Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdGedachten over de nood van de Nederlanden en over de te geven hulpaant.De nood van de Nederlanden blijkt hierin te liggen dat zij in de huidige tijdsomstandigheden gedwongen zijn ofwel (1) de door de koning aangeboden vrede te accepteren, of (2) een buitenlandse vorst te aanvaarden die onze landen kan en wil beschermen, of (3) een binnenlands staatshoofd te kiezen dat bij machte is de provincies te verenigen of althans de verenigde gewesten voor verdere scheuring te behoeden, of (4) met lijf en | |
[pagina 67]
| |
goed in jammerlijke slavernij terecht te komen en een bloedige buit te worden voor de tirannieke en inhalige Spaanse natie. Wat het eerste punt betreft: het lijkt me een funeste dwaasheid om zo'n verbitterde vijand als verzoener te vertrouwen, zoals vrijwel alle gereformeerden zelf dagelijks volmondig verklaren. Wat het tweede betreft moet men zich realiseren dat buitenlandse heersers het oog hebben op onze bezittingen, niet op ons belang, en in alle zaken aansturen op hun eigen voordeel, ook al zou dat leiden tot de ondergang van onze landen. Wenst men aan de vierde mogelijkheid te ontkomen, namelijk ondergang in slavernij, dan dient men noodzakelijkerwijs de derde mogelijkheid na te streven. Het is immers menselijk geredeneerd onmogelijk (van wonderbaarlijke hulp spreek ik hier niet, maar van menselijke, waarmee de oorlog wordt gevoerd) dat deze landen en steden zo'n machtige en sluwe vijand lange tijd zouden kunnen weerstaan wanneer ze onderling zo blijven twisten. De derde mogelijkheid lijkt dus het enige middel dat deze landen nog kan beschermen. Dit komt erop neer dat men een trouw en verstandig inheems staatshoofd aantrekt, wiens liefde voor de Nederlanden maakt dat hij hun welvaart en welzijn behartigt en niet zijn eigen belang; wiens ervaring, wijsheid en ware kennis van de aard van het land en van de inwoners hem in staat stellen om de huidige tweedracht te verzachten en de aanstaande twisten te voorkomen. Hiertoe is nodig genoegdoening van en instemming bij de inwoners, ieder op zijn eigen terrein, waaruit dan ongetwijfeld een algemene en eendrachtige wil kan groeien om de natie te beschermen tegen zo'n gehate vijand. Van deze eendrachtige wil hangt alles af. Want kracht is er (Gode zij dank) nog in voldoende mate aanwezig. Om deze eendrachtige wil te laten ontstaan en beklijven bij de inwoners is het nodig om eerst de oorzaak van de onwil te begrijpen, om die vervolgens weg te nemen en de eendrachtige wil te bevorderen. De hoofdoor- | |
[pagina 68]
| |
zaken van de tweedracht en de onwil onder de inwoners schijnen te liggen op de twee gebieden waar de overheid een verkeerd beleid voert: de bestuurlijke en de kerkelijke aangelegenheden. Op het bestuurlijke terrein merkt het volk overduidelijk dat het zwaar belast en weinig beschermd wordt; waarvan Zijne Excellentie de prins openlijk de schuld legt bij de Staten en het volk op zijn beurt bij Zijne Excellentie. Maar in kerkelijke aangelegenheden ziet men onmiskenbaar de dwaze ijver van de gereformeerden bezig om alle andere godsdiensten uit te roeien ten einde alleen te kunnen heersen over ieders geweten, met minachting voor gedane beloften, gezworen eden en gezegelde contracten. Om kort te gaan: de katholieken behandelen ze op vele plaatsen zodanig, en dat nog wel ongestraft, dat velen van hen, die mét ons vijanden van de Spanjaarden zijn geweest, zich nu van ons (van wie zij het streven ervaren hun godsdienst uit te roeien) afwenden om partij te kiezen vóór de Spanjaarden. En wel omdat ze liever de tirannie van de Spanjaarden over hun have en