Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdKorte en heldere demonstratie van het onderscheid tussen de neigingen en de begeerten van de mensaant.Om wat hiervoor is behandeld nog duidelijker te kunnen inzien, moeten we goed letten op het verschil tussen neigingen en | |
[pagina 85]
| |
begeerten. Dit is even groot als onbekend. Kennis van dit verschil is hoognodig, omdat de onbekendheid ermee ernstige dwalingen veroorzaakt. Want hierdoor geeft vrijwel iedereen de schuld aan zijn onschuldige lichaam en verontschuldigt zijn schuldige wil, in de mening dat hem aangeboren is wat hij echter zelf in den blinde heeft verkozen. Omdat men aldus, zonder onderscheid, de begeerten en de neigingen aan elkaar gelijkstelt en zo ook meent dat de begeerten én de neigingen de mens zijn aangeboren, kan er in het binnenste van wie zo denkt weinig anders groeien dan een onuitroeibare misvatting, namelijk dat het onmogelijk zou zijn hier op aarde verlost te worden van de slechte begeerten. Maar iedereen die het verschil kent tussen neigingen en begeerten weet dat de neigingen aangeboren zijn en de begeerten niet. Daardoor is het ook onmogelijk dat iemand zijn aangeboren neigingen zou kunnen laten verdwijnen. De menselijke natuur blijft immers constant. Even onmogelijk is het om hitte en vuur van elkaar te scheiden, want zolang het vuur nog niet gedoofd is, blijft het per definitie heet. Wie dit inziet zal zich geen moeite geven om de aangeboren neigingen bij zichzelf te doden, maar wél om zijn verworven begeerten te vernietigen door hun geen voedsel meer te geven. Dat voedsel bestaat uit vermetel en onverstandig oordeel. Anderzijds is het voor degene die dit inzicht mist, en die meent dat zowel de slechte begeerten als de neigingen aangeboren zijn, onmogelijk om een plan te maken of zich in te spannen met de bedoeling zijn slechte begeerten uit te roeien of te vernietigen. Want hij houdt dat voor onmogelijk tijdens het leven hier op aarde, en niemand die niet volledig zot is kan zich moeite geven om iets te verdelgen als hij tegelijkertijd nog gelooft dat zijn inspanningen nooit tot resultaat zullen kunnen leiden. Dit wanbegrip en deze onkunde maken dat de slechte begeerten bij zeer veel mensen blijven bestaan zonder serieus | |
[pagina 86]
| |
bestreden, laat staan overwonnen te worden. Integendeel, tot aan de lichamelijke dood van zulke mensen wordt de positie van hun begeerten steeds sterker. Dat is een van de jammerlijkste, schadelijkste dingen die er in de wereld te vinden zijn. Kijk, lezer, die ellende is het gevolg wanneer we het onderscheid tussen neigingen en begeerten niet maken. Voordat we hiermee verder gaan, moeten we eerst inzien dat elke neiging altijd iets natuurlijks is, noodzakelijk voor de instandhouding van het lichaam van de mens en bij alle mensen gelijk, hoewel de ene keer wat sterker dan de andere, naar gelang van de behoefte van het lichaam. Om een paar voorbeelden te geven: de neiging van een gezonde lege maag tot voedsel, van vermoeide ledematen tot rust en van het koude lichaam tot warmte. Daarentegen zijn de begeerten voor het merendeel onnatuurlijk, onnodig, grillig en individueel. Wat is namelijk onnatuurlijker dan gebrek te willen lijden, of te begeren wat men niet nodig heeft, wanneer men al meer dan genoeg heeft? Wat is er nu nuttelozer dan een dergelijk onnodig begeren? Dat kan iedereen zelf toch zien aan de gierigaards? Zo ervaren we in de praktijk dat de honger altijd uitsluitend geneigd is tot spijs, de dorst alleen tot drank, de vermoeidheid alleen tot rust en de koude uitsluitend tot verwarming, zodat een lege maag nooit neigt tot drank, of vermoeidheid tot spijs, of koude tot rust. Maar allemaal willen ze altijd alleen de vervulling van de eigen behoefte; dus de honger wil spijs, vermoeidheid wil rust en koude wil verwarming, langs natuurlijke weg. Maar bij de begeerten ligt het geheel anders, en wel omdat die zich vermengen met de neigingen en dan het verlangen stimuleren, heden naar deze, morgen naar andere spijzen en dranken; vandaag naar donzen bedden, morgen naar een speciale rustbank; nu naar deze, morgen naar die vrouw; nu eens naar een warme stoof, dan weer naar de hitte van een open vuur voor de schenen. Terwijl toch ondertussen slechts de verzadiging, de dorstlessing, de rust, de warmte en de voortplanting het doel zijn | |
[pagina 87]
| |
