Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdEen discussie met Abraham Orteliusaant.Inzake het waarschuwen tegen de zonde en het wijzen van de weg naar de deugd achtte Abraham Ortelius nietsdoen de beste handelwijze, omdat alle dingen zo onzeker zijn. Ikzelf, Coornhert, prefereer hier een actief optreden. Maar dan alleen op grond van wat iedereen zeker kan weten, uit eigen ervaring of anderszins; niet op grond van een waandenkbeeld of een vermoeden. Wie vanuit een zekerheid handelt kan nooit verkeerd doen, of dwalen, of iemand anders op het slechte pad brengen. Ortelius (O) prees de veilige rust. Ikzelf (C) de zalige nuttige inspanning. C: Niemand is alleen voor zichzelf geboren. Men is er ook voor de ander, net zoals het ene lichaamsdeel er is voor het andere. De beste mens is hij, die de meeste mensen tot nut is en niemand tot nadeel. O: Dat is zo! Maar wanneer je andere mensen iets leert kun je tóch schade toebrengen, terwijl je juist denkt dat je nuttig werk doet. Zo gaat dat meestal. C: Zeker! Maar dat overkomt alleen de mensen met waandenkbeelden. Nooit echter diegenen die in waarheid weten wat zij niet, én wat zij wél weten. Want het is onmogelijk dat zulke mensen waanideeën presenteren als zekerheden. Wanneer ze onderwijzen of verkondigen wat ze zeker weten (zoals het ook hoort), kunnen ze nooit iemand bedriegen of beschadigen. O: Dat geef ik onmiddellijk toe. Maar wie kan er nu zeker weten wat hij wél weet, én wat hij níét weet? C: Denk je dan dat een mens hier niets zeker kan weten? | |
[pagina 34]
| |
O: Nee hoor! Maar wie weet de dingen die hij weet nu helemaal zeker? C: Iemand die op een bepaald gebied over waarachtige kennis beschikt. Want als iemand iets waarlijk weet, dan lijdt het voor hemzelf geen twijfel dat hij weet wat hij weet. Integendeel, het kan niet anders of hij moet noodzakelijkerwijs zelf beseffen dat hij dat allemaal weet. Als iemand leeft en kan schrijven of schilderen enzovoort, dan kan het hem toch niet verborgen blijven dát hij leeft? Dát hij kan schrijven of schilderen? O: Beslist niet! Maar is het mogelijk het ene ding wel te weten en het andere niet? C: Ja! O: Dan kan iemand die het ene ding weet en het andere niet, toch dwalen en andere mensen op dwaalsporen brengen, wanneer hij namelijk aan anderen iets onderwijst dat hij zelf nog niet weet. C: Dat is zo. Maar iemand die het ene wel weet en het andere niet, kan toch zeker weten dát hij dat andere niet weet? Even goed als hij zeker weet dat hij dat ene wél weet? O: Beslist! C: Dan kan hij het toch achterwege laten en vermijden om zijn onkunde of waanideeën aan anderen door te geven als kennis en waarheid? Als hij alleen vertelt wat hij weet, zal hij velen tot nut zijn en niemand tot schade. O: Kun je ook iets waarlijk weten als je niet weet wat er verder nog aan vast zit? C: Is ons weten hier op aarde volmaakt, of is het iets verbrokkelds? O: Het is verbrokkeld en daarom lijkt het wel of niemand hier op aarde iets waarachtig kan weten. Want alles wat nog compleet moet worden, is onvolmaakt. En in alles wat je nog niet weet, kun je je vergissen. Nu bezit geen mens hier op aarde het volmaakte weten. Dus kunnen alle mensen nog dwalen en | |
[pagina 35]
| |