goed willen dulden, dan de gereformeerde tirannie over hun goed én hun gemoed. Want ze weten wel zeker dat de Spanjaarden hun hun geloof, dat hun hoogste goed is, niet zullen afpakken. Ze willen alles wel verliezen, maar dát niet. Een dergelijke vernietiging van de godsdienst vormt niet alleen voor de katholieken een reële bron van angst, maar ook voor de doopsgezinden. Bij alle anderen, zoals de schwenckfeldianen en dergelijken, die nog geen uiterlijke godsdienstoefening hebben, bestaat vrees voor gewetensdwang en voor het leven omdat zij anders voelen, leren en belijden dan de gereformeerden. Zou het nu geen pure dwaasheid zijn van zulke katholieken, doopsgezinden en anderen, indien zij vrijwillig en onbekrompen hun geld gingen geven voor de versterking en consolidatie van de macht van degenen die zij bezig zien hun het hoogste | |
[pagina 69]
| |
goed af te pakken, namelijk de vrijheid om hun godsdienst uit te oefenen of hun gevoelens te belijden? Dat zou even dwaas zijn als zelf een strop te knopen om aan te worden opgehangen. Dit alles veroorzaakt dus een grote tegenzin bij de rooms-katholieken, de doopsgezinden en de anderen, die wel andere opvattingen over de godsdienst hebben dan de gereformeerden, maar wie, evenzeer als de gereformeerden, het eigen geloof meer dan iets anders ter harte gaat. Hier komt nog bij het bestaan van een talrijker en algemener soort landgenoten, die zodanig zijn ingesteld dat zij boven alles het geld beminnen. Dezen zou men met recht geldisten mogen noemen. Daaronder vallen epicuristen, verkwisters, gierigaards en alle anderen die zich om God noch duivel bekommeren, maar alleen om het lieve geld. Zulke mensen ervaren de zware en onvruchtbare belastingen als grievend, waardoor rijke landen (menen zij) geruïneerd raken en vele arme mensen rijk worden. Wat zulke geldisten uit ergernis over het kleineren van hun God Mammon dagelijks te vertellen hebben over deze politieke misstand, wordt wel gehoord door de kleine man in hun omgeving, maar niet door de aanzienlijken, die niet met hen omgaan. Alle verstandige mensen weten verder dat het gezag van de overheid de enige oorzaak is van het ontzag en het respect voor autoriteit bij het gewone volk. Maar nu dit volk gaat beseffen dat deze grove fouten van de overheid het land op de rand van de afgrond brengen, begint het vrijelijk het pad te bewandelen dat leidt naar minachting voor de overheid. Dit nog te meer omdat zij het leren van de gereformeerden zelf, die, in strijd met overeenkomsten, eden en regeringsbesluiten, eigenmachtig blijven optreden, waarvoor ze weliswaar door de wetsdienaren van de overheid worden bedreigd met lijfstraffen omdat ze de openbare orde verstoren, maar zonder dat er ooit eens werkelijk straf volgt, ja zelfs zonder dat de overheid ook maar enige spijt betuigt voor zulke opzettelijke ordeverstoringen, door bij | |
[pagina 70]
| |
voorbeeld de geleden schade te vergoeden aan de gedupeerden. Dit blijkt duidelijk uit de voorbeelden van Amsterdam, Haarlem enzovoort. Dacht men soms dat deze verstoorders van de openbare orde in Utrecht op dit moment een zwaardere straf kregen dan die in Amsterdam of Haarlem? Zo laat de overheid toe dat de gereformeerden de wetten minachten tot schade van de katholieken, waarop de gereformeerden straks, gesterkt door hun rebellie tegen anderen, de rebellie ook vrijelijk zullen voortzetten tegen de overheid zélf als die iets gebiedt of verbiedt dat hun niet zint. Nu weten deze gereformeerden wel, dat zij verreweg het kleinste deel van de bevolking uitmaken. Op grond daarvan zullen zij bang worden dat de verongelijkte katholieken hun dit