Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Twede hoofdstuck
| |
[pagina 15]
| |
men een begheerlycke, ende dander een afkeerlycke of afweerlycke ende daarom oock (doch oneyghentlyckaant.) een toornighe krachte. 6.Ga naar voetnoot6 Den ghemoede komt het ghebieden, maar d'ander 'tghehoor-zamen toe. Doch ghevalt dit meest anders. Wantmen ghemeenlyck bevint, dat deze twe andere krachten als hollende paarden hueren onachtzamen ende onwyzen waghenaar verachtenaant. ende daar met wildelyck rennen in die verderflyckheyds grachten. Want zy door een bedriechlycke waan van ghoede ende eerlycke dinghen zich afkeren van ware duechde ende eere, ende zo ghezamentlyckaant. inder zonden verderfenissen met schanden springhen. 7. Het ghemoed is de verstandelycke kracht der zielen, waar mede de mensche al 'tghene men magh verstaan, ontfangt ende bewaart, of kent ende oordeelt. D'eerste is ghedoghelyckaant.. Die ontfangt ende behout als een zuyvere spieghel het licht met het beelde des dings dat daar inne schynt ende daar voor verschynt. 8. Maar dander krachte is werckelyckaant.. Deze anschout, kent ende oordeelt 'tghene voor d'eerste inden lichte verschynt. Inde eerste, te weten in de lydelycke krachte des verstandelyckheyds, verschynen zich de verbeeldinghen, komende uyten zinnen. Dit zyn dan de ghedachten. Deze bewaart zy als voghelkens inde kouwe der ghedenckenissenaant.; alzo is zy als een leerling, ghedoghende des leermeesters onderwyzinghe. 9. Deze leermeester is de werckelyckeaant. verstandelyckheyd. Want zy de ghedachten of des ghemoeds verbeeldinghen (dat één is) mette redene overweeght, met onderzoeck anmerckt ende met onder-scheydelycke kennisse oordeelt ende bestiert. 10. Zulx is die eyghentlycke aart vande edele scherpzinnicheyd des redelyken mensches. Hier met bespeurt hy, vindt hy ende kent hy uyt zich zelve, zonder iemands onderwys, dinghen hem te vooren verholen wezende. Des verstandelyckheyds werck is te onderzoecken, wat waarheyd of loghen is, maar de reden spuert na, wat ghoed is of quaad. | |
[pagina 16]
| |
11. Welcke reden zelf mede is een verstandelycke ende werckelycke krachte. Doch schynt haar werckinghe een weynigh te verschillen vande werckinghe des verstandelycken werckelyke krachts. Want daar deze 't oghe vest op weynigh dinghen inde verbeeldingheaant., daar ziet de reden teffensaant. op veele dinghen. Want zy ooghtaant. op dueghde ende zonde, op bate ende schade, op lust ende verdriet, op vrueghde ende rouwe, op minder ende meerder, 't een teghen 't ander overweghende. 12.Ga naar voetnoot12 Ende want hier voor gheroert is vande verbeeldinghe, vande ghedenckenisseaant. ende vande zinnen, zo eyscht hier mede wat verclarings vant ghene daar by werd ghemeynt. Zo noeme ick hier verbeeldinghe der zielen kracht, die beneden de reden is, wezende een ontfangster vande ghedaanten, verschynende door de zinnen, die onder de verbeeldinghe zyn, zo wel vande ghedaanten die teghenwoordigh als afwezigh zyn. 13. De teghenwoordighe zyn ghedachten, de verleden ist herdencken, maar de toekomende is tvoorzien. Alle welcke de menschen ghemeen hebben met eenighe dieren. Want de hond, voor oghen ziende den stock daar hy eens met gheslaghen is, werd verbeeldt metter ghedaante, niet alleen vande stock in teghenwoordigheyd, maar oock mede vande voorleden smerte ende insghelyx vande toekomende smerte, die hy verwachtende is, om welcke te ontghaan hy wech loopt. Doch is alle zulx inden menschen krachte-lyker. 14. Nopende nu de krachte der ghevoelycke dinghen, die werd inwendelyck bevrucht met de ghedaanten uyt elck vande vyf uyter-lycke zinnen, die elck de huere zaayen inde verbeeldinghe. Dit zyn lydelycke ende ghevoelycke ghedaanten, tastelycke als lichamen, zienlyke als verwen, hoorlyke als stemmen, smakelycke als zoete ende zuire, ende rieckelyke als stancke ende lieflyke roken. Alle welcken verscheydenheyden van ghedaanten door die ghevoelycke zinnen (als door pypkens) ghevoerd werden inde herssenen, schilderende alzo die verbeeldinghen. 15. Maar de ghedenckenisse is een verstandelycke krachte, van nieus voor oghen stellende de ghedaanten der voorledene dinghen. Deze | |
[pagina 17]
| |
zyn haar teghenwerpaant. ende zyn daar voor al meer den ghemoede inghedruckt gheweest. Niemand en herdenckt toekomende dinghen, maar men voorziet die. Zo is deze ghedenckenisseaant. een bewaarderse der verbeelde dinghen vermitsaant. het dickmaal herdencken ende ververschen vande beelden der voorledene dinghen. |
|