Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdEen edelman, een grijze monnik en een lutheraanaant.De rolverdelng in deze tekst is als volgt: E: een edelman; M: een grijze monnik; L: een lutheraan. Het gesprek ontrolt zich aan boord van een beurtschip tussen Den Haag en Haarlem. Een ‘grijze monnik’ is een monnik van de bedelorde der franciscanen of minderbroeders.
E: Het is mooi stil weer, we hebben nog een lange reis voor de boeg en we zijn maar met een klein gezelschap, zodat we de tijd hebben om op ons gemak en ongestoord wat te praten. Ik zou daar wel zin in hebben, als het tenminste voor jullie tweeën geen onaangenaam voorstel is. L: We zullen zeker niet binnen de zes uur van Den Haag naar Haarlem varen. M: Zo'n tijd ongeveer, ja. Ik zou wat in mezelf zijn gaan zitten peinzen. Maar als jij, beste vriend, iets weet te zeggen dat beter is dan zinvol zwijgen, dan wil ik daar graag naar luisteren. E: Zo graag zul je er niet naar luisteren, denk ik. M: Werkelijk? Dan zal het wel niets nuttigs zijn en geen | |
[pagina 41]
| |
waarheid, wat je van plan bent te zeggen. E: Dat zal het allebei wél zijn. Vertel me maar eens, bestaat er soms iets dat schadelijker is voor de mensen dan gebreken die even onbekend zijn als groot? M: Nee! E: Dan kan men dus niets bedenken dat nuttiger is voor de mens, dan dat die grote verborgen gebreken aan het licht gebracht worden. M: Dat klopt. E: Ik ben van plan om dat bij jou nu eens te doen, fratertje! M: Laat maar eens horen, beste jongen! E: Maar zul je je niet gaan ergeren? Ik ben van plan de waarheid te zeggen en die roept meestal weerstand op. M: De waarheid is Christus, ik ben zijn dienaar en ik heb hem lief. Doet Christus die ik bemin niet alleen maar goed? E: Ja zeker, en we zullen nu eens in de praktijk zien of jij de waarheid, jouw meester zoals je zegt, bemint, ofwel jezelf. Want als je tegen de waarheid in het krijt treedt, om een eer te verdedigen die je ten onrechte draagt, dan zal ik zien dat je meer van jezelf houdt dan van de waarheid. Maar als je de waarheid graag accepteert, ook al word je daar beschaamd van, dan zal ik merken dat je meer van de waarheid houdt dan van jezelf. Dan zou je naar waarheid kunnen zeggen: Wie mij zegt wat ik misdeed, is mijn vriend, al is 't mij leed. M: Vooruit, dat zal wel duidelijk worden. Maar beste vriend, het moet wel een groot kwaad zijn in mijn binnenste, waarover je met me wilt spreken. Je probeert tenminste je kans van slagen al ruim van tevoren veilig te stellen! E: Het is zeker groot. Want ik beweer dat jij met al je makkers terecht beschuldigd kunt worden van drie grote ondeugden. M: Wat zijn die dan? E: Luiheid, hypocrisie en bedriegerij, zowel van anderen als van jezelf. M: Daarvoor behoede mij God! | |
[pagina 42]
| |
E: Die zal dat zeker doen als jij jezelf wilt behoeden, voor luiheid in de eerste plaats. Want traag en zonder enige vorm van arbeid of broodwinning vreten jullie bedelmonniken, als nutteloze wespen, de vruchten op die door andermans naarstige hand, zweet en zorg zijn verzameld. M: Maar ik studeer en ik doe mijn best om de zielen te hoeden van jou en van andere mensen! Als ik nu bij wijze van spreken eens een os in een dorsmolen was, aan het werk om met de gestage arbeid van mijn geest door het licht van de genade het menselijke kaf van dwalingen te scheiden van de goddelijke tarwe van de waarheid? Om jullie dan te voeden met die zuivere tarwe? Dunkt het je terecht dat men zo'n dorsende os zou moeten muilbanden? E: Als je dat nu echt zou doen, en je ons niet eerder het loze kaf van je eigen bedenksels zou voorzetten, of het veevoer van je beestachtige wellust, in plaats van volle tarwe... M: Dat laatste