betaald zullen zetten. En dit vooral bij de eerste de beste gelegenheid, namelijk een nieuwe belasting, wanneer de katholieken zich kunnen aansluiten bij de geldisten, die tot oproer bereid zijn door het verlies van hun Mammon. Dan heb je het vuur en de vlammen pas goed in het droge stro! Dan gaan de gereformeerden overal uit angst voor vernietiging soldaten in dienst nemen voor hun eigen veiligheid. De katholieken en ook de gelovigen van andere godsdiensten en in het bijzonder de geldisten zullen zich daartegen verzetten omdat ze daar doodsbang voor zijn. Zij zullen geen soldaten willen werven. Dan zullen in elke stad de burgers tegen elkaar in het geweer komen; het zal een bloederig gokspel worden, waarin de een het van de ander zal winnen. Waar de gereformeerden het onderspit delven zullen de overwinnaars ontevredenen en Spanjaards in dienst nemen; waar de katholieken het verliezen zullen de gereformeerden soldaten gaan aanwerven. Stel nu, dat de gereformeerden in alle steden de overhand kregen en behielden (wat niet te hopen is), welk ander gevolg mogen we dan verwachten dan dat het land, dat (door de onderlinge tweedracht) niet eens bij machte is een leger te velde te onderhouden tegen de buitenlandse vijand, ook genoodzaakt | |
[pagina 71]
| |
zal zijn er in elke stad een garnizoen op na te houden tegen de binnenlandse vijanden? Zo zal de onverstandige geloofsijver van de gereformeerden het schip van staat, al zo overbelast, nog zwaarder beladen, zodat het eerder zal zinken doordat het aantal vrienden afneemt en het aantal vijanden blijft groeien. Het ene deel van die vijanden klaagt over de gewetensdwang, het beletten van de uitoefening van zijn godsdienst of het vrijelijk belijden daarvan. Ze beschouwen dat als een ontkenning van de algemene opvatting dat het juist de gewetensvrijheid was, waarvoor men had gestreden. Het andere deel van de vijanden beklaagt zich over de verderfelijke belastingen, die niet gebruikt worden om het land te verdedigen, maar die openlijk misbruikt worden om de beurs van enkele particuliere personen te spekken en om alle mensen te onderdrukken die andere gevoelens koesteren over godsdienstige zaken dan de gereformeerden. Zo ziet men, dat Zijne Excellentie het oneens is met de Staten over de staatkundige koers en dat het merendeel van het volk het oneens is met de Staten over zowel de godsdienstige politiek als het algemene politieke beleid. Wat valt hieruit anders te vrezen (wanneer er niet snel verstandige tegenmaatregelen komen) dan een Midianitische (dat is een onderlinge) moordpartij met catastrofale afloop? Zal het schip der Nederlanden, midden in het stormen van de Spaanse winden zo overbelast met onderling getwist aan boord, van de kapitein tegen de stuurlui en tegen deze beide partijen de manschappen (die ook onderling nog ruziën), niet jammerlijk moeten zinken waarbij zijn twistende bemanning zal verdrinken? Dat is dan de onvermijdelijke ondergang, indien men geen vreedzame en snelle oplossing vindt. Hierboven zijn de hoofdoorzaken genoemd van deze binnenlandse twist en het zaad van de ondergang van onze gewesten. Om eruit te komen is het nodig twee tegenmaatregelen te nemen, ten einde dit catastrofale beleid metterdaad te verlaten, zowel in civiele als in kerkelijke zaken. | |
[pagina 72]
| |
