Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendSeste hoofdstuck
| |
[pagina 30]
| |
2. Hier mede stemt oock over een d'Overlandscheaant. sprake, want daar het woord minnen, twelck van minne komt, gheen minder schande en is te noemen, dan hier oneerlyckaant. luyden d'alder dorperlyxteaant. woorden diemen opt alder onschamelsteaant. magh verhalen inden openbaren bordeelen. 3. Niet dat het werck van wettighe byslapinghe zelf zonde of schande zy, veel minder desselfs name te noemen, maar alle verstandighe menschen verstaan licht dat het naackt benamen van zulck werck, dat meest verzelschapt is met lustichaant. ghevoel, oock inden zinnen brengt een lustighe inbeeldinghe, de welcke als groote ghemeenschappe hebbende met het ghevoelen, int zelve niet veel anders en verstreckt dan een brandende voncke in droogh stroy. 4. Zo veroorzaackt dan d'onkuysche klapaant. onkuysche verbeeldinghe ende deze eenen heeten vlamme inden zinnen. Om twelck te voorhoeden d'ouden d'onkuysche woorden vermyt wilden hebben. Want het onnodigh is datmen een luys zoude zetten inden pelse, overmidsaant. die daar van zelfs wel pleghen inne te groeyen. 5. Byde naam minne werd dan eyghentlyck verstaan een heete hertstochte, voortkomende eensdeels uyte rypheyd vande angheboren gheneghentheydaant. tot voorttelinghe, ende eensdeels uyte bevalligheyd des beminden persoons, tot byslapinghe vande welcke zy is streckende. 6. Het byslapen in zich zelfs, gheschiedende na 'tbehoren, is een natuyrlyck werck, ghelyck hongherigh eten ende dorstigh drincken, ende mitsdien zo weynigh als deze wercken quaad of zonde. Maar desselfs mesbruyck, als oock 'tmesbruyck in eten of drincken, maackt het byslapen zondigh ende quaad. 7. Recht ist ghebruyck ende tgheschiet behoorlyck, als het voortkomt uyter naturen zelf ende als het streckt tot zynen rechten ende behoorlycken eynde, te weten tot voorttelinghe. Want dan werd ghevolght die schickingheaant. der naturen ende in haar den Schepper der naturen zelve. 8. Maar als deze minne haren oorsprong neemt uyt een verbeeldelyck dencken of herdencken vande luste, des byslapens speelghenoot, ofte oock uyt nieus ghierigheyd van met een ander dant behoort die lust te ghenieten, zo is zy voorwaar onrecht ende oock schadelyck. 9. Zy is dan onrecht, overmidsaant. zy een ander oorzake heeft dan die | |
[pagina 31]
| |
rechte, die welcke is een anporrende natuurlyke gheneghenheyd, ende vermidsaant. zy streckt tot een onrecht eynde, dat is een begheerte om met schendinghe van een ghoede persone of met veronghelycken van zyn ghade zyn heete lust te koelen. 10.Ga naar voetnoot10 Oock is deze minne schadelyck, wanneer hare onmatighe ende heete vierigheyd, buyten anporringhe der naturen, de nature zelve overweldight, uytmerghelt, veronghelyckt ende krencktaant.. Daarom men deze minne te recht wel magh heten een blinde begheerlyckheyd, maar gheenssins liefde. Want deze is altyd zo wys als kuysch, zo hier na ghezeyt zal werden. 11.Ga naar voetnoot§11 Dit is oock voormaals wel ghemerckt by eenighe welziende Heydenen. Deze zeyden vele luyder echt te wezen een eerbare hoerderije. Zy meynden de ghene die tot huere huysvrouwen inne ghaan, niet om kinderen te winnen, maar om 'tghevoelen alleenlyck van een snel lydendeaant. luste. Ende zeker, als ment wel nadenckt, wat is zulck gheyl man doch anders dan een overspeelder zynre zelfs huysvrouwen? 12.Ga naar voetnoot12 Teghen deze schadelycke minne is raad, zo om haar te voorkomen daar zy noch niet en is, als om haar ghantselyck te verjaghen daar zy nu al is. Men voorkomtse met weghneminghe vande ledigheyd (des duyvels oorkussen), want minnen is der ledigher onledeaant.. 13.Ga naar voetnoot§13 Der ghedachten molen drayt onophoudelyck. Werpt daar inne ghoede terwe, zy zal ghoed meel malen. Maar werpt ghy daar inne het kaf der schilderijen vande naackte Venus, wat magh zy anders malen dan vierighe onkuyschheyd, brandende begheerten ende heete minne? | |
[pagina 32]
| |
