Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxj.
De Mensche en weet niet of hy lief-hebbens dan hatens waardigh is. Eccles.9.1.
| |
[Folio 44v]
| |
doemt wesen in't ander leven, sonder houden dat de goeden so wel als de zondaren verdoemt, of de zondaren soo wel als de goeden saligh sullen wesen. Rijckdom of Armoede en moghen dan geen merckteeckens zijn van Godes Liefd[e] of hate tot ons. Dat en maackt nu niet, datmen sulcx nergens anders by en mach weten: om dat mens daar by niet en mach weten. Want niemandt sal ontkennen datter ware Christenen zijn: Dat des Christum lief hebben. Niemant mach Christum liefhebben of hy en weet dat. So weet hy dat Ga naar margenootgGodt hem lief heeft, so lief, dat hy sijn Soon in de werelt heeft Ga naar margenoothghesonden, op dat wy door hem souden leven. Die Christenen leven door Ga naar margenootiChristum die t'leven is in Ga naar margenootkChristo, ja. Ga naar margenootlChristus leeft self in haar, dit weten sy. Sy moeten dan oock [w]eten dat Godt haar lief heeft. Want sy Ga naar margenootmweten dat dese alder grootste gaven henluyden van Gode zijn ghegheven, ende mitsdien dat haar gheenen dinghen scheyden moghen van de Ga naar margenootnLiefde Godes. Dit mogen dese weten ende dit weten sy voorseeckerlijck na t'ghetuygh Pauli selve van hem selve. Ende en strijdet des niet teghenstaande in 't minste niet, teghen des Predikers woorden niet anders houdende (soo beweesen is) dan datmen niet en mach weeten door tijtlijcke voorspoet of teghenspoet, dat-men hatens of lief-hebbens waardigh is. |
|