Het slechte beleid in politieke aangelegenheden is in hoofdzaak te wijten aan het veelkoppige bestuur, ieders najagen van het eigenbelang boven het algemene belang en de slechte handhaving van het recht. Het veelkoppige bestuur geeft aanleiding tot traag vergaderen, trager beslissen en nog veel langzamer uitvoeren van de genomen besluiten; dit maakt ook de krijgsplannen zo lek, dat de vijanden doorgaans al weten wat men beraadslaagt, nog voordat de beslissingen zijn gevallen. Zijn dat geen fatale zaken voor het land? Welke remedie is hiertegen te vinden? Dat men een betrouwbaar en verstandig Nederlands opperbestuurder kiest, die met een kleine krijgsraad of raad van afgezanten naast zich als een Romeins dictator, zolang de situatie nog hachelijk is, volledige bevoegdheid heeft om in alle voorkomende zaken die vanwege hun urgentie geen langdurig overleg toestaan of geen veelkoppige behandeling in verband met de geheimhouding, te handelen zoals hij denkt dat het profijtelijk is voor onze landen. Wat betreft het najagen van het privé-belang zouden uit alle bestuurscolleges de domme egoïsten verwijderd moeten worden, om vervangen te worden door mensen die het algemeen belang stellen boven het eigenbelang, uit liefde voor hun land. Ook al vindt men er maar weinigen die zo voortreffelijk zijn, men kan er tenminste enkelen aantreffen die zo wijs zijn, dat zij inzien dat ook het eigenbelang verdwijnen moet als het algemeen belang te gronde gaat en die zich, geschraagd door dit inzicht, zullen inzetten voor het algemeen belang, al was het maar omdat hun privé-belang daar ook mee gediend is. Het zijn toch uitgesproken dwazen, die hun vermogen en steun aan het eigen land weigeren in zo'n noodsituatie en die hun rijkdommen liever als buit aan de overwinnende vijand zouden gunnen dan als bescherming aan het onderdrukte vaderland? Dat de Statenvergaderingen, zowel die in de gewesten als de Staten-Generaal, vrij van zulke zotten zouden zijn, die bij alle financiële voorstellen zich beroepen op hun armoede, die hun draag- | |
[pagina 73]
| |
kracht verbergen en de last van hun zogenaamd zwakke schouders afschuiven naar de echte minvermogenden: dit alles valt eerder te wensen dan te geloven. Hoe de rechtspraak ervoor staat, heeft men kunnen zien bij het optreden tegen Sonoys bloedraad in Noord-Holland; bij de zaak van de straatschenders die de Amsterdammer Willem Adamszoon uit zijn huis haalden om hem voor een losprijs te gijzelen, waarna zij wel gevangen werden gezet, maar weer werden losgelaten; en in het bijzonder bij het optreden tegen de rovers, gewelddoeners en moordenaars in Haarlem na het beroven en plunderen van de Grote Kerk aldaar. Als er geen verbetering komt staan weldra contemptus magistratus (minachting voor de overheid) met rebellie en oproer voor onze deur. Dit zou nog gemakkelijk voorkomen kunnen worden, als men alleen maar wetten maakte waar men serieus de hand aan wenste te houden en als er geëigende middelen voorhanden waren om die wetten ook inderdaad uit te voeren. Wanneer we nu overgaan van het slechte beleid in politieke aangelegenheden en de remedies daartegen naar de kerkelijke kwesties, dan zien we daar een nog grotere verdwazing dan in politicis. Allen, zowel de Staten, de provincies, de steden als de gewone bevolking, vooral ook de gereformeerden zelf met hun predikanten, weten de volgende uitgangspunten te zeggen, te schrijven en zelfs te laten drukken: - Dat het geloof een gave Gods is. - Dat geen godsdienst met geweld mag worden opgelegd. - Dat ons onderlinge geruzie over godsdienstige zaken het beste wapen in de hand van onze vijanden is. - Dat het tweedracht zaait onder de bevolking wanneer de een het bestaat om in strijd met zijn beloften de godsdienst van de ander uit te roeien. - En dat hieruit een burgeroorlog zou kunnen opvlammen, die de algehele ondergang van de Nederlanden zou betekenen. Dit allemaal weet iedereen te zeggen en daarbij ook nog dat | |
[pagina 74]
| |