andere mensen meeslepen op hun dwaalwegen. En dus is het riskant en schadelijk om de mensen iets te willen leren. Alleen het zwijgen is veilig en nuttig. C: Nee, dat is nutteloos! Want wat heeft het voor zin als iemand voor niemand anders nuttig is? Ik heb liever iemand die zijn dwaasheid verbergt dan iemand die zijn wijsheid verstopt. Maar ter zake. Laat onze kennis dan maar zijn wat ze is: verbrokkeld en onvolmaakt. Vertel me eens, kun je iets nog waarachtiger weten dan waarachtig? O: Wat bedoel je daarmee? C: Stel nu dat ik waarachtig weet dat de getallen 3, 2 en 1 samen de som 6 opleveren. Dan ga ik met die wetenschap 999 keer het volgende doen: ik tel 3 penningen uit, dan 2 erbij en vervolgens nog 1 penning. Elke keer als ik ze bij elkaar heb gelegd, maak ik een optelling en ik merk dan iedere keer opnieuw dat ze samen uitkomen op 6 penningen. Is het nu mogelijk nog meer zekerheid te krijgen over die som door het nog eens te doen voor de duizendste keer? Om zo nog waarachtiger dan eerst te weten dat 3 plus 2 plus 1 samen 6 is? O: Nee. C: Stel nu dat ik de letters van het alfabet ken; dat ik kan spellen en lezen en dat ik waarachtig weet dát ik dat allemaal kan. Maar de grammatica beheers ik nog niet, de retorica nog minder en de dialectica al helemaal niet. Stel nu ook dat ik vervolgens al deze drie kunsten ga leren. Ik zal er wat sneller door gaan lezen, maar zal ik door het bijleren van deze vakken ook maar een beetje waarachtiger dan eerst kunnen gaan weten dát ik de letters kan onderscheiden en dát ik kan spellen en lezen? O: Nee. C: Zo is het ook met het rekenen, waar we het daarnet al over hadden. Als ik nog niet verder ben dan de kleine getallen, moet ik nog leren hoe je grote sommen met breuken moet maken. Bijvoorbeeld dat 37½ plus 1932/16 plus 1825⅜ samen 2056 opleve- | |
[pagina 36]
| |
ren. Maar als ik dat er allemaal bij leer, dan kan mijn groeiende kennis van de getallen mijn eerste kleine, maar tevens zekere en waarachtige beginkennis van het rekenen toch op geen enkele manier weer ongedaan maken? Of onzeker en onwaarachtig maken? O: Nee. C: Dus is het onomstotelijk bewezen dat iedereen in staat is zijn portie fragmentarische kennis zeker en waarachtig te weten. Sterker nog: ook al kent hij het geheel nog niet, wát hij weet weet hij zeker en waarachtig. Dat kan niet anders. Verder blijkt hier dat iedereen die getrouwelijk de grenzen van zijn ware kennis niet overschrijdt op zoek naar onzekere waandenkbeelden, aan anderen waarlijk, veilig en nuttig onderricht kan geven over zijn eigen kleine brokje kennis. Want zoals het kunnen tellen met kleine, enkelvoudige getallen maar een fragment is van de volmaakte rekenkunst, zo is ook de kennis van de letters en het spellen maar een fragment van de leeskunst. Letters kennen, spellen en lezen zijn samen weer een fragment en een begin van de volmaakte beheersing van alle kunsten en vakken. Is dat niet zo? O: Ja, dat is zo. O: Vertel me nu eens: als iemand goed tot drie kan tellen, en hij leert dat aan anderen zonder daar bovenuit te gaan, kan hij dan, al tellende, dwalen en die anderen misleiden? O: Nee. C: Dan kan iemand die het alfabet kent en die kan spellen en lezen, niemand op een dwaalspoor brengen als hij er les in geeft. O: Dat is zo, als hij zich maar beperkt tot het lezen en wat daaraan vooraf gaat. C: Precies! Dan kan hij dus ook zonder risico andere mensen tot voordeel zijn bij het aanleren van het abc, het spellen en het lezen. O: Dat zal zeker zo zijn. | |
[pagina 37]
| |
C: Iemand die anderen tot nut en voordeel kan zijn, maar het niet is omdat hij zijn eigen voordeel prefereert, of zijn veilige rust, is een nutteloos lichaamsdeel aan het lichaam van de mensheid. Hij eet zijn brood in deze wereld zonder er iets voor te doen, als een waardeloze wesp. Hij doet onrecht en zonde omwille van zijn eigen voordeel, doordat hij andermans voordeel verwaarloost. En dit was wat ik wilde zeggen. Zo liep ons gesprek ongeveer. Niet precies met deze woorden, want we hebben het ook nog over Ortelius' atlas gehad en over zijn twijfels of hem met die atlas het voordeel voor de gebruikers voor ogen stond, of zijn eigen voordeel. |
|