Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijix.
Al ist dat de Rechtvaardighe sevenmaal daaghs valt, soo rijst hy weder: maar die Godtloose valt in't quade. Proverb. 24.16.
| |
[Folio 40r]
| |
Ga naar margenootiIosaphat, Ga naar margenootkAbdias, oock mede Ga naar margenootlIosias, Ga naar margenootmEzechias ende Ga naar margenootnZacharias. Daar hebdyer een deel uyt veelen in den Ouden Testamente. In't Nieuwe vindtmen Ga naar margenootoZacharias met Elisabeth, Ga naar margenootpSymeon, Ga naar margenootqIoseph ende meer anderen. Dese zijn Rechtvaardigh gheweest niet toerekentlijck of in den schijn alleenlijck, maar warachtelijck ende inder daadt, soo die heylighe Schrift ghetuyght, dat sy des Heeren Gheboden onderhouden ende Rechtvaardigheydt ghedaan hebben: dit heet in de heylige Schrift Rechtvaardigh zijn. Sulcx tuyght oock d'Apostel der Liefden met dese woorden wel uytdruckelijck: Ga naar margenootrMijne kinderken, niemant en verleyde u, wie Rechtvaardigheydt doet die is Rechtvaardigh, ghelijck als hy (Christus) Rechtvaardigh is. Daarsietmen een korte, maar soo klaren als waren Definitie van een Rechtvaardigh Mensche, namentlijck die Rechtvaardigheydt doet. Dat en is niet die veele hoort of klapt van Rechtvaardigheydt, maar diese doet. Dat en is oock gheen waanlijcke of toerekentlijck (somen nu leert) Rechtvaardigheydt alleen, maar warachtighe. Want lieve seght doch? Was Christus Rechtvaardigh alleen na de Imputatie ofte toerekeninghe waanlijck? Twijfelyck bedencken. Neen bylo, maar wesentlijck ende waariljck Schriftuyrlijcke vereeniginghe. So en is oock die Rechtvaardighe Christen niet alleen Rechtvaardigh na de Imputatie ofte toerekeninghe waanlijck, maar wesentlijck in Christo ende waarlijck. Want (seydt d'Apostel) VVie Rechtvaardigheydt doet, die is Rechtvaardigh, gelyck als hy (Christus) Recht. vaardigh is. Twyfelyck bedencken. Sodanighen Rechtvaardighen is noyt gheweest, is niet, noch en sal niet komen op Aarden, segghen nu veele Leeraren. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Dat segghen veele. Maar sulcx segghende, spreken sy teghen die naackte ghetuyghnissen der heyligher Schriftuyren. Die daar veelen (soo ick nu verhaalt hebbe) voor ooghen stelt. De heylighe Schrift is my gheloofwaardiger alleen, dan het segghen daar teghen van alle Menschen op Aarden. Maar die sulcx loochenen, mercken weynigh wat lachterlijcker on-eere sy doen die heylighe Schrift, ja oock den Heere Christo, het levendighe ende Almogende woort Godes self. Twijfelijck bedencken. Wat lachterlijcke oneere soude dat zijn? Schriftuyrlycke vereeniginghe. Dat die heylighe Schriftuyre niet warachtigh maar ydel zy, ende dat Christus niet en soude zijn een oprecht Leeraar of Doctor der Rechtvaardigheydt. Twyfelyck bedencken. Hoe blijckt sulcx. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Uan de Schriftuyre in deser wijsen. Ist niet alleen een ydele, maar te recht wel een valsche reden te noemen, soo yemandt sprake: die Man is Rechtvaardig die niet en is geweest, die niet en is, noch worden sal? Twyfelyck bedencken. Ongetwijfelt. Want die niet en is, en mach niet dusdanigh of sodanigh wesen. Machmen oock warachtelijck, ja sonder spottelijc te spreken, segghen, van een Huys, Schip of Paart, dat niet in wesen en is: dat Huys is ghemackelijck, dat Schip is wel bezeylt, of dat Paart is snel? Schriftuyrlycke vereeniginghe. Neen. Ende seker somen den Menschen alsoo allencxkens wil ghewoon maken die Schriftuyre te verstaan, als sy seydt: Die Rechtvaardigheydt, Barmhertigheydt, of vriendelijck-heydt doet die is Rechtvaardigh, barmhertigh of vrientlijck: dat sulcx soude beteeckenen, niet dat yemandt s[u]lcx is, maar datmen sulcx behoort te wesen: Men sal oock allencxkens den Menschen wel ghewoon maken als-men het seydt datter een Godt is die Almachtigh, Rechtvaardigh ende barmhertigh is, sulcx te verstaan, niet datter een Almachtighe, Rechtvaardighe ende barmhertighe Godt is, maar datter wel een sodanighen Godt soude behooren te wesen. Soude dat niet wel een ghereedt padt zijn tot een Atheismum ofte Godt-loosigheydt. Twyfelyck bedencken. Ick soude voorwaar moeten houden Ia. Maar hoe bewijsdy t'ander by u gheseydt van der Heere Christo? Schriftuyrlycke vereeniginghe.Ga naar margenoot+ Daar staat gheschreven: Ende ghy kinderen van Syon, verheught u ende weest blijde in den Heere uwen Godt: want hy heeft u gegeven een Doctor of Leeraar des Rechtvaardigheydts, &c. Twijfelijck bedencken. Dat staat doch in de heylighe Schrift. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat is van den Heere Christo ghesproken. Twijfelijck bedencken. Het is. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Wat is een Doctors of Leeraars ampt of werck, daar toe hy wert ghesonden of gegeven? Twijfelijck bedencken. Anderen te leeren. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Die anderen leert, die maackt oock dat die Leerling t'ghene hem wert gheleert, selve mede kan doen. Of houdy't anders? Ick meyndt aldus: Een Timmerman, een Schilder, een Schoolmeester, die selve een Huys kan timmeren, een goedt Tafereel malen, ende lesen ende schrijven: lese of een goedt Musicus, een goedt Arithmeticus, of Geometer ende andere Meesters ofte Leeraren van andere Consten of Ambachten, leeren ofte onderwijsen heuren naarstighen Leerlinghe ofte Ionghers heure Ambachten ende Consten soo warachtelijck, dat sy oock na het leeren ende oeffenen, selve konnen goede Huysen timmeren, Tafereelen schilderen, wel lesen, wel schrijven, wel singhe, tellen ende meten, in sulcker voeghen dat alle sulcken naarstighe Iongers van alle sodanigne heure Leermeesteren wel onderwesen zijnde, oock selve inder Waarheydt (niet toerekentlijck of imputativelijck alleen) worden, ende zijn goede Timmermans, goede Schilders, goede Schoolmeesters (willen sy) Musijckers, Arith-miticienen ende Geometers. Daar inne blijckt dan oock tot henluyden Meesteren eere, dat sy-luyden die soo goede Meesters ghemaackt hebben van alle sodanighe Ambachten ofte Consten, daar inne oock selve Meesters waren. Is dit niet alles also? Twijfelijck bedencken. Onghetwijfelt. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Christus is ons van Gode ghegheven tot een Doctoor of Leermeester van de Rechtvaardigheydt. | |
[Folio 40v]
| |
Twijfelijck bedencken. Dat tuyght de heylighe Gheest selve in de heylighe Schrift. Schrif[t]uyrlijcke vereeniginghe. Ende dit om den goedtwillighen Menschen die Rechtvaardigheydt soo te leeren, dat sy die oock souden konnen hanteren. Twijfelijck bedencken. Waar toe anders? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Mach oock yemandt, die self niet Rechtvaardigh en is, Rechtvaardigheydt hanteren? Twijfelijck bedencken. Even so weynigh als de kreupel recht gaan, of die blinde van de verwe recht oordeelen mach. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Nu leeren vele, dat noyt Mensch inder Waarheydt en was, en is, ofte sal worden Rechtvaardigh. Twijfelijck bedencken. Uele. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soo moet uyt henluyder segghen noodtlijck volghen dat Christus noyt yemandt die Rechtvaardigheydt en heeft gheleert ghehadt. Want soo [d]at waar, so moester yemandt zijn, die door Christi leeringhe Rechtvaardigh ware gheworden ende Rechtvaardigheydt hadde [k]onnen hanteren, ja ghehanteert hadde. Twijfelijck bedencken. Dat volght noodtlijck. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Uolcht dan oock niet noodtlijck dat Iesus Christus gheen waarachtigh Doctor van Rechtvaardigheydt en is gheweest? Twijfelijck bedencken. Noodtlijck Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Merckt ghy nu oock wat hier uyt volght? Twijfelijck bedencken. Ick meyn Ia. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Wat? Twijfelijck bedencken. Dat Christus niet goedt, of niet Almachtigh, of dat de heylighe Schrift niet warachtigh en zy. Want is Christus ghesonden of ghegheven van Gode, om ons een Doctor van de Rechtvaardigheydt te wesen, dat is om ons te leeren die Rechtvaardigheydt, soo dat wy self Rechtvaardigh worden ende Rechtvaardig-heydt handteren souden, ende en heeft Christus dit noyt eenigh Mensche sulcx gheleert, hoe sal hy sijnen Hemelschen Uader ghehoorsaam zijn geweest in't volvoeren van sijne boodtschap daar toe hy was ghesonden? Is ongehoorsaam sijn Oogh-goedtheydt? Heeft hy't ons niet willen leeren, waar blijft dan noch al mede sijn goetheydt? Of heeft Christus wel gewilt, maar niet vermoghen ons die Rechtvaardigheydt te leeren: waar salmen sijn Almoghentheydt vinden? Of is Christus goedt ende Almachtigh, soo dat hy't wel wil ende mach doen, maar is hy daar toe van den Uader niet ghesonden gheweest, hoe sal die H. Schrift warachtigh mo-ghen zijn? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ghy m[e]rckt seer wel watter noodtlijc volght uyt het loochenen, dat Christus noyt Leer-lingh Rechtvaardigh ghemaackt soude hebben, maar t'Hooftstuck en merckt ghy noch niet. Twijfelijck bedencken Welck soude dat zijn? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat indien het loochenen van sulx recht is, Iesus niet en soude wesen Christus, ende volghens dien, dat die Ioden in sulcx te segghen recht hebben, ende wy in't ghelooven dat Iesus Christus zy, bedroghen zijn souden. Ghemerckt men dan in Iesu Marien Sone niet en soude vernemen t'ghene in Christo by den Propheet belooft is, te weten, die ware Leere die Rechtvaardigh maackt, dat is dat hy niet en soude inder Waarheydt wesen een Doctor des Rechtvaardigheydts. Wat waar dat doch a[n]ders in den rechten grondt dan gheloochent dat Iesus is Christus? Siedy nu oock wel wat eere dat sy boven alle t'ghene nu gheseydt is, noch den Heere Christo aandoen. Twijfelijck bedencken. Dat en dient niet tot de eere, m[a]ar wel tot groote lachteringhe Christi. Als die dan niet en mochte inder Waarheydt wesen een Doctor des Rechtvaardigheydts, daar deur dan oock die heylighe Schrift noemende Christum sulcx te wesen, ghelooghen-straft soude worden, niet alleen hier inne, maar oock in't verhaal van die Exempelen der Rechtvaardighen by u terstondt uyt die heylighe Schrift ghedaan. Ghe-merckt als dan, niet een van alsoodanighe Rechtvaardighen inder Waarheydt Rechtvaardigh soude zijn gheweest. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. R[e]cht segdy. Wat du[n]ckt u nu van beyden ghelooflijckst te zijn, ende meest testercken tot die eere Godes ende Christi? Te weten dat die heylighe Gheest Godes in de heylighe Schriftuyre Waarheydt sey[d]t in't noemen van den ghenen Rechtvaardigh die Rechtvaardi[g]h zijn, ende dat die Heere Christus als een warachtighe Doctor des R[e]chtvaardigheydts warachtelijck maackt, Rechtvaardighe Iongers: Of dese luyden, die alle sulcx sonder die H. Schrift, immers plat daar teghen, so vrymoedeijck uyt haar eyghen goedt duncken derren segghen, datter noyt yemandt was, is, noch worden