de hoofdoorzaak, ja de enige oorzaak van deze oorlog niets anders is dan de bloedige gewetensdwang, opgelegd door de rooms-katholieken. Verder weet iedereen te vertellen dat onze zekerste kracht ligt in een Unie, zodat we over godsdienstzaken niet meer zullen twisten en ruziën. Ook zegt men: - Dat het onmogelijk is de vrede in het land te bewaren zonder vrije uitoefening van elke godsdienst. - Dat niet alleen in één provincie of stad, maar ook dat binnen één kerk twee geloven in vrede naast elkaar beleden moeten kunnen worden. - En dat het niet kunnen en mogen belijden van het geloof aan de ene of de andere zijde openlijk leidt tot anarchie en atheïsme. Zo iets gebeurt wanneer de ene partij de andere wil uitroeien. Niettegenstaande alles wat men zo beweert, ziet men duidelijk dat deze dwazen allemaal halsstarrig het fatale pad van de gewetensdwang gaan oplopen, omdat zij in feite van plan zijn aan de katholieken en alle anderen de uitoefening van hun godsdienst te ontnemen, ja zelfs deze op grote schaal uit te roeien. Daarbij zijn zij niet beducht dat zij (zelf verreweg de kleinste partij) hieraan ook ten onder zullen gaan (zoals dat bij de katholieken het geval geweest is). Ook zijn ze niet bang dat het volk tegen hen in opstand zal komen. Als dat gebeurde, zouden zij nog moeten verdragen dat dezelfde mensen die hen ooit hebben binnengehaald omdat zij op verbetering hoopten, maar die nu verslechtering ondervinden, zullen helpen hen te verjagen; dat zij landen en steden voor de vijand zullen openzetten om aldus, samen met degenen die de gewetensdwang oplegden, al deze prachtige provincies opnieuw te onderwerpen aan de Spaanse dwingelandij. Van dit alles zijn zij de schuldigen (en dit is nog het ergst), die hun godsdienst met wapens hebben geïntroduceerd, zonder dat zij in een vrije discussie, laat staan in een nationale en nog minder in een algemene kerkvergadering met de wapens der | |
[pagina 75]
| |
waarheid hebben bewezen dat het de ware godsdienst ook werkelijk is. Het gebrek is gesignaleerd. Laten wij nu aangeven welke middelen de overheid heeft om hierin verandering te brengen. De overheid heeft óf de macht om haar burgers een geloof dat zij wenselijk acht wettelijk op te leggen, óf zij heeft die macht niet. Antwoordt men daarop bevestigend, dan moet men ook toegeven dat de gereformeerden in Holland rebellen zijn tegen de koning als hun wettig heer, want zij negeren zijn gebod inzake de religie. Als het antwoord negatief luidt, dan hebben de Staten eerder minder dan méér macht om aan de bevolking een geloof op te leggen dat zij wensen. Het is voorts een aperte wantoestand dat het vonnis al wordt geveld voordat het oordeel is uitgesproken. Want dit betekent dat de overheid zegt: Hang de man vandaag op! Morgen of overmorgen zullen wij beoordelen of hij een dief is of niet! Op precies deze manier ontneemt men de katholieken in Holland de uitoefening van hun godsdienst, in strijd met de satisfactie in Amsterdam overeengekomen, en tegen de beloften in door Zijne Excellentie en door de predikanten in Holland bij monde van de lutheranen en van Marnix van Sint Aldegonde plechtig gedaan in Dordrecht in 1572. En dit nog wel voordat de katholieke godsdienst in een openbaar debat beoordeeld is geweest, laat staan het onderspit heeft moeten delven. Zelfs al is die godsdienst intrinsiek onwaar, dan moeten de katholieken onvermijdelijk toch denken dat hun onrecht en geweld geschiedt, zolang men zo verkeerd blijft optreden. Zij zullen hen die dat doen als tirannen beschouwen, die zij in hun hart bitter haten. Om dit te vermijden ten opzichte van de katholieken, de doopsgezinden en alle anderen, is één van de volgende twee maatregelen nodig: namelijk dat men in navolging van de koning van Polen aan iedereen toestaat te geloven en het geloof uit te oefenen in leer en ceremoniën, zoals ieder meent dat het moet naar de wil van God, mits het niet gebeurt ten koste van | |