hóren we in ieder geval niet te doen. Iets anders horen we wél te doen, namelijk goed dorsen en voeden. Als nu enkelen van ons, of zelfs velen, in dit opzicht hun positie misbruiken, volgt daar dan uit dat niet één minderbroeder zijn taak van preken goed kan vervullen? Maar zeg me eens, jonker, mag iemand met recht een ander berispen voor iets waarvoor hij zelf berispenswaardig is? E: Nee! Maar ben ik dat dan, in dit geval? Leef ik soms van andermans voedsel? Ik leef van het bezit dat ik van mijn voorouders heb geërfd. Wat heeft dat uit te staan met het gedrag van bedelmonniken? M: Neem me niet kwalijk, jonker. Word nu zelf geen vijand van de waarheid, en verdraag die met geduld, alsjeblieft. Vroeger plachten de edellui in oorlogstijd uit te trekken tegen de vijanden en weduwen en wezen te beschermen. Daarvan stamt nog af dat jullie, in tegenstelling tot de andere burgers, opzij een zwaard dragen. Tegenwoordig blijf je meestal behaaglijk thuis, op je gemak, en in plaats van weduwen en wezen te | |
[pagina 43]
| |
beschermen ziet men meestal dat die door niemand zwaarder onderdrukt worden dan juist door de edellui. E: Wil je mij dat aanwrijven? Waar doe ik zo iets? M: Trek je erop uit, vóór het land en tegen de vijanden? E: Dat is niets voor mij. Ik trek genoeg inkomsten uit het verpachten van mijn land. Ik heb er geen behoefte aan van soldij te moeten leven. M: Dat hoef je ook niet. Je zou bij voorbeeld op loffelijke wijze, net als de adel vroeger, wat tot eer en adeldom strekte, op eigen kosten kunnen dienen en het land met ere kunnen beschermen. Maar ook al onderdruk jij zelf geen weduwen of wezen, mag je daarom zeggen dat veel anderen dat evenmin doen? Omdat veel monniken als nietsnutten teren op de algemene aalmoezen die ze ontvangen, wou jij onmiddellijk zeggen dat ik dat ook deed. Daarop zei ik dat ik niet zo'n monnik was. Zo hoef jij ook heus niet zo'n onderdrukkende edelman te zijn. Maar je bent er niet onschuldig aan dat je, met genoeg eigen inkomsten, het land niet wilt beschermen op 's lands kosten, laat staan op je eigen kosten. Ondertussen zit je hier nutteloos te pronken met je rapier, dat je zou moeten gebruiken voor de landsverdediging. En behalve dat nog, jonkertje lief (laat nu ook niet door boos te worden blijken dat je een vijand bent van de waarheid), zie ik niet in dat jij in de wereld iets anders nuttigs doet dan eten, drinken, pronken en teren op andermans zweet en bloed. Zou je dus misschien ook zelf niet een onnutte wesp zijn in de bijenkorf van deze maatschappij? Wat doe je eigenlijk voor nuttigs? Een wever weeft, een timmerman bouwt huizen, een boer bewerkt het land, een koopman haalt grondstoffen voor medicijnen die de gezondheid in stand houden of ziekte verdrijven. Kort en goed, ieder bijtje doet wat tot nut van het algemeen; maar wat doe jij? E: Ik speel niet de hypocriet zoals jullie, wanneer je met je schijndeugd het domme vrome volk zijn eigendommen afhandig maakt om daar zelf een leven van te leiden als epicureeërs. | |
[pagina 44]
| |
M: Je wordt nog beledigend! Speel jij de hypocriet soms niet, met je rapier? Wat is dat anders dan dat je het doet voorkomen alsof je het zwaard draagt tot bescherming van het land? Maar wat doe je minder dan het land verdedigen? E: Wat voor mij, naar jouw zeggen, mijn rapier zou zijn, dat is voor jou je monnikskap. Wat voor indruk maken jullie daar toch anders mee dan van onthechte lieden, wereldvreemden, ja zelfs zotten waar de wereld mee spot? Maar welk slag mensen gaat méér op in zijn vleselijke lusten dan juist de grijze monniken? Welk slag laat zich méér met de wereld in dan de grijze monniken? Welk slag zoekt en heeft meer eer bij de