Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdVoorrede bij de Coornherts weerlegging van de ideeën van Hendrik Niclaesaant.Beste lezer! Het is al vele jaren geleden dat Hendrik Niclaes kennis met mij wilde maken. Hij deed serieuze verleidingspogingen met de bedoeling mij onder zijn juk te krijgen; en daarom kwam hij ook bij mij thuis logeren, telkens als hij voor zaken uit Emden via Holland op reis was naar Brabant. Hij liet mij verscheidene van zijn geschriften lezen, die toen nog niet gepubliceerd waren, onder andere zijn Spiegel der gerechtigheid. Ik las ze, vergeleek ze grondig met de Bijbel en ontdekte dat Niclaes' opvattingen daar op een aantal punten niet mee overeenstemden. Ik bestreed hem met de Bijbel in de hand, maar hij verwaardigde zich niet om daarop te reageren. ‘De wijsheid moet altijd door haar eigen kinderen beoordeeld worden,’ zei hij dan. | |
[pagina 90]
| |
Zo gebeurde het dat zijn geest hem driemaal gebood (zo noemde hij dat) om te zwijgen als ik iets tegen hem te berde bracht. Ik begon toen te vermoeden dat hij geen antwoord wist. Daarom scheidden onze wegen, zonder dat er ruzies of hatelijkheden voorvielen, maar ook zonder dat we van plan waren om nog eens bij elkaar te komen. Dat gebeurde ook niet meer, één toevallige ontmoeting in Antwerpen uitgezonderd. Onze onderlinge omgang had iets meer dan acht jaar geduurd. Daarna kwam er in de zomer van 1577 een zeker persoon naar mijn huis, die ik al ruim veertien jaar kende. Hij kreeg op gezette tijden wonderbaarlijke visioenen. Toen bij mij thuis, in Haarlem, begon hij tegen me te praten en ging zelfs zo ver, dat hij openlijk en ronduit tegen me zei: ‘Ik ben God zelf.’ Dit verbaasde mij niet zo'n klein beetje en ik werd er oprecht verdrietig van. Ik bewees hem toen aan de hand van een praktisch voorbeeld dat het onwaar was wat hij zei. Dat ging in ongeveer de volgende bewoordingen. Coornhert (C): Vertel eens, N, denk je ook dat God eeuwig is, en was, en nooit een begin gehad heeft? N: Dat denk ik zeker. C: Is God zalig? N: Ja zeker! C: Is God dan ook van eeuwigheid al zalig geweest? N: Ongetwijfeld. C: Kan iemand zalig zijn zonder tevens blij te zijn? N: Nee! C: Niemand is blij, of hij weet waarom, en hij weet ook dát hij blij is. N: Precies! Want zaligheid gaat altijd gepaard met blijdschap. C: Je geeft de juiste antwoorden. Vertel eens, hoe oud ben je eigenlijk? N: Ongeveer vijfenveertig. C: Zeg me nu eens, wist je meer dan tachtig jaar geleden al | |
[pagina 91]
| |
dat je blij en zalig was? N: Tachtig jaar geleden was ik nog niet geboren. Hoe kon ik dan blij zijn of weten dat ik zalig was? Ik denk dat je me voor de gek houdt, Coornhert! C: Nee, ik denk dat jij míj voor de gek houdt! Want je bent een mens, en dus tijdelijk. Toch beroem je je erop dat je God bent. Dat is onwaar en je eigen woorden tonen dat aan. Je zegt namelijk dat God eeuwig, zalig en blij is en dat jij dat zelf niet bent.
