Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
Vierde hoofdstuck
| |
[pagina 176]
| |
6.Ga naar voetnoot6 Daar inne zegghen d'andere die altzamen een te zyn, of zy schoon verscheyden werckinghen hebben, waar na zy elck hare zonderlingheaant. namen ende ghedaante kryghen. Dezen wortel alder zonden houden eenighe voor ongheloovicheyd, maar andere voor verwaande onwetenheyd. 7. Voorwaar, nadien alle menschen onverstandigh ter wereld komen ende niemand zonder verstand wel (dats dueghdlyck) en magh leven, zo is daar toe den menschen niet nutters noch nodighers dan te volghen den raad van anderen die verstandigh zyn. Nu ist allen onverstandighen onmoghelyck te verstaan wie verstandigh is, om desselfs raad na te volghen. Ghemercktaant. het onverstand het verstand niet en kent ende midsdien in iemanden 'tverstand al schoon vernemende, dat niet voor verstand ende daarom oock den mensche daart inne is, niet voor verstandigh kennen en zoude moghen. 8. Hierom waar voor zulcke onverstandighe, huer onverstand ghelyck een blinde zyn blindheyd verstaande, voort eerst gheen zekerder raad dan dat hy mestrouwe zyn eyghen onverstandighe blindheyd, ende ten eersten int wilde niemands raad of leding vast betrouwe, maar met twyfelyck verzoeckenaant. als met tastende voeten iemanden navolghe, vlytelyck achtnemende of hy oock komt ter begheerder rusten ende plaatsen. 9. Indien neen, dat hy terstond diens Leydsmans hand los late, 'twelck in zynre macht zal zyn, ist dat hy zyne leyders hand heeft ghegrepen ende zich ten eersten niet vanden leyder of verleyder vast heeft laten grypen. 10. Want het een zo ghewis teken is van een ghoed raadsman, als de raadvolgher, zyn raad volghende, bevint dat in hem werdt tgheen de raadsman hem toeghezeyt hadde, als het een zeker teken is van een ghoed medecynmeester dat alle krancken die zyne gheneesdrancken in nemen ende inhouden, de beloofde ghenezing verwerven. 11. Maar dit werdt by weynigh onverstandighen zo ghedaan, overmidsaant. meest elck eer komt tot waan-weten dan tot waar-weten. Deze waan is maar een gheschilderde, ja ghedroomde wetenschap. Hier | |
[pagina 177]
| |
in behaaght zich de droomweter, latende zich hovaardelyck duncken dat hy wat weet, als hy noch niet en weet zomen weten zoude, ja niet wat weten is. 12.Ga naar voetnoot12 Dan volght de mensch zyn eighen ghoedduncken boven een anders, ja oock boven der wyzen raad vermetelyck. Hier bestaataant. hy te begheren, te willen ende te doen dinghen die hy ghants niet en verstaat, ende dit alles uyt een blind, stout* ende verkeert oordeel, zegghende 'tquade ghoed ende het ghoede quaad te wezen; magh hier uyt oock iet anders volghen dan zondighen, dan dickmaal zondighen, dan zondigh ende een zondaar te worden? 13. Het is zeker dat alle menschen in alle huer doen ende laten niet anders en zoecken dan 'tghene henluyden quaad is te ontvlieden ende 'tghene henluyden ghoed is te benaarstighenaant.. Mede is warachtigh dat alle onrechtvaardicheyd, alle kranckheydaant. ende alle onmaticheyd den mensche wroeght, pynight ende quelt, ende midsdien den mensche quaad is. Zo ist oock buyten alle twyfele dat het meerdeel der menschen in al huer doen ende laten onrechtvaardicheyd, kranckheyd ende onmaticheyd betonen. 14. Dit zouden zy zo weynigh doen, noch zulck quaad daar door op ten halze halen, waart dat zy zulx zo warachtelyck wisten quaad te wezen, als zy, wetende het venyn doodlyck te wezen, dat zelf onghaarn vrywilligh inne zouden moghen drincken uyt begheerte van levendigh te blyven. 15. Het is dan de verwaande onwetenheyd alleen daar door de menschen zondighen. Deze is de eenighe zonde, ja wortele alder zonden. Hier met zyn al d'andere zonden doorspeckt, ja vereenight, ende hier uyt, als uyt een venynighe wortele, spruyten voorts al d'ander doodlycke zonden. 16. Doch zoot iemand anders verstonde, wil ick my liever vriendlyck vanden zelven hier in laten onderrechten dan vyandlyck teghen iemanden daar om vechten, als oock in alle 't ander, by my in dezen wercke gheschreven. Ende om ander luyder meyninghe veel eer dan de myne in dezen te volghen, wil ick oock de zonden deylen in hare leden, zo ick mede wil doen de dueghden. Daar toe ick nu voorts kome, te weten eerst tot het eerste deel der zelver, namentlyck tot de wysheyd. |
|