wereld dan de grijze monniken? De monnikskap, waardoor ze dan het meest de lusten lijken te verlaten, van de wereld afscheid lijken te nemen en voor eerbetoon lijken te vluchten, juist dáárdoor zoeken, bewerkstelligen en verkrijgen ze dat allemaal nog het meest! Wat dunkt je, is dat niet de ware hypocrisie? En zo bedrieg je (dit was het derde punt) met je schijnbare deugdzaamheid de hele wereld, en vooral ook jezelf, met al je ceremoniën, in het bijzonder met die goddeloze mis van jullie. Want als jullie wat hebt gepreveld en misbaar gemaakt, iets gebromd hebt en gezongen, dan houden jullie jezelf niet alleen voor christenen, maar voor heiligen en lichten van de wereld, hoewel jullie nèt zo veel ware deugden te weinig hebt, als valse ceremoniën te veel. Denk je soms de alziende ogen van God ook te kunnen bedriegen met je opgedofte valsheid en je schijndeugd? Dáár ben je namelijk vlijtig mee in de weer, maar ondertussen laat je de ware deugd schieten. Is dat geen hypocrisie? M: Ook hier hoor je zelf, dat geef je ook toe, onberispelijk te zijn voordat je ons hierover met recht kunt berispen. E: Wat ik ook ben, een hypocriet ben ik niet! M: Juist niets in sterkere mate dan dat! E: Dat is niet waar! M: Hoor dan maar eens dat het de waarheid is! Deugd maakt edel. Jouw voorouders hebben die waarlijk gehad, toen ze ter | |
[pagina 45]
| |
bescherming van het land zo dapper waren om lijf en goed in de waagschaal te stellen. Het volk dat die dapperheid zag heeft hen daarom op waardige wijze geëerd, hun lof verkondigd en hen bij de alleredelsten gerekend. Maar jullie, bastaarden van zulke loffelijke voorouders, laten die deugd schieten en nog wel zo definitief, dat men die absoluut niet meer in jullie kan herkennen. Jullie hebben alleen de oude familienaam en het familiewapen behouden. Daar pronk je nog mee, net zoals met je elegante kleren, je rapier en de pluim op je hoed. Zo bedrieg je het volk dan ook nog met je onechte, valse adeldom, die alleen maar bestaat uit uiterlijk ceremonieel met een wapen, een rapier, een naam en een pluim. Zijn jullie dan niet net zulke hypocrieten als wij? Zonder ware adeldom en zonder enige dapperheid wil je edel en dapper schijnen met al dat ijdele gepronk. L: Nu moet ik ook eens wat zeggen. Als het waar is wat je beweert, pater, kijk dan toch eens wiens hypocrisie schadelijker is, de jouwe of de zijne! De jouwe is misleiding van de ziel, de zijne blijft maar aan de buitenkant! M: We twisten er niet om wiens hypocrisie schadelijker is, maar of de doorsnee edelman niet een even grote hypocriet is als de doorsnee monnik. Dat de edellui ook wel degelijk hypocrieten zijn heb ik zonet al aangetoond. Meneer de jonker hier en jijzelf schijnen dat ook wel te beamen. Maar wat de hypocrisie betreft, het is om het even of men door de ene of door de andere schijnvertoning deugdzaam of dapper wil lijken, zolang men dat wil zonder echt deugdzaam te zíjn. Want de een en de ander zijn allebei hypocrieten. Alle twee bedriegen ze zichzelf en alle twee bedriegen ze anderen. Want met hun slechte voorbeeld verleiden ze ook allebei de andere mensen tot eenzelfde soort van quasi-deugdzaamheid. Je ziet het toch zelf bij heel veel rijke lui? Al is hun eigen vader een arbeider, bedelaar, woekeraar of rover geweest, als ze zien dat het nogal deftig staat om adellijk te lijken, bedenken ze een extra achternaam, verzin- | |
[pagina 46]
| |