[pagina 76]
| |
de ander en het niet in strijd is met de wetten op het openbaar bestuur. De volwassendoop moet vrij blijven, totdat er in alle aangelegenheden rust en zekerheid zijn aangebroken. Als alternatieve mogelijkheid (als men datgene niet wenst wat in de strijd tegen de vijand het verstandigst schijnt) lijkt het me nodig dat men een godsdienstparlement convoceert in een stad die daartoe bijzonder geschikt is. Daar zouden met een vrij geleide allen kunnen verschijnen om hun leer te verdedigen, maar alleen met bijbelse argumenten, zonder een beroep op de kerkvaders of op menselijke commentaren: katholieken, lutheranen en doopsgezinden, die allen een uiterlijke kerk hebben of menen dat ze er een hebben. Die zouden daartoe met officiële gedrukte bekendmakingen, aangeplakt in alle steden en plaatsen in Noord-Nederland, uitgenodigd moeten worden. Op die plakkaten staat dan vermeld, dat de overheid haar grote spijt betuigt voor de chaos op enkele plaatsen veroorzaakt door het gereformeerde plebs. Voorts, om dit geredelijk te voorkomen, dat alle kerkdienaren uitgenodigd worden deel te nemen aan het vrije godsdienstparlement, waarbij de regels van de discussie summier vermeld staan. Die zijn als volgt. Te weten, dat zij ter vergadering elkaar een schriftelijk memorandum doen toekomen over de punten waarop ieder het met de andere drie, twee of één partij(en) eens of oneens is. Indien enkelen met de anderen het ergens over eens zijn, moet dat door hen samen op schrift gesteld worden, zodat er één uitspraak voor hen allen is, om hun eigen mening mee te verdedigen of een afwijkende mening mee te bestrijden. De anderen moeten daarop antwoorden; de eersten moeten van repliek dienen; de anderen moeten dan dupliceren. Het resultaat zou moeten zijn dat deze pre-adviezen openlijk aan het publiek voorgelezen en geregistreerd worden. Daarna kan men overgaan op een andere kwestie. Op zo'n manier zou het schuim uit de leer en de ceremoniën van elk der vier kerken weggezuiverd worden. Zo zou zich uit | |
[pagina 77]
| |
elk der vier kerken het zuivere overblijvende goud vormen tot een loutere goudklomp of kerk, die dan in zich zou kunnen opnemen en verenigen wat zij alle vier als waarheid erkennen. Als dit gebeurd was zouden de schwenckfeldianen, de franckisten en alle anderen die geen uiterlijke kerk hebben, ter vergadering uitgenodigd worden; ook de libertijnen erbij, om tegen de verenigde kerk alles te zeggen (maar uitsluitend op grond van de Bijbel) hetgeen zij (of wie dan ook) nog als fouten zien in zo'n verenigde en gelouterde kerk. Dat kon die kerk allerminst schaden, maar wel tot nut strekken. Want als er nog onwaarheid of dwaling in overgebleven was, dan zou het nuttig zijn om gehoor te geven aan een oproep tot zuivering. Als daar de zuivere waarheid heerst, welke leugen kan die dan nog aantasten of overwinnen? Critici zouden dan immers vooral zichzelf te schande maken. Zo zou het volk, officieel gewaarschuwd, niet meer op een dwaalspoor gebracht kunnen worden door zulke dwaalgeesten. Als ieder aldus op zijn eigen terrein tevreden gesteld zou zijn, zou men met reden mogen hopen (ook al kwam er geen algehele eendracht in de leer) op de zo gewenste eendracht bij het verzet tegen de Spaanse vijand. De ontevredenheid zou minder worden, de tevredenheid van het hele volk zou toenemen. |
|