofte raybrakelyckeaant. straatschenderijen. Ende deze verkryghen by wylen zeer grote, maar schandelycke ryckdommen. 60. Dan bedecken zy met prachtighe ghewaden huer schandelycke | |
[pagina 211]
| |
daden ende vryen zich zelf vande ghalghe mette vellen vande ghestolen of gheroofde ghoederen. Deze bevinden niet onwarachtigh 'tghemeen zegghen: ist hoer of ist dief, heeft hy gheld men heeft hem lief, ende oock: 'tgheld dat stom is maackt recht dat krom is. 61. Is dan oock iemand verblind mette ghierigheaant. zotheyd, die kan mede 'tgheld dat nu al ghewonnen is niet ghebruycken, maar wel mesbruycken. Van zodanighen heb ick voormaals gherymt al ditte: Ghiericheydaant. is int ghelds vergharen
Listigh en loos, oock onrechtvaardigh,
Maar in huer onverzadigh sparen
Toont zy haar streng, oprechtaant. en aardigh:
Want als huer dienaars 'tgheld bewaren,
Kent zyse 'tloon des kosts niet waardigh.
62. Ende noch: Der ghierigher zorghen
Zyn avond en morghen
Om 'tgheld, rechtaant. oft zyn eyghen waar, te vermeren.
Maar zyn spaarlycke buyck
Mist het nutte ghebruyck:
Hy derf't, als vreemd ghoed, niet bestaanaant. te verteren.
Maar want vande ghiericheyd hier na noch zal werden ghehandelt, laat icx hier by blyven, om noch een weynigh te zegghen vande zotte Overheyd. 63. Lichter vallet zich zelf alleen dan een huysghezinde wel te bevooghden; dit heeft oock minder zwaricheyd in, dant wel bestieren van een ghantse burgherije. Daar uyt nu moet volghen dat die 'tlichtste niet en kan, dat hy veel minder het zwaarste wel magh konnen. 64. Zo waart allen dwazen veel nutter dat zy vande vroeden wel bevooght werden dan dat zy anderen qualyck bestieren. Noch zietmen dat de zotten zo begheerlyck jaghen na dezen zorghelyckenaant. last, als alle wyze mannen de zelve angstelyck vlieden. 65. Nochtans is de zot an deze zyne zotheyd mede niet onschuldigh, zo hy maar zyn redelyck verstand hier in wilde ghebruycken, zo wel als in andere zaken. Zeker, zoude hy vele ghouden penninghen ontfanghen daar hy twyfeldeaant. an valsche munt, hy zoude minder zyn zelfs dan een goudsmits oordeel daar inne betrouwen. Zo mede waar | |
[pagina 212]
| |
hy op zee in een storm, hy zoude 'troeder beter den stierman dan zich zelf, noyt ghestiert hebbende, toe betrouwen. 66. Waarom dat? Hy weet dat niemand en kan 'tgheen hy noyt ghehanteert en heeft. Zo weet hy mede dat hy noyt ghoudsmit of wisselaar noch muntmeester, insghelyx noyt is op zee gheweest. Magh dan de zot oock iet verstaan voort staan na hoghe ampteren dat hy noyt gheregeert heeft ende dat hy daarom niet en magh konnen? 67. Magh elck niet licht verstaan datter gheen meerder kunst op aarden en is dan veel menschen wel te bevoochden? Datter gheen zorghelyckeraant. zake en is dan 'tghemeen welvaren zonder wysheyd te bestieren? Noch doet de verwaande vermetelheyd den zotten zottelyck staan na 'twerck dat zy niet en verstaan. 68. Maar wat is de vrucht van zulcke vermetele dwaasheyd der dwazen? Eerst spotlycke verachting in plaatse van huer ghezochte eere, ende voorts des Stads ende oock zyn eyghen verderven. Want zy bestaanaant. 'tgheen boven huer verstand is. Zo moeten zyt qualyck doen. 69. Dit merckt nu niet alleen des dwazen huysghezinde binnen den huyze, maar de ghantse burgherije binnen de muren. Zo toont des Overheyds ampt wat inden man steeckt. Wat toont dat inden zotten doch anders dan zotternije? Werdt dan de zotte Overheyd niet des volx spotternije? 70. Dats noch 'tminste quaad. Maar want zyn onwysheyd het schip vant ghemeen besten qualyck bestiert, wat magh daar anders uyt worden dan 'tghemeen ende daar onder oock des zots bederven? 71. Moet de Stad niet bederven daar de wetten niet voorghestaan maar vertreden worden? Daarmen gheen voorraad en doet inden ghoeden teghen den quaden daghen? Daarmen zyn eyghen nut boven, ja teghen het ghemeen besten zoeckt? 72. Maar hoe magh de ghene diens zotheyd de wetten niet en verstaat de zelve wel voorstaan? Hoe magh een onvoorzichtigh dwaas voorzichtelyck de Stede voor ongheval voorhoeden? Of hoe magh een ghierighaant. baatzoecker 'tghemeen besten zoecken? Hy maght zoecken an allen hoecken om dat in zyn eyghen kist te vinden. Van deze zeyt het spraexken: Van God en al den volcke werdt hy recht vervloeckt
Die eyghen baat meer dan 'tghemeene welvaart zoeckt.
| |
[pagina 213]
| |
73. Dit zy hier met ghenoegh voor den dwazen die dwaaslyck arbeyden om dezen last boven huer macht zynde op zich te laden; of iemand zulx mercken wilde ende zo aflaten zich zelf ende anderen int bederven te voeren. Daar en tusschen zyn alle vrome onderzaten schuldigh te eeren, ist niet den raad van zulcke onwyse luyden, ten minsten den staat, op dat verachtinghe vermyt ende 'tvolck in dwang ghehouden werde.
Eynde des derden Boex. |
|