nen een wapen, dragen het rapier en stellen zich aan als een edelman. Ze doen dat overigens zo weinig subtiel, dat iedereen de spot met hen drijft in plaats van hen met eerbied te bejegenen. Zijn deze mensen nu ook niet misleid en bedrogen? Door wie anders dan door de edellui zelf? Als het nu schadelijk is voor de ziel om hovaardig te zijn en bij andere mensen eer te zoeken, is de hypocrisie van de edellui dan soms minder schadelijk dan de hypocrisie van de monniken? L: Je kletst maar wat je wilt, monnik, ik blijf erbij dat er geen schadelijker luiheid, hypocrisie en bedrog op aarde te vinden zijn dan bij de grijze monniken. M: Als ik nu eens kon bewijzen dat al die schadelijke gebreken in nog sterkere mate te vinden zijn bij de lutheranen, dan zou je wel eens heel boos kunnen worden... L: Nee hoor, want als je dat kon bewijzen zou je de waarheid spreken. Ik heb de waarheid lief en iedereen die haar in ere houdt. Maar als je zo iets ging beweren zonder bewijs, zou je me nog meer tot je vijand maken met al je leugens. Want van de leugen ben ik een doodsvijand. M: Welke gebreken zijn het schadelijkst, die van de ziel of die van het lichaam? L: Die van de ziel. Luiheid is dus gevaarlijker in de ziel dan in het lichaam. E: Zo is dat! M: Wat is luiheid eigenlijk? L: Zeg het zelf maar, als je wilt. M: Is het zo iets als: weerzin tegen eerlijk of nuttig werk? L: Dat is het precies! M: Is er nog een eerlijker of nuttiger werk te vinden dan het doden en uitroeien van de zonden? L: Nee. M: Maar is er ook iets te vinden dat meer weerzin wekt tegen het aanvatten van werk dan de overtuiging dat dat werk tevergeefs zal zijn? | |
[pagina 47]
| |
L: Nee, daar word je lui van. Dat geef ik toe. M: Houden jullie, luthersen, het voor mogelijk dat enig mens op aarde, in de kracht van Christus, zelfde zonde waarlijk kan doden of uitroeien? L: Ho ho! Dat mogen de katharen wel menen, en de perfectisten en de pelagianen en jullie, allerheiligste franciscanen, maar wij wis en waarachtig niet. Zolang als wij blijven leven in ons lichaam, zolang leeft ook de zonde in ons. De zonde sterft pas, als ons lichaam sterft. M: Zoals jij het nu onder woorden brengt, heeft onze lichamelijke dood meer kracht om de zonde in ons uit te roeien dan de kostbare dood van Christus, het Lam Gods! En dat lammetje heeft zich juist alleen laten slachten om bij ons de zonde te kunnen doden en wegnemen... Maar dat even terzijde. Het blijkt nu wel dat jullie in dit opzicht bijzonder traag zijn, meer dan alle anderen. L: Hoe dat zo? M: Je gelooft namelijk niet dat iemand hier in dit leven waarlijk in Christus de zonde kan doden. L: Nee, absoluut niet. Daarvoor behoede mij God. Ik ben toch geen pelagiaan? M: Dan is dus alle inspanning om de zonde hier in dit leven te doden tevergeefs, want het zal je nooit kunnen lukken. Daar komt jullie geloof op neer. L: Dat is zo. M: Je hebt daarnet erkend, dat er niets bestaat dat meer weerzin wekt tegen het aanvatten van werk en niets dat meer traagheid oproept, dan de gedachte dat dat werk tevergeefs zal zijn. L: Dat geef ik je nog steeds toe. M: Dan moet je ook erkennen dat er op het punt van dit eervolste en allernoodzakelijkste werk, namelijk het doden en uitroeien van de zonde, geen trager of luier volkje bestaat dan jullie zelf en allen die jullie mening hierover delen. | |
[pagina 48]
| |
L: Ik zie graag in dat een bescheten koe die met haar staart staat te zwaaien, meestal ook graag de andere koeien wil bevuilen met haar eigen mest. Zoiets doe jij nu ook, met je eigen trage luiheid in je sterke lijf. Maar wat betreft het erkennen dat het onmogelijk is de zonde te doden en uit te roeien, komen wij tenminste zonder te veinzen voor onze mening uit. Wij hangen niet de hypocriet uit zoals jullie; wij doen ons niet deugdzamer voor dan we zijn, want we veinzen niet dat we heilig zijn en dat doen jullie wel, schijnheilige serafijntjes! M: Ik denk daar anders over. L: Dus je wilt ons ook schijnheilig maken? M: Nee, beslist niet! Maar wanneer we het allebei al zijn, hielp ik jullie en mezelf er liever vanaf, als ik dat kon. Vertel me nog even, beschouw je het als hypocrisie als iemand die weet dat hij een bepaalde deugd niet bezit, toch de schijn ophoudt en veinst dat hij die deugd wél heeft? L: Ja zeker, dat is hypocrisie. Maar bij ons is daar geen sprake van. M: Het is ook mogelijk dat je alleen maar in bedekte termen spreekt over een gebrek waarvan je wel degelijk weet dat je het hebt. Dat is ook een vorm van hypocrisie. L: Dat zeg je nu wel, maar je weet best dat het voor ons niet opgaat. Dit zijn pure leugens! M: Word toch niet boos op de waarheid! Die zal ik je nu laten horen. Vertel eens, ben je een christen of niet? L: Wat is dat nou voor een vraag? Wij zijn toch zeker de enige christenen? M: Dus je beschouwt de roomsen (ons dus) niet als christenen? L: Nee. M: De dopers ook niet? L: Die nog minder. M: De gereformeerden ook niet? L: Wie bedoel je nou, de calvinisten? | |
[pagina 49]
| |
M: Ja, die bedoel ik. L: Moeten dat gere-formeerden zijn? Noem ze maar liever gede-formeerden! Wat maak je me nou? Moeten zulke dwepers, beeldenstormers en sacramentschenders christenen heten? Je weet zelf toch wel beter? M: Beste jongen, zeg jij me dan eens wat je vindt dat een christen moet zijn. L: Dacht je soms dat ik de kunst van het definiëren verstond? Jullie, sofisten, wél; maar ik? M: Dat is vreemd. Zeg je nu zelf dat je een christen bent, maar weet je nog niet eens wat dat precies inhoudt? Als je nu niet weet wat of hoe een christen is, hoe kun je dan weten of je er zélf één bent? Vooruit, laat mij het je maar vertellen. Geef maar antwoord: Is hij een christen die Christus als fundament heeft? L: Zeker! M: Wie Christus niet als fundament heeft, is geen christen. L: Nee. M: Christus is dus de hoeksteen en de steenrots waarop alle christenen bouwen. L: Dat is juist. M: Wie op de steenrots bouwt, dat is degene die de woorden van Christus hoort en in praktijk brengt. Maar wie zijn woorden hoort en niet in praktijk brengt, die bouwt op zand en niet op Christus. Dientengevolge is hij ook geen christen, namelijk omdat hij Christus niet als basis of fundament heeft. L: Dat is helemaal waar. Zo staat het ook in de Bijbel. M: Maar dan staat ook in de Bijbel dat jij geen christen bent. L: Ho ho! Waar staat dat geschreven? In het grote dromenboek van jouw fantasie zeker? M: Nee, dat volgt noodzakelijkerwijs uit de Heilige Schrift. L: Bewijs dat maar eens! M: Graag. Luister jij ook naar de woorden van Christus? L: Naar wiens woorden anders? Ik luister niet meer naar het woord van de paus, dat is de antichrist, maar ik hoor het evan- | |
[pagina 50]
| |
gelie preken en voorlezen. Daar spreekt Christus zelf. Hoor ik dan de woorden van Christus of hoor ik ze niet? Moet je toch eens luisteren hoe deze monnik subtiel kan filosoferen! M: Kalm aan, beste jongen! Er zijn twee soorten hoorders van de woorden van Christus: de ene groep brengt ze niet in praktijk, de andere wel. Waar hoor jij bij? L: Het is onmogelijk dat enig mens de woorden van Christus helemaal in praktijk kan brengen. Maar wat wij zelf niet doen, dat heeft Christus al voor ons gedaan, mits we maar in hem geloven. M: Zoals jij het formuleert kan dus niemand op aarde Christus' woorden in praktijk brengen? L: Nee, ook de allerheiligste mens niet. M: Dat moet dan betekenen dat Christus zelf over deze dingen alleen maar schertsenderwijs spreekt; niet als over iets reeels, maar als over een soort platonische idee. Hij heeft het dus over iets dat niet eens kan bestaan. Wanneer hij namelijk zegt: ‘Wie mijn woorden hoort en ze doet, die is gelijk aan