Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendDerde hoofdstuck
| |
[pagina 173]
| |
ghen dat de dueghde bestaat als een gheheel in zyne deelen, zo dat het gheheel, ghevoeght zynde tot verscheyden werckingen, by na verscheyden ghedaanten voortbrengt, uyt alle de welcke maar een volmaackte dueghde voortkomt, zulx dat gheen uyt de vier dueghden den anderen magh ontberen. 2. Daar isser oock die alle d'andere dueghden zeyt begrepen te zyn inde wysheyd alleen. Oock zegghen eenighe datter maar een dueghde en is, die zy stellen in des ghemoeds gheneghenheydaant., ende die na hare verscheyden werckinghen verscheyden namen ontfangt, welck laatste ghevoelen daar op rust, dat alle dueghden zulx an malkanderen hanghen dat, die een ghebreeckt gheen, ende die een heeft alle duegden heeft. 3. Dit laatste zoude moghen waar zyn inde volmaackte dueghden, | |
[pagina 174]
| |
nu door een stadighe oeffening bevestight zynde inden ghemoede, maar niet inde onvolmaackte dueghden, die also noch niet en zyn bevestight. 4. Men deylt oock de dueghden in burgherlycke dueghden, in zuyverende dueghden, in dueghden eens ghezuyverden ghemoeds ende in voorbeeldelycke of exemplare dueghden. 5. De burgherlycke bestieren het menschelycke leven tot onderhouding vande uyterlycke ghemeenschappe des levens. Die zuyverende reynighen des ghemoeds smetten ende strecken zich tot d'overwinninghe. De dueghde der ghezuyverden ghemoeden heeft plaatse inden ghenen die, nu de zonden al verwonnen hebbende, stantvastelyck rust inde liefde ter dueghden. 6. Maar voorbeeldelycke dueghden werden ghenaamt die daar zyn als een exemplaar of voorbeeld of eerste ghedaante alder dueghden inden Godlycken ghemoede, als inden oorsprong van alle ghoedheyd zelve, daar alle dat ghoed ende dueghde is uyt vlietet inder menschen herten. 7.Ga naar voetnoot7 Doch nadien ick meer spitsvondicheyds dan oorbaarlickheyds voor den ghemeynen verstanden (voor den welcken ende niet voor den gheleerden ick deze dinghen schryve) gheleghen te zyn versta inde scherpzinnighe onderzoecking der voors. dinghen, hebbe ick voorghenomen te blyven byde ghewoonlycke deyling der vier Hoofddueghden, namentlyck wysheyd, rechtvaardicheyd, sterckheyd ende maticheyd, waar van d'eerste over de verstandighe kracht, maar d'andere drie over de begheerlycke ende afkeerlycke kracht, doch voorneemlyck over de wille 'tghebieden hebben. 8. Alzo zal ick eerst komen opte wysheyd, ende in desselfs verklaringhe opte eenzameaant., huyslycke ende burgherlycke wysheyd, na dat ick nu oock eerst wat zal gheroert hebben vande deylinghe der zonden. |
|