Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijx.
De gheest is willigh, maar t'vleesch is kranck. Matth 26.41.
| |
[Folio 43r]
| |
Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ga naar margenoot+Gheloofde hy oock sulcx, als hy met d'ander thiene Apostelen ende meer anderen uyt den drye Urouwen hoorde verkondighen, dat Iesus was verresen, sulcx acht[e]de voor een ydel gheklap? Twijfelijck bedencken. Dat segghe ick niet. Immers d' Euangelist seydt van hen allen, daar onder oock was Petrus, dat sy 't niet en gheloofden. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat Ongheloof Petri in de Hooftsake on-ser Saligheydt, namentlijck in 't stuck van de Uerrijsenisse Christi, was dan oock voor-waar gheen kleyne ongheloovigheydt, ende oock wel het alder grootste onverstandt in saken des Gh[e]loofs. Twijfelijck bedencken. Dat mach ick niet ontkennen, oock mede niet van Sanct Peeters kranckheydt, want sulcx ghetuygt de Heere selfs van hem in't Hoofghen met klare woorden. Oock betuyghet sijn val in't verloochenen wel te deghen. Maar waar toe segdy sulcx? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Tot b[e]wijs dat Petrus als doe, het hooghe ghy hem wilt setten, noch aan hem hadde dese twee stucken, te weten Kranckheydt ende Onverstandigheydt, die beyde eyghen-schappen zijn van Kinderen ende gheensins van Mannen. Twijfelijck bedencken. Dat moetmen toelaten. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Moet ghy dan oock niet toelaten dat die uwe bewijsreden niet en deught? Twijfelijcke bedencken. Welcke? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Een Kindt is kranck ende onverstandigh, daar uyt blijckt dat oock alle Mannen kranck zijn ende onverstandigh. Twijfelijck bedencken. Dat bekenne ick, als ghy daar by bewijst datter mannen zijn die sterck zijn ende verstandigh. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Is hy niet sterck die den quaden verwint? Twijfelijck bedencken Hy is. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ick schrijve u ghy Ionghelinghen, (seydt d'Apostel Ioannes) want ghy hebt den quaGa naar margenoot+den overwonnen. Twijfelijcke bedencken. Dat schrijft hy doch. Sonder twijfel t'is een Manlijck werck, ende daar moet sterck-heydt zijn daarmen den quade overwint. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Immers d'Apostel seydt terstondt daar aan verset 14. totten selven Ionghelinghen, dat sy sterck zijn. Is hy niet verstandigh die hem kent die van aanbeginne was? Twijfelijck bedencken. Hy is. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Sodanigh waren die Uaders, totten welcken die selve Apostel ter selver plaatsen schrijft. Hy noemtse oock gheene Kinderen, maar Uaders. Soo was hy oock niet Onverstandigh die daar sprack Goddelijcke Wijsheydt onderGa naar margenoot+ den volmaackten, die oock van sich selve seydt: dat hy een Kindt zijnde: als een Kindt sprack, als een Kindt ghevoelde, ende als een Kindt dachte, maar dat hy een Man gheworGa naar margenoot+den zijnde, afgheleydt hadde dat Kindtsch was. Merckt ghy daar nu niet wel klaar-lijck in een selve persoon Pauli, Kindtscheyt ende Onverstandigheydt die voorleden was, ende daar by noch manheydt ende hooch-verstandigheydt die doe teghenwoordigh in hem was? Wildy oock sijne Mannelijcke kracht sien die wel op 't alder verdtste ver-scheyden is van de kindische Kranckheydt, soo merckt op sijne woorden, houdende: Ick ver-Ga naar margenoot+maght alles in Christo, die my versterckt. Mach hy oock kranck ghenoemt worden in Christo die 't alles in Christo vermach? Twijfelijck bedencken. Neen gheensins. Ick mercke nu wel klaar-lijck, dat Paulus nu een volwassen Man, ja Heldt in Christo zijnde gheworden, niet meer in hem en hadde dese kindtsche Kranckheydt ende Onverstandigheyt: Maar volght daar uyte, dat die niet en bleef in Petro? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Daar volght wel vastelijck uyt, dat sulcke kindtsche Kranckheydt ende swacheydt niet noodtsaeckelijck en blijft in allen Menschen, of sy schoon al ware ghebleven in Petro tot sijnen doode toe. Ghemerckt die niet en bleef in Paulo, oock niet in de Ionghelinghe ende Uaderen, totten welcken Sanckt Ian sij-nen eersten Brief hefet gheschreven. Twijfelijck bedencken. Dat moet ick toelaten. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ghy moet al wat meer toelaten. Twijfelijck bedencken. Wat? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat sulcke kindtsche Kranckheydt ende Onverstandigheydt ni[e]t ter Doodt toe en is ghebleven, oock in Petro selve niet. Twijfelijck bedencken. Dringht my dan tot sulck toelaten met Waarheydt. Want willigh en laat icks u niet toe sonder haar tuyghnisse. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Hoort, ende antwoordt my dan. Twijfeliick bedencken. Spreeckt. Ick sal. Schriftuyrlijke vereeniginghe. Scheen Abraham oock volmaackt te zijn in den Gheloove, in de Kennisse Godes ende in de krachte, als hy uyt ancxten van de doodt veynsde dat Sara sijn wijf niet en was, ende als hy door den raadt van Sara, willende Godes Raadt te hulpe komen in de Beloften hem gheghven, sich leyde hy Agar? Twijfelijck bedencken. Daar toe segghen veele gheleerde Mannen Neen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Was hy niet volmaackt in den Gheloove, in de Kennise ende krachte, als hy teghen de Hope in de Hope gheloovende, niet en sachGa naar margenoot+ op sijnre Huysvrouwen verstorvenheydt, noch op sijne oude swackheyd, maar op Godes Almoghentheydt ende ghetrouwheydt in desselvens Beloften niet en twijffelde, ende soo daat-vaardigh bereydt was om den Sone der Beloften selve te dooden? | |
[Folio 43v]
| |
Twijfelijck bedencken. Uoorwaar sulcken grooten, ja volmaacktenGa naar margenoot+ Gheloove (soo 't d'Apostel Sanct Iacob noemt) en laat niet toe dat wy met eenighe schijn van Waarheydt Abraham moghen benemen hoogh v[e]rstandighe ende ware kennisse van Godes Almoghentheyt ende Waarheydt. S[o]o en lijdt oock sijn over-natuyrlijcke willigheydt om sijn lieve ende eenighe kindt te dooden niet, dat wy souden hem benemen een die alder manlijckste krachte die oyt in eenigh natuyrlijck gheboren Mensche gheweest te zijn af werdt gelesen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Recht. Soo en was Abraham in die sijne versoeckinghe vande opofferinghe sijns soons, gheen Kindt in kranckheydt of onverstandig-heydt, maar soodanighen stercken ende ver-standighen Man in den Gheloove, dat hy allen Gheloovighen tot een voorbeeldt werdt ghestelt, ende een Uader des Gheloofs ghenoemt. Twijfelijck bedencken. Soo ist. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Wy hebben in onse voorgaande Gespreken oock dergelijcken gehandelt van David, die on-twijfelijc ende seer groflijck zondighde int stuck Ga naar margenoot+ van Uria, soo teghen sijne persoone als teghen sijne Huysvrouwe, ende daar by ver-haalt uyt de heylighe Schrift, dat hy daar na voorts niet meer en zondighde, immers dat hy ten laatsten soo oprechtelijck wandeldeGa naar margenoot+, dat sijn Herte volmaackt was voor den Ooghen (niet der Menschen, maar) Godes ende dat hy wandelde in't aanschouwen (niet der Menschen, maar) Godes, met Gode in Waarheydt, in Rechtvaardigheyt, ende met oprechter Herten. Twijfelijck bedencken. Dat is alles sulcx. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. So ist dan mede sulcx, dat, of schoon Abraham in den beginne mochte gheweest zijn kindisch, soo in kranckheydt des Gheloofs als in kleynheydt des verstandes, ende oock ofte schoon David eerst inder Waarheydt is gheweest een kindt in't verstandt ende krachte, soo dat hy eerst kranck was ende onwijs: dat daar uyt niet en volght dat Abraham ende David al t'leven deur in kindische Kranckheydt ende Onwijsheydt zijn ghebleven, soo dat sy voor haar lijflijcke doodt niet en souden gheworden zijn gheweest Manlijck in krachten ende verstandenisse. Twijfelijck bedencken. Dat moet ick bekennen. Want het teghendeel is hier opentlijck tusschen ons nu ghebleken. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Gheloofdy nu niet dat sulcx in den Apostel Petro, van wien wy nu spreken, oock gheschiedt is? Twijfelijck bedencken. Dat blijckt my noch niet. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. U blijckt die valscheydt van de bewijs-redenen, die veele uyt dese kranckheydt Petri willen trecken. Twijfelijck bedencken. Welcke? Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Petrus was in sijn Kindscheyt noch kranck: ergo blijven noch alle volwassen Mannen al t'leven deur kranck. Of is dit nu niet valsch bethoont in Abraham ende in David? Begeerdyer meer, ick wil gaarne noch een ontallijcke menighte sodanigher Exempelen voort-halen uyt de heylighe Schriftuyre. Twijfelijcke bedencken. Ick en begheer noch maar een Exempel, ende dat in Sanct Peeter selve. Kondy dat doen, soo stemme ick dese uwe meyninghe toe. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat sal my niet swaar vallen. Alsoo kome ick nu eerst van sijne Kintsche Onverstandig-heydt op sijne Manlijcke Uerstandigheyt, ende wil dat noch halen uyt de sake selve, daar inne sijne Onverstandigheydt bleeck in sijne swacke Kintscheyt. Was die niet sijn Ongheloovigheydt van de Uerrijsenisse Christi? Twijfelijck bedencken. Sy was. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Mach oock yemant een warachtighe tuyghe zij[n] in dinghen die hy niet seeckerlijck weet, kent ende verstaat? Twijfelijck bedencken. Gheensins. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Petrus is een ghetuyghe gheweest van deGa naar margenoota Uerrijsenisse Christi. Twijfelijck bedencken. Dat tuyght Lucas klaarlijck. Schriftuyrlijcke vereeniginge. Houdy Petrum hier inne voor een valche of voor een warachtighe tuyghe? Twijfelijck bedencken. Uoor een warachtighe tuyghe? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soo heeft Petrus dan namaals seeckerlijck gheweten, ghekent ende verstaan, dat Christus vander Doot was verresen. Twijfelijck bedencken. Hy heeft. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dit en wist noch en verstondt hy te vooren niet. Twijfelijck bedencken. Neen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Hy was dan eerst daar inne onverstandigh? Twijfelijck bedencken. Hy was. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Maar namaals was hy in dese selve saecke verstandigh. Twijfelijck bedencken. Alsoo. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soo was dan in dit selve stuck (als oock in meest alle anderen) Petri kindtsche Onver-standigheydt uyt hem gheruymt, door 't inne komen dan den heylighen Gheest der Waar-heydt, die hem in 't verstandt van desen ende oock van anderen saken soo leyde, dat hy oock quam tot een Manlijck verstandt. Twijfelijck bedencken. Recht. Schriftuyrlijcke vereeniginghe Alsoo ghingt mede met dese kranckheyd. Twijfelijck bedencken. Waar blijckt datte? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat suldy hooren. Waar inne acht ghy dat die kranckheydt Petri haar meest toonde? | |
[Folio 44r]
| |
Twijfelijck bedencken. In't verlaten sijns Meesters inder noodt, ende in't versaken sijns Meesters uyt vreese vander doot. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Also. Als ick u dan doe blijcken dat de selve Sanct Peeter na den Pinxterdagh sijnen Meester Iesum Christum, so standtvastelijck aankleefde, dat hy sijnen Nam[e] opentlijck beleedt met levens pericule, Immers dat hy het lijden ende den doot om den name sijns Heeren, so weynigh vreesde, dat hy sich oock verblijde waardigh te zijn, dat hy om sijns Meesters naems wille mochte lijden: Dunckt u dan niet dat diet voorgaande kindtsche kranckheydt niet meer, maar daar na een Manlijcke kracht in hem ghekomen was? Twijfelijck bedencken. Ia, als ghy dat bewijst. Maar vermoogh-dy sulcx? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Hooret of icks vermach. Ick meyn immers dat Petrus niet meer so ancxtigh en was door eens wijfkens woordt, om den name Christi te belijden, al shy gevangen staande in't midden van de Princen, die Ouderlingen ende SchribenGa naar margenoota in Ierusalem, oock Annas d'opperste Priester ende Caiphas, ende Iohannes ende Alexander, ende alle d'andere van Priesterlijcken gheslachte, die sijnen Heere gedoodet hadden, sulcx vrymoedelijc henluyden onder ooghen aan seyde, oock mede dat den Menschen onder der Sonne gheen ander name, daar inne men Saligh mach worden, en is ghegeven, dan Christi name: ende verbodt van den gantschen Rade hoorende, van meer in den name Iesu te leeren, onversaaghdelijck vraaghde, Oft oock recht was voor Gode, henluyden meer dan Godt te ghehoorsaamen? Wel vromelijck seggende, dat sy niet en mochten laten te spreken t'ghene sy ghesien ende ghehoort hadden. Was doe oock in Petro self meer eenighe ancxte om den name sijns Heeren te belijden? Twijfelijck bedencken. Dat en mach niemandt segghen. Schriftuyrlijck[e] vereeniginghe. Ga naar margenoot+Mach oock yemandt segghen, als Petrus daar na zijnde gevangen gheweest, andermaal Christum Mannelijck beleden, den Pharizeen in't verbodt van in Christi name te leeren, te gehoorsamen geweygert hadde, ende ghegeesselt zijnde, hem verblijde dat hy waardigh was gheacht om den name Christi te lijcen, dat hy doe noch kranck was ende Cruysvluchtigh? Twijfelijck bedencken. Neen, oock geensins. Ende moet nu bekennen dat oock in Petro selve die kranckheydt niet al sijn leven deur en is ghebleven geweest, daar af hy van den Heere in't Hoofken werde beschuldight. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Bekent dan mede dat veele Gheleerden desen sproke groflijck misbruycken, als sy die inne voeren tot bewijs, dat alle Menschen noch kranck moeten blijven al t'leven deure. Rechts of daar geen Menschen en mochten bevonden worden, die, Christo toehoorende, haar vleeschGa naar margenoot+ met sijne begeerlijckheyden ende lusten gecruyst, den ouden Mensche uytgetogen ende gedoodet, ende den nieuwen Mensche, die na Gode geschapenGa naar margenoot+ is, aangetogen hebbende, die zonde soo te recht ghestorven zijn dat sy niet meer en leven, maar Christus in henluyden. Dese dan als sterck zijnde in den Gheloove, zijn die luyden die den swacken in den Gheloove op nemen. Twijfelijck bedencken. Dat altemaal en kan ick niet wederspreken, ende mercke nu dat in dese twee voorghestelde spreucken geen strijdigheyd altoos en is, als-ment so verstaat dat Petrus niet tot sijn lichamelijcke doot en bleef in sulcke kranckheydt, maar ock uyt sijn Kintsheyt opwassende, den volkomen Ouderdom Christi heeft betreyckt ge-hadt: soo my nu meer dan genoegh vastelijck is bewesen. Want dan merckt elckerlijck licht datter altijdt in de Kercke of aan het Lichaam Christi zijn swacke of krancke, ende daar beneven oock stercke ende krachtige lidtmaten. Uan de welcke die stercke altijt die krancke lijden, op nemen ende minnelijck draghen, t'welck sy niet te doen vermoghen, ende dit ghebodt Pauli gantsch ydel wesen, indien alle Menschen altijt kranck bleven. Want dan een souden daar geen stercken zijn om krancken te dragen, maar moesten die krancken den krancken draghen. Dat waar soo spotlijck gheseydt, als of die zotten den zotten souden leeren. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat hebdy wel, dat is oock mijn ghevoelen, ende dit mijn ghevoelen oock in alle t'andere, daar af wy huyden hebben ghehandelt, hebbe ick u, gevraaght zijnde, niet willen verberghen, maar vrymoedelijck ontdecken. Ende dit alles onder verbeteringhe van wyser, met gantscher herten bereyst zijnde om alsulcken mijn ghevoelen te verwerpen, soo wanneer ick sie dat yemandt metter H. Schriftuyren die grondt-vesten daar op het selve is ghebouwet, eensdeels tusschen ons nu verklaard, wettelijck sal konnen omwerpen. |
|