een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft’, dan bedoelt hij volgens jou dus: ‘Er is evenwel niemand die mijn woorden hoort en ze doet; daarom is er ook niemand gelijk aan een voorzichtig man...’ enzovoort. Zoveel is zeker, als dit de bedoeling van Christus is geweest, wat is er dan voor verschil tussen die twee soorten hoorders? Want geen van tweeën brengen ze zijn woorden in praktijk. Wat heeft zo'n gelijkenis van Christus dan voor zin, dat de een op de steenrots bouwt en de ander op zand? Want als ze aan elkaar gelijk zijn, doordat ze allebei de woorden van Christus wél horen, maar níét doen, waarom worden ze dan toch vergeleken met twee bouwers, de een op de steenrots en de ander op los zand? Dat is toch onmogelijk? Dat kan toch helemaal niet? Het is toch een godslastering om zulke ongerijmde en bespottelijke dingen toe te schrijven aan Christus, die toch Gods wijsheid in eigen persoon is? L: Dit is allemaal louter spitsvondigheid van je. | |
[pagina 51]
| |
M: Het is dan zeker geen spitsvondigheid als jij zegt dat niemand van alle mensen op aarde de woorden van Christus in praktijk kan brengen? L: Nee, dat is de waarheid. M: Is het dan soms ook de waarheid dat jij, die eveneens een mens bent, de woorden van Christus niet in praktijk brengt? L: Ja, dat is ook de waarheid. M: Dan is het ook de waarheid dat jij bouwt op los zand en niet op Christus, de vaste steenrots en hoeksteen. Want wie daarop bouwen, dat zijn alleen degenen die zijn woorden horen en ook doen. Je geeft hier zelf toe dat je dat laatste niet doet, dus bouw je ook niet op Christus. Wie niet op Christus bouwt, heeft Christus niet als fundament. En wie Christus niet als fundament heeft, is geen christen. Heb je me dit zelf niet toegegeven? Waarom zeg je nu niets? Als je het niet wilt toegeven ben ik bereid het op nog een andere manier te bewijzen. L: Is het je alleen maar daarom te doen? Ook al was ik nu geen christen, zou daar dan uit volgen dat jullie wél christenen zijn? Wat verbeeldt deze pijdrager, deze zwetser zich wel? M: Nee hoor, ik wil hier helemaal niet uit concluderen dat wij wél christenen zijn. Hieruit volgt alleen noodzakelijkerwijs dat jij géén christen bent. Nu beschouw je jezelf echter wel als christen en zo gedraag je je ook. Je geeft je uit voor een christen en je wilt graag als zodanig behandeld worden. Ben je dan geen hypocriet? Veins je niet dat je de deugdzaamheid van een christen in je hebt, die je in werkelijkheid niet bezit? Heb je zelf niet toegegeven dat dat hypocrisie is? Ga heen en verwijder eerst die balk van schijnheiligheid uit je eigen oog, voordat je het waagt er bij ons een splinter van uit het oog te trekken! Nu is het ook makkelijk te zien dat jullie (net als wij tweeën overigens, maar in veel sterkere mate) je schuldig maken aan bedrog. Je bedriegt namelijk anderen en ook jezelf door je uit te geven voor christenen, wat je niet bent, en wel zodanig dat van ons drieën jullie bedrog nog het gevaarlijkst is. Want als deze | |
[pagina 52]
| |
jonker zonder adellijke deugden anderen en zichzelf voor de gek houdt, dan kan dat niemands ziel kapot maken (dat heb je zelf zoëven nog gezegd), behalve misschien zijn eigen ziel. Want hij verbeeldt zich dat hij deugdzaam is, wat hij niet is, en daardoor blijft hij van deugd verstoken, omdat niemand zich nu eenmal zal inspannen voor iets waarvan hij zich verbeeldt dat hij het al bezit. Als nu ook de meeste van onze monniken met hun voze ceremoniën andere mensen op een dwaalspoor brengen (en zichzelf ook, maar daar heb ik niet zo veel op tegen), dan is zulk bedrog weinig subtiel en daardoor ook weinig gevaarlijk. Doordat het zo grof is kan het maar weinig andere mensen misleiden. En