Weet of rust
(1985)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermdOf de jonkvrouwtjes nonnetjes moesten wordenaant.Een machtig edelman (A) had bezoek. De edelman vroeg zijn gast (B) wat die ervan zou zeggen als hij zijn twee dochtertjes, die juist van tafel gingen, zou onderbrengen in een adellijk vrouwenklooster. B merkte wel dat A hem niet om raad vroeg om zijn advies ook werkelijk op te volgen als het goed was, maar omdat hij een bevestiging wilde horen van zijn persoonlijke mening, om zo zijn reeds knagende geweten wat te kunnen sussen. | |
[pagina 16]
| |
B antwoordde daarom dat hij in deze aangelegenheden niet deskundig was, vooral omdat hij niet wist met wat voor bedoeling de edelman zijn plan had opgevat. A: Voor zover ik weet ben je juist wél deskundig! Je mag gerust weten dat ik er drie belangrijke argumenten voor heb, namelijk het dienen van God, de zaligheid van mijn dochtertjes, en de glorie van mijn familie. B: Is het laatste argument misschien het belangrijkste, mijnheer? A: Dat zou niet gepast zijn! B: Wat gepast is, gebeurt meestal het minst. Maar ik wil aannemen dat het uw voornaamste bedoeling is om God te dienen. Evenzo mag ik waarschijnlijk wel geloven dat u niet van plan bent om God een vergeefse dienst te bewijzen? A: Hoe kun je God nu een vergeefse dienst bewijzen? B: Als je iets laat gebeuren wat geen opdracht van God is, maar van mensen. Zo iets is dat kloostergedoe ook. Of kan mijnheer misschien een paar geboden van God noemen die daarop betrekking hebben? A: Niemand kan toch ontkennen dat de maagdelijke staat beter is dan het huwelijk? En dat maagden meer gelegenheid hebben om God te dienen dan gehuwde vrouwen? B: Dat kan niemand ontkennen, mijnheer! A: Zie je wel! Daar heb je al een bewijs uit de Bijbel, want Paulus schrijft hier heel duidelijk over. B: Dat is waar, mijnheer. Maar heeft Paulus het dan over dezelfde soort van godsdienst in kloosters als waar u nu over spreekt? Noch bij Paulus noch ergens in de evangeliën wordt met een woord gerept over de belofte van reinheid, over missen, vespers, getijden of meer van dergelijke poespas die in de huidige kloosters moet doorgaan voor het dienen van God. Dat zijn instellingen en geboden van mensen. Daarom gaat het hier om een vergeefse dienst aan God. Luister maar, Christus zegt het zelf heel duidelijk: ‘Tevergeefs eren zij mij, omdat zij lerin- | |
[pagina 17]
| |
gen leren die geboden van mensen zijn.’ Maar als de meisjes zelf maagd wensen te blijven om God te dienen, dan is het huis van hun vader toch in elk opzicht geschikt als een vrijwillig klooster? Daar kunnen zij God in reinheid dienen overeenkomstig zijn gebod! Bovendien denk ik dat hun welzijn aan een vreemde abdis of pastoor nooit zozeer ter harte zal gaan als aan hun eigen vader en moeder. Want die hebben van nature een gevoel van zorg voor hun dochters en die zullen ook het beste kunnen weten wat goed voor hen is. A: Nee, daar vergis je je! Want wij zijn zo druk met alles waar we hier in huis voor moeten zorgen, dat wij nooit zó goed een oogje op hen kunnen houden als een abdis of een pastoor. Ook horen en zien ze thuis, van het personeel en van vreemden, van alles dat hen op slechte gedachten brengt. Dat kunnen wij niet voorkomen. B: Mijnheer en mevrouw, dat kunt u als vader en moeder toch veel beter voorkomen dan een abdis of een pastoor! Want die vinden het maar al te dikwijls goed dat er jonge edellui op bezoek komen bij de prille jonkvrouwtjes. En dat niet alleen, er mag nog gefeest worden ook! De meisjes komen in het klooster voordat ze weten wat het inhoudt een huwbare vrouw te zijn. Wat dat precies betekent leren ze daar maar zelden zonder dat ze tegelijkertijd te weten komen wat het betekent om moeder te worden... A: Dat soort ellende kan zich toch ook voordoen binnen een huwelijk? B: Dat is zo, mijnheer, maar minder! Immers, daar is er minder aanleiding toe. Met een blusmiddel bij de hand, heeft men minder last van brand. Stel nu eens, dat mijnheer zijn dochtertjes ergens heen wilde sturen over zee. Hij had de keus om hen met een groot en stevig schip te laten vertrekken, of met een klein smal schuitje. Welk van de twee zou mijnheer verkiezen? A: Dat spreekt vanzelf. Het grote schip uiteraard! Dat kan | |
[pagina 18]
| |
natuurlijk ook zinken, maar toch is het minder gevaarlijk dan dat kleine schuitje. B: Mijnheer geeft het juiste antwoord, en dit is ook mijn antwoord op zijn eigen vraag. Want de grote stevige boot van het goddelijke huwelijk vind ik veel veiliger dan het smalle schuitje van het gevaarlijke klooster. Na deze woorden hield B verder zijn mond, want hij merkte wel dat zijn advies bij de edelman niet in goede aarde viel. Tien à elf maanden later echter vernam hij dat de beide jonkvrouwtjes, die kort na het hierboven weergegeven gesprek in het klooster waren gestopt, op zekere nacht weer uit dat klooster waren ontsnapt, omdat ze bang waren voor de gelofte die ze moesten afleggen. Ze waren als wilde schapen door bossen en hagen teruggelopen naar het huis van hun vader. Bemodderd en met gescheurde kleren verschenen ze voor hem. Helemaal van streek vielen ze op hun knieën en verklaarden onder tranen dat zij liever thuis wilden wonen als dienstmeisjes, dan in een klooster als abdissen. Ze wilden liever sterven, dan weer terug te moeten naar dat klooster. Hete tranen schreiend pakten ze vervolgens hun vader bij zijn knieën en smeekten hem onderdanig of ze thuis mochten blijven. De vader zag het verbaasd aan, kreeg toen medelijden met zijn dochtertjes, en begon zich te realiseren dat zijn gast hem nog niet zo'n gek advies had gegeven... |
|