Aldus, beste lezer, ging ik te werk met deze man. Ongeveer een maand later (het zijn ongehoorde dingen) kwam een tweede persoon van (naar het leek) hetzelfde geloof met mij praten. Ook hij zei onder meer tegen mij dat hij God was. Ik zei dat ik zo'n God nog onlangs op visite had gehad en dat ik hem had bewezen dat hij onwaarheid sprak. ‘Als jullie zeggen’ (zei ik) ‘dat je goddelijk bent, dan is dat nog te verdragen. Maar de bewering “Ik ben God” is een grove leugen.’ Hij antwoordde mij dat het geen verschil maakte of je God zélf was, of goddelijk. Ik zei dat er een enorm verschil was, omdat er wel mensen bestaan die door genade de goddelijke natuur deelachtig zijn geworden en dus met recht goddelijk genoemd kunnen worden, maar dat er niet meer dan één zelf God is. Als bewijs voor mijn redenering nam ik hem uit mijn kamer mee naar buiten in de zon en ik zei tegen hem: ‘Ik zie en weet zeker dat jij nu rechtstreeks in het zonlicht staat. Daarom mag ik je nu, omdat je het zonlicht deelachtig bent, naar waarheid “verlicht” noemen. Maar als je wilt zien dat je daardoor nog niet het zonlicht zélf bent, moet je maar eens uit de zon in de schaduw stappen, of in deze donkere kelder. Kijk maar eens of jouw komst naar de schaduw of de kelder daar het licht zal brengen. Hoe je het ook aanlegt, dat zal je niet lukken. Toch had dat moeten gebeuren als jij zelf het licht of de zon was geweest!’ Deze tweede God wist mijn bewijs niet te weerleg- | |
[pagina 92]
| |
gen. Zo zijn we uit elkaar gegaan. Als dergelijke staaltjes mij door iemand anders waren verteld had ik ze maar moeilijk kunnen geloven. Maar nu had ik ze zelf meegemaakt bij twee personen en ik werd er verdrietig van in mijn hart. Daarom besloot ik nog eens een paar boeken van Hendrik Niclaes te lezen, in het bijzonder zijn Spiegel der gerechtigheid, om met oplettendheid de diepere bedoeling van zijn leer te doorgronden, want daaruit (dacht ik) vloeiden al die vreemde opinies voort. Na het lezen was mijn oordeel zodanig, dat ik mij erover verwonderde dat nog geen van de predikanten van de gereformeerde kerk in de Nederlanden het had aangedurfd om Niclaes' ware aard in geschrifte aan de mensen te openbaren, uit bezorgdheid over de misleiding van onschuldige en onverstandige zielen. Dat is namelijk de taak van predikanten, die immers allemaal zeggen dat ze door God gezonden zijn. Bovendien zijn ze het aan hun gemeenten verplicht, want bij het merendeel van de gereformeerde dominees wordt in het levensonderhoud geheel voorzien door de eigen gemeenteleden. Ik hoopte en verlangde dat het nog zou gebeuren dat zo'n predikant iets schreef, vooral omdat ik in Niclaes' oeuvre veel grove dwalingen aantrof; in het bijzonder het kleineren van de eer en de taak van Christus. Want Hendrik Niclaes wijst niet, zoals Johannes de Doper, van zichzelf naar Christus, maar evenals de Satan wijst en leidt hij van Christus af, naar zichzelf. Maar hoe meer ik hoopte, des te minder hoorde ik ervan. Daarom heb ik zelf de eenvoudigen van dienst willen zijn door een aantal grove en (in mijn ogen) verderfelijke dwalingen aan te wijzen, die ik aantrof in de geschriften van Niclaes. Van niemand heb ik daarvoor ook maar een halve penning te verwachten; een aanhang of gemeente heb ik niet; ik doe het uiteindelijk ter ere van onze Heer Christus, tot heil van mijn medemens en op eigen kosten. Naar volledigheid streef ik niet, want daarvoor zou ik de tijd en de kracht niet bezitten. Ik heb | |
[pagina 93]
| |
mijn bevindingen vriendelijk en beleefd gepresenteerd, zoals ik ook zou willen dat het jegens mij gebeurde. Aldus dien ik hiermee de eer van God en uw zaligheid, beste lezer. Als u het echter ten kwade wilt duiden en meent dat ik dit allemaal doe uit eerzucht, dan weet ik zeker dat ik mijn eigen geweten meer zal moeten geloven dan uw twijfelachtige vermoedens. Ik zal uw beschuldigingen in zoverre serieus nemen, dat ik eruit afleid dat ik te schande word gemaakt juist omdat ik iets goeds doe. Maar als u meent dat ik dit heb gedaan op aansporing van de wet van de natuur, zodat ik u met deze waarschuwing behandel zoals ik zelf bejegend zou willen worden, dan beoordeelt u me correct. Dan behandelt u mij hier ook volgens de wet van de natuur. Want ik ben er zeker van dat ieder van u gaarne zag dat men al zijn doen en laten zo gunstig mogelijk zou willen uitleggen. Lees dan met aandacht, oordeel met kennis en houd u aan de waarheid, dat is aan Jezus Christus en niet aan Hendrik Niclaes of aan Hendrik Janszoon Barrefelt of aan andere mensen. Daarom beslist ook niet aan mij, want ik ben eveneens maar een mens en uw aller dienstwillige Dirk Volkertszoon Coornhert. |
|