wie eenmaal misleid is, blijft niet lang in hun dwaling verstrikt, want die bestaat alleen maar uit menselijk gefantaseer dat absoluut niet lijkt op Gods woord in de Bijbel. Integendeel, daar gaat het meestal dwars tegenin, zoals je zelf ook al opmerkte. Maar met jullie bedrog is het heel anders gesteld. Het is namelijk zonneklaar dat de deugd van de ene mens een ander mens niet deugdzaam kan maken. Daarom maken ook de deugd, dapperheid en adeldom van de ouders de kinderen niet deugdzaam, dapper of edel, laat staan een verzonnen geschilderd wapen, een rapier opzij of een wapperende bos pluimen op de hoed. Zo is het ook niet moeilijk in te zien dat het bidden voor de doden door de monniken, de aflaten, het mislezen enzovoort geen kwijtschelding van zonden opleveren voor andere mensen, want de Heilige Schrift kent dat effect alleen toe aan het unieke offer van Christus, aan zijn voorbeden en zijn rechtvaardigheid. Maar zo duidelijk ligt het niet met jullie bedrieglijke opvatting van louter imputatieve oftewel toegerekende rechtvaardigheid. Want daar is zo listig een bijbelse schijn aan gegeven, dat maar weinig mensen voor dit bedrog op hun hoede zijn, en dat nog veel minder mensen eruit weten te komen als ze er eenmaal in verstrikt zijn geraakt. Want het gaat hier niet over de hovaardige adel of over de | |
[pagina 53]
| |
menselijke instellingen van de monniken maar jullie spreken louter en alleen over het bittere lijden van Christus, het bloed dat hij vergoten heeft, zijn smartelijke dood, zijn heerlijke hemelvaart, en dergelijke meer. Men misbruikt hier duizenden teksten. Jullie wekken de schijn Christus te eren, Gods genade te verheerlijken en de mens te schande te maken en tot niets te reduceren. Wat dunkt je, lijkt dat niet veel prachtiger dan het bedrog en de hypocrisie van de adel en van de monniken? Schuilt daar niet een veel groter vermogen in om mensen aan te trekken en vast te houden dan in het bedrog van ons tweeën? L: Wat je daar over Christus zegt wil je toch niet loochenen? Die heeft toch voor ons geleden? Die is toch voor ons gestorven? Voor ons ten hemel gevaren? M: Ja zeker, dat is de waarheid! Maar jouw bedrog ligt daarin dat je die waarheid misbruikt en er een valse schijnwaarheid van maakt, namelijk dat wij niet waarachtig, maar alleen imputatief toegerekend heilig en deugdzaam worden. Als Christus voor ons geleden heeft en gestorven is, zodat wij niet zelf hoeven te lijden of de zonde hoeven te doden (en hem dus ook niet tot in de dood zouden hoeven te volgen), dan is hij ook voor ons naar de hemel gegaan zonder dat wij hem dáárheen hoeven te volgen. Kan iemand soms gezond zijn zonder gezondheid te bezitten? Nee toch? Dan kan er ook niemand deugdzaam zijn zonder deugd te bezitten. Zonder deugd is niemand goed. Zonder goedheid (dat is God) wordt niemand zalig. Maar jullie geloven dat de mensen goed kunnen worden terwijl ze slecht blijven; dat wie onchristelijk in zonde leven, christenen en heiligen kunnen worden; dat wie zonder God is, zalig kan worden. Als dat geen misdadige neiging tot bedrog is en geen toverij, wat is het dan wel? Jullie dekmantel voor dit valse en gevaarlijke bedrog is de eer van God en van Christus. Omdat namelijk God ons door Christus zalig maakt buiten ons toedoen, komt ook hem alleen de eer toe. Maar jullie denken dat die eer verkleind | |
[pagina 54]
| |