sal onder allen Menschen, die Rechtvaardigh inder Waarheyt ghenoemt mach werden, te weten, die warach-telijck het quaade latende, ende het goede doende, Rechtvaardigh zy. Twijfelijck bedencken. Dat wijst sich selve, datmen Gode moet ghelooven teghen ende boven alle Menschen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soo zijn wy't nu daar inne eens datter gheweest zijn, nu zijn ende noch sullen komen, die niet alleen Imputativelijck dat is toerekentlijc, maar warachtelijck Rechtvaardigh worden ghenoemt Twijfelijck bedencken. Wy zijn't daar inne eens. Schriftuyrlijcke vereniginghe. Willen wy nu ondersoecken oft die luyden zijn die noch seven maal daaghs zondighen? Ick neme nu dit Vallen (doch onrechtelijck) oft zondighen beduyse op dese plaatse. Twijfelijck bedencken Ga naar margenoot+ Dat ondersoeck is my aanghenaam. Want het schijnt my vreemt. Immers my dunckt nu, ist soo dat de Rechtvaardighe seven maal daaghs zondighet, dat hy met even soo goe-den schijn van Waarheydt, rechtvaardigh, als een Zeughe die seven maal daaghs in den dreck wentelt, reyn ghenaamt mach worden. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Alsoo. Maar segt my: Is sich te stooten niet minder dan te vallen. Twijfelijck bedencken. Het is. | |
[Folio 41r]
| |
Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Is niet beweeght te worden niet minder dan sich niet te stooten? Twijfelijck bedencken. Ia. Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Wandelen die Rechtvaardigen niet inden Dach? Twijfelijcke bedencken. Sy doen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dese, seydt Christus, en Ga naar margenootastooten sich niet. Immers sy wandelen in den Ga naar margenootbWegh die Christus is, daar hare Ga naar margenootctreden niet benaut en werden. Ia daar sy loopen sonder hen te stooten. Maar hoe souden sy vallen die niet beweeght en worden? Mach hy niet Ga naar margenootdbeweeght worden: hoe mach hy seven maal daaghs vallen? Segt noch: Wort den Rechtvaardighen niet ghegheven t'ghene sy Ga naar margenootebegheeren? Twijfelijck bedencken. Dat seyt Salomon. Schriftuyrijcke vereeniginghe. Also ist. Ooc kendy immers wel dat den Geloovigen toegeseyt is Ga naar margenootfverkrijginghe van alle so wat sy bidden na den willen des Soons Godes ende in sijnen Ga naar margenootgName. Twijfelijck bedencken. Dat zijn Christi ende S[a]nct Ioannis woorden. Wie soude dat ontkennen? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Als die Gheloovigen bidden het Uader onse, bidden sy dan niet na den wille Christi ende in sijnen Name, die self ons also heeft leern bidden? Twijfelijcke bedencken. Sy doen. Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Die Rechtvaardigen zijn oock Geloovigen. Twijfelijcke bedencken. Sy zijn. Schriftuyrliieke vereenginghe Die bidden dan oock gheloovig in den name Christi: En leydt ons niet in bekoringhe. Uerkrijgen sy t'geen sy daar bidden, so en worden sy niet bekoort, dat is van den quaden niet begeroert: Mach hy oock zondighen die niet aen koort noch van't quade aan gheroert en wort? Twijfelijcke bedencken. Neen hy, maar men verstaat by dit Gebedt niet, dat sy bidden om niet bekoort, maar alleenlijck om in de bekooringe niet overwonnen te worden. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat zy noch so, daarom en wil ick niet twisten, ende kom doch noch al op een uyte. Twijfelijck bedencken. Hoe datte. Schriftuyrlijke vereeniginghe. Zondight hy oock die niet verwonnen en wort in de bekoringhe? Twijfelijck bedencken. Neen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Nadien sy dan na u selfs seggen, bidden om niet verwonnen te worden, ende sy altijt in sulck heur bidden na Christi wille verhoort worden: so en worden sy oock niet inde bekoringe over-wonnen, ende en zondigen mitsdien oock niet. Twijfelijck bedencken. Ick hebbe daar niet teghen Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Neemt noch meert. Is zondighen niet quaat? Twijfelijck bedencken. Het eenighe quaat. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Die Rechtvaardighen als wesende Ghe-loovighen, bidden mede na de wille Christi: Uerlost ons van alle quaden. Twijfelijck bedencken. Sy doen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe Na dien nu zondighen quaat is, soo bidden sy sulcx biddende, oock dat Godt hen wil verlossen van't zondighen. Twijfelijck bedencken. Recht. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Sy verkrijghen t'ghene syluyden alsoo om bidden na den wille Christi. Soo worden sy oock verlost van't zondighe. Is dit waar, hoe moghen sy dan noch seven maal daaghs zondighen? Twijfelijck bedencken. Ick verstaat niet, mercke oock soo langher so minder, hoe dit waar soude moghen zijn, dat een Mensche die nu inder waarhydt al Rechtvaardigh is gheworden in Christo door die Godtlijcke genade, (diemen oock niet en mach loochenen te wesen uyt het ghene dat tusschen ons is gesproken) noch alle daghe seven maal soude moghen zondighen. Want ist een Rechtvaardige die Rechtvaardigheydt doet, so sanctGa naar margenoot+ Ioannes seyt, Ist oock Rechtvaardigheyt doen, datmen het quade al t'samen laet, ende alle dieGa naar margenoot+ Gheboden Godes onderhoudt, soo Ezechiel seyt: Ist oock moghelijck dat sulcke Rechtvaardighe immermeer, ick swijge seven maal daaghs, soude moghen zondighen? Maar nadien het van sulcken waren Rechtvaardighen als wy nu af ghesproken hebben, gheensins en mach verstaan worden dat hy noch seven maal daaghs sondighen soude: duncket u niet goedt dat w[y] ondersoecken of die ander RechtvaardigeGa naar margenoot+ met en sal zijn die noch seven maal daaghs zondight? Ick meyn die, die noch eerst begint Rechtvaardigh te worden? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat soude eenighsins waarschijnlijcker moghen zijn. Want dan soude moghen verstaan worden dat Godt sulcken beginnende Rechtvaardigen rechtvaardigh noemt, niet na t'gene hy nu is in onsen, maar dat hy worden sal in Godes ooghen, voor den welcken alle dat toekomende is van Eeuwigheydt al als teghenwoordelijck heeft verschenen. So noemde Godt David een Man na sijn herte. Niet dat David aan t'Overspel ende aan den Doodtslagh yet dede dat Gode aanghenaam was: maar dat Godt soo wel als dese zonden, oock voorsach Davids oprechte ende stadighe Boet in't afkeeren van't quade ende aankleven van denGa naar margenoot+ Heere. Also wy nu al geseyt hebben voor desen. Twijfelijck bedencken. Die meyninghe soude wel bestaan moghen metten alghemeynen verstande der heyligher Schriftuyren. Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Daar is noch een ander meyninghe die niet qualijck hier op past. Twijfelijck bedencken. Welcke. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat dese beginnende Rechtvaardighe noch al eenighsins inder waarheydt Rechtvaardigh mach zijn, ende des niet te min noch daaghlijcx vallen of zondighen, soo wy nu hier dit Vallen nemen, maar dat teghen die Waar-heyt, soo gheseyt is. Twijfelijck bedencken. Hoe mach dat zijn? Want is yemant rechtvaar-digh, hoe mach hy onrechtvaardelijc handelen.? | |
[Folio 41v]
| |