14.Ga naar voetnoot14Ga naar voetnoot14 Wederstaat haar beghinsel int wortelen, wildy niet dat die verderflycke vruchten in u herte wassen. Zetse uyt uwen zinne, maackt verbond met uwen oghen ghedachten, dat zy op des meyskens onschamelheydaant. niet en dencken. Wildy u niet branden, speelt niet met deze gloeyende kolen. Deze lust en wilt niet anschouwen van voren, daar zy smekelyckenaant. lacht, maar van achteren, daar zy doodelycken byt. Daar zuldy vernemen hare pynlycke staertjoffersaant., namentlyck het spade berou, wroeghende zonde, verfoeyelyke schande met die knaghende straffingheaant.. 15. Maar is deze hoere nu al ter herberghen ontfanghen, zo moetmenze opt spoedelyxte daar uyt dryven. Hier toe voordertaant. voorneemlyck andachtighe waarneming op tghene zy belooft int ankomen ende op tgheen zy gheeft int scheyden. Dit zal doen verstaan dat huer beloften lust zyn, maar hare ghiften verdriet ende pyne. 16. Want daar zy belooft een tonne wyns en gheeft zy gheen pynte, maar wel een toelastaant. azyns, ja doodlyck venyns. Met hope van begheertens verkryghen komt zy an, maar met verlies van ruste, vryheyd ende vrueghde ghaat zy wech. Die eens anders herte beloofde in onzen handen te leveren, berooft ons van ons herte, dat zy in een anders boeyens verstrickt. Ende op hope van over een vrouken te ghebieden, maackt zy den zotten minnaar een dienstbare slave van een brooddroncken wyfken. 17.Ga naar voetnoot17 Eyndlyck, daar deze bedriechlycke minne belooft een vrolyck, ghenuchlyckaant. ende wenschelyck leven, gheeft zy niet dan een droevigh, verdrietelyck ende ellendigh sterven. Dit weten zy diet ver- | |
[pagina 33]
| |
zocht hebben, die nu uyten droom van deze valsche minne ontwaackt zyn ende die zich niet meer in haren slape van die pynlycke nachtmerrije en laten beryden. Deze wackere, maar niet die slapers, moghen haren lastighen dienst met waarheyd vertellen. Och, of d'onwyze jueght zulcker luyden verzocht verstand boven eyghen lusten gheloofde, hoe wel zoudet huer bekomen! 18. Wat valt lichter dan zynen vyand, overmidsaant. tquaad dat hy ons doet, te haten? Nu en meyne ick niet dat eenigh uyterlyck vyand eenen anderen meer quaads magh andoen, dan deze vyandlyke minne huer dienaren andoet. Zo moet het oock licht vallen voor den ghenen die zulx te recht verstaat, deze vyandlycke minne met hert ende zinne vyandlyck te haten. Vallet oock zwaar of lastigh, diemen vyandlyck haat te verlaten, te verdryven, ja te vernielen? 19.Ga naar voetnoot19Ga naar voetnoot19 Hier met meynde ick van d'onzuyvere Venus te ghaan tot die zuyvere liefde. Maar want ick ghedachtigh werde een rym, by my voormaals uyt een vanden ouden vertaalt, die zo stichtelyck als | |
[pagina 34]
| |
lustelyck uytbeeldt, dat ledighheyd de voedster ende naarstigheyd de vernielster is vande onkuysche minne, hebbe ick my niet moghen onthouden, de zelve hier te stellen, wezende een ghesprake tusschen Venus ende Cupido. 20. Venus
Hoe komt het by Cupido, kind van minnen,
Nadien ghy al de goden kondt verwinnen,
Oock my, u moeder, niet en spaart uyt jonste,
Dat ghy Minerva in rusten stil laat zitten?
Derft daar u koker schut?aant. u fackel hitten?
U hand een boogh? U lust wel schietens kunste?
21. Cupido
Minerva ontzie ick moer, ter ghoeder trouwen.
Want zy is streng en ernstlyck van anschouwen,
Oock manlyck, dapper, fier in al haar wezen.
Ghenake ick haar met myn ghespannen boghe,
Zy schrickt my zulx door haar omzichtigh oghe,
Dat my ontvallen boogh en pyl uyt vrezen.
22. Venus
Is Mars niet vreeslyck? zegt doch boefken eerloos?
Noch wondt en temt ghy hen en maackt hen weerloos.
Cupido
Hy lockt my zelf met kussen en met licken.
Maar Pallas kuysch ghezicht hout scherpe wachte.
Verschyn ick haar maar met een heet ghedachte,
Huer woorden straf doen my vervaarlyck schricken.
23.
By Jovem, zeyt zy, komdy my beneven,
Ick neem dy flux met dezen spiets het leven,
Verschuer en werp dy diep int doncker noorden.
Dan ziet zy fel, en schudt zo yselycken
Tslang-harigh hoofd Meduse afgryselycken,
Dat ick met beven vluchte, uyt anxt vant moorden.
24. Venus
Dat ghy Minerva ontziet dus zeer is wonder
En niet en acht op Jovis schrickigh donder.
Maar hoe zydy de Musen altyd sparigh?
Wat spaardy daar u pylkens zoet-venynigh?
Of hebben zy oock oghen fel doorschynigh
Als Pallas? schudmen daar oock 'thoofd slang-harigh?
| |
[pagina 35]
| |
25. Cupido
Dees maaghden moet ick (moeder) eer bewyzen
Om tkuysch ghelaat, zeer zedigh waard om pryzen.
Oock rust tot gheender tyd huer vlyt en vroedheyd.
Altyd heeft zinghens lust haar hert bezeten.
Des ick my dickaant. by haar lang moet vergheten,
Ghelockt door haar ghezangs zo lieve zoetheyd.
26. Venus
Laat die ghespaart zyn om huer zoete zeden.
Waarom laat ghy Diana dan met vreden?
Cupido
Om hirten snel en hinden te belaghen,
Te vanghen, schieten of met braxaant. te jaghen;
Tot gheender stond en is zy leegh of rustigh.
27
Zy zwerft als blixem over bergh en dalen
Zo rasch, dat ickse niet en magh behalen.
Myn vlercken, pyl en boogh zyn daar te traghe.
Maar wel tref ick den meester vant wel schieten,
Huer broer, hem doe ick dickaant. myn vruegd verdrieten
Doort lieflyck leed, van lusts begheerde plaghe.
|
|