wordt als wij mensen de gaven gebruiken die God ons heeft gegeven! Alsof Gods eer kleiner zou worden wanneer Paulus en de andere apostelen Gods gaven niet verkeerd gebruikten, maar op de juiste wijze. Welnee! Juist wie Gods gaven verkeerd gebruiken, verdienen kritiek; maar wie ze goed gebruikten, verdienen lof. Niemand zou echter tot welk gebruik ook in staat zijn zonder die gaven eerst te hebben ontvangen. Van wie krijg je ze anders dan van God zelf, de gever van alle goede gaven? Als we ze dan ontvangen hebben, wie kan zich er dan nog op beroemen dat hij ze niet heeft gekregen? Maar hoe kunnen jouw medestanders die gaven, die goed en zalig maken, ontvangen hebben om ze vervolgens niet te gebruiken? Ik bedoel het geloof, dat door de liefde werkt; dus geloof en liefde samen. Want het geloof kan niet in een mens aanwezig zijn zonder te doen volgens de aard en eigenschap van het geloof. Dat is gebleken bij Abraham. Je vraagt wat die aard en eigenschap zijn? Niet te letten op onze eigen zwakheid, maar alleen op degene die iets belooft, namelijk God in zijn almacht en waarheid. Dan zal het geloof er niet aan twijfelen dat wat God beloofd heeft ook gebeuren zal. Dat ontkennen zal het al helemaal niet. Nu belooft God zelf ons door Christus te geven dat wij, eenmaal verlost uit de hand van onze vijanden, hem in een gerechtigheid en heiligheid die hem aangenaam zijn, alle dagen van ons leven zullen dienen. Acht je het ook mogelijk dat zo iets gebeurt? L: Dat weet je wel, dat doe ik niet. Ik heb het al vaak genoeg gezegd. M: Geloof je ook dat enig mens God naar zijn gebod kan dienen boven alles? L: Dat mogen de katharen en de pelagianen geloven, maar wij niet. M: Als je niet gelooft dat het mogelijk is, dan kun je het ook niet. Zoals er nergens een vuur kan bestaan dat niet heet maakt, zo kan er ook geen waarachtig geloof ergens bestaan dat niet | |
[pagina 55]
| |
vertrouwt dat de almachtige God zal volbrengen wat hij heeft beloofd. En zo kan de liefde (die zelf de band van de volkomenheid is en de onderhouding van Gods geboden) nergens bestaan zonder Gods geboden te onderhouden, dat wil zeggen: God boven alles te beminnen en de naaste als zichzelf. Want de eigenlijke, onvervreemdbare taak van het geloof is te vertrouwen op Gods beloften. En de taak van de liefde is God en de naaste te beminnen. Geen van beide zijn ze bij jou te vinden. Wat heb je dan anders dan een gefingeerd geloof en een onechte liefde, die even weinig vertrouwen en beminnen als een onecht vuur kan branden of heet maken? Kijk maar, je neemt genoegen met schijngeloof en schijnliefde. Zo mis je het ware geloof en de ware liefde en daardoor ook de zaligheid. Is dat geen ernstig bedrog, van jezelf en van anderen? Is het niet zo dat je jezelf deugdzaam vindt zonder deugd en gelovig zonder geloof? Zonder liefde een beminner van God? Absoluut, zo is het! Net zoals de edellui zichzelf edel achten zonder ware adeldom en wij monniken onszelf heilig zonder heiligheid. E: Dit is iets wonderlijks, monnik! Vooruit, kerel met je pij, je praat heel anders dan je pij me deed vermoeden. M: De pij maakt de monnik niet! L: Waarom houd je dat schijnheilige kledingstuk dan nog aan? M: De pij maakt weliswaar niemand heilig, ze maakt ook niemand onheilig. Als ik al mijn slechtheid kwijt kon raken door mijn pij uit te trekken, dan zou ik hem op dit moment nog afgooien, voordat we in Haarlem aankomen, dat daar voor ons ligt. L: Ik vind het allemaal maar stuitend. M: Nee, het is heel stichtend. Met pij breng ik honderdmaal meer stichting dan ik zonder zou doen. Ik moet nog een tijdje (zoals Paulus jood was onder de joden) monnik blijven onder goedhartige monniken, totdat de Heer me op andere wijze wil gebruiken. Ziezo, onze reis is ten einde en ons gesprek ook. Als | |
[pagina 56]
| |
ik iets verkeerds heb gezegd, vergeet het dan maar en accepteer mijn onverstand. Is er ook iets goeds gezegd, denk er dan maar over na. Adieu! E: Adieu monnik! God gave dat er veel van zulke monniken waren! |
|