waar de neigingen naar streven. Dat doel wordt bereikt wanneer de natuur verzadigd is. Iedereen merkt toch moeiteloos dat de genoemde veranderlijke en ongedurige begeerten anders van aard zijn dan de hier behandelde neigingen? Deze begeerten zijn vrijwel altijd nutteloos, schadelijk en slecht. Daarentegen zijn alle aangeboren neigingen eerlijk, nuttig en goed, omdat ze dienen tot de instandhouding van de menselijke natuur, die echter doorgaans bij de meeste mensen door dwaze begeerten wordt aangetast en bedorven. Dat kunnen we met eigen ogen zien bij dronkaards, gulzige snoepers, hitsige wellustelingen en soortgelijken meer. De neigingen zijn constant, maar wat is er nu veranderlijker dan die dwaze begeerten? Die jagen vandaag dit na en morgen dat, ja zelfs dikwijls dat waar zij vroeger angstig voor terugschrokken. Waar komt dit door? Door verandering van kennis, die vandaag als goed beoordeelt wat men gisteren slecht achtte. Kan zo'n wispelturigheid van opinie ook invloed hebben op onze natuurlijke neigingen? Nee. De honger blijft toch altijd gericht op verzadiging en de dorst op lessing? De neigingen kunnen dus niet gemanipuleerd worden, maar de begeerten zijn van zichzelf zó ongedurig, dat ze elkaar geheel en al verdrijven en vernietigen. Is er een koopman te vinden die, als hij eenmaal de zoete winst gesmaakt heeft, zou kunnen begeren om, in plaats van winst te maken, weer met de kinderen te gaan bikkelen, tollen, hoepelen of andere dergelijke spelletjes te spelen, waar zijn hart naar uitging toen hij nog een kleuter was? Nee toch? Hieraan zien we dat de ene begeerte (naar winst) de andere (naar spelletjes) vervangt en verdrijft. Zo gaat het met de neigingen niet, want die blijven bestaan zolang de mens leeft en kunnen niet uit de mens verdwijnen, tenzij de natuur van de mens zélf verdwijnt. Het is ook geen klein verschil tussen deze twee dat alle neigingen wél, maar de begeerten níét in de mens bestaan zonder voorafgaande verbeelding, kennis, overleg, oordeel en keuze. | |
[pagina 88]
| |
Bij elke begeerte horen hoop en vrees; bij elke neiging ontbreken hoop en vrees. Want de neiging heeft een oorzaak in zichzelf, maar de begeerten hebben een oorzaak buiten zichzelf. Zij komen namelijk voort uit menselijke opinies en verlangens, maar de neiging komt voort uit een natuurlijke behoefte. Hier komt het dan ook door, dat alle redelijke vervulling van de neigingen rust geeft, maar dat de bevrediging van de begeerten meestal onvrede en onrust oplevert. Het resultaat van de begeerte is immers meestal berouw, maar er volgt nooit berouw op de noodzakelijke bevrediging van de neigingen. Bij dit alles komt nóg een duidelijk kenmerk, te weten dat de begeerte soms strijdig is met de neiging. Want iedereen kan gemakkelijk begrijpen dat de inwoners van Haarlem en Leiden, tijdens de grote hongersnood van het beleg, graag begeerd zouden hebben om geen honger te voelen, wensende dat hun lege magen niet tot spijs geneigd zouden zijn. Dit feit, namelijk dat begeerte en neiging met elkaar in conflict kunnen komen, houdt in dat het hier ook om twee verschillende zaken gaat. Want een inwendig conflict in één en hetzelfde ding is onmogelijk. Zo groot is dus het onderscheid tussen neigingen en begeerten. Zij die dit betoog van mij in de wind zouden willen slaan omdat mijn persoon zo weinig geacht en zo weinig geleerd is, moeten maar eens lezen wat de geleerde Johannes Calvijn over dit onderwerp schrijft. Ik citeer: ‘Indien iemand het onjuist acht om de begeerten in het algemeen te veroordelen, die van nature bij de mens horen, omdat ze door God de Schepper in de menselijke aard zijn ingeplant, dan geven wij ten antwoord dat wij ook volstrekt geen veroordeling uitspreken over de aandrangen die God zelf al bij het begin van de schepping zó vast in de menselijke natuur heeft verankerd, dat ze niet kunnen worden uitgeroeid zonder de menselijkheid zélf uit te roeien. Maar wij veroordelen alleen de opzettelijke, onbeheerste driften die in strijd zijn met het plan van God.’ Kijk, lezer, daar | |
[pagina 89]
| |
zien we dat Calvijn enkele goede zielekrachten noemt, die door God zó vast in de menselijke natuur zijn verankerd, dat ze niet uitgeroeid kunnen worden zonder tegelijkertijd de natuur van de mens te vernietigen. En wat zijn die anders dan wat ik hiervoor ‘neigingen’ heb genoemd, die even natuurlijk zijn en vanzelfsprekend zijn als het feit dat lood en steen naar beneden vallen? Ze zijn van nature de menselijke natuur aangeboren en kunnen niet zonder aantasting van die natuur ervan gescheiden worden. Dus zijn ze ook niet slecht, maar goed. Daarnaast noemt Calvijn ook zielekrachten die hij slecht acht. Als men de ene soort, de van nature aangeboren krachten, geen neigingen wil noemen, en de andere soort, die wij zelf laten ontstaan, geen begeerten: het is mij om het even, mits men maar inziet dat er verschil bestaat tussen die twee en mits men ze niet blindelings door elkaar haalt. Want zoiets strekt tot verderf, zoals ik uiteengezet heb. |
|