Handelt hy oock onrechtvaardelijck, hoe m[a]ch hy Rechtvaardigh zijn? Mach eene Boom, die quade vruchten draaght, goet zijn? Of mach een Boom die goet is, quade vruchten voortbrenghen? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ghelijck een die soo langhe kranck is gheweest, dat sijn vleesch verteert ende sijne krachten verdwenen zijn, ghesondt mach zijn, Te weten hy mach ghekomen zijn ten eynde va[n] sijn sieckte, soo dat die ophoudt, ende hy des niet te min terstont sijn verlooren vleesch ende krachte niet weder en heeft, die, blijft hy ghesondt, allencxkens weder sal komen, soo dat sulcken nu gh[e]so[n]de, maar noch krancke menschen wel na der Waarheydt gesondt, maar noch niet sterck genoemt mach werden, over-midts, hy, ick neem dat hy op't bedde krachte-loos liggende, ende siende sijn kint in't vuyr vallen, wille sal hebben en uyten bedde springhen om sijn kindt uyten vuyre te trecken, maar uyt swackheydt onderweghe vallen, ende niet soo haast hy gaarne soude willen by sijn kindt komen soude: alsoo mede ghebeuret daghelijcx, dat Menschen nu van Herten ende wille al Rechtvaardigh zijnde gheworden uyt Onrechtvaardigeh, welcke Onrechtvaar-digheydt soo stercken ghewoonte ende daat-vaardigheyt ter Ongerechtigheydt in hen-luyden heeft verkreghen, dat sy krachteloos zijn als ontbeerende het habitum ofte gewoonte ter Gherechtigheydt, ende mitsdien niet vermoghende soo terstondt te doen die Rechtvaardigheydt, daar toe sy nu van Herten lust ende wille hebben ende die sy gaarne souden doen in henluyden, niet anders hebben dan een ghesontheydt der Zielen, die by ghebreck van oeffeninghe, ende overmits die ghewoonteGa naar margenoot+ ter Ongherechtigheydt noch soo krachteloos in henluyden is, dat sy het willen wel in sich vinden, maar het volbrenghen niet, soo dat sy noch dickmaal t'quaat dat sy niet en willen doen, ende t'goede dat sy willen, niet. Des niet te min, indien syvolherdigh blijven in den goeden wille, soo sal ontwijfelijck die selve Godt, die ghenadelijck in henluyden Ga naar margenoot+ghewracht heeft het willen, oock in henluyden wercken het volbrenghen, ten welcken eynde het willen allen is ghewracht, ende sijn begonnen werck in den goedtwillighen Mensche niet onvolmaackt laten. Nadien nu dese beginnende Rechtvaardighe na sijn beste deel al Rechtvaardigh is, te weten na sijnen wille, ghelijck die Krancke by my verhaalt, dan al ghesondt is, te weten verlost van de sieckte, niet teghen staande hy noch is krachteloos: alsoo mede mach dese go[e]twillighe al eenigh-sins na sulcke sijne ghenesen ende Rechtvaardighe wille oock al met waarheyt Rechtvaardigh worden ghenoemt, niet teghenstaande hy noch krachte ontbeert om t'ghewilde goedt te volbrenghen, maar opwassende in Christo, sal hy die krachten om t'ghewilde goedt te doen allencxkens wel verkrijghen. Twijfelijck bedencken Dat dunckt my niet vreemt gheseyt. Soo machmen een eerstgheboren kindeken te recht ende met waarheydt wel een Mensche noemen, maar niet een volwasschen sterck Man, maar sal sulcx ghewis werden, ist dat het in ghesondtheyt den Manlijcken ouderdomme bereyckt. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ghy verstaat mijne meyninghe recht. Ende sulck Rechtvaardigh Mensche, na den goeden wille die in hem is, ende niet na de krachte die noch niet in hen is, mach oock te retch worden ghenoemt Rechtvaardigh, niet alleen in de voorsienighe ooghen Godes, in de welcke sijne toekomende krachten ende daadtvaardigheydt nu al teghenwoordelijck verschijnen, maar oock al na sijne tegenwoordighe hanteringhen van ware Rechtvaardigheydt. Twijfelijck bedencken. Hoe mach dat zijn? Kan hy noch swack zijnde Rechtvaardigheydt hanteren? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ia, ist niet in't wercken, t'is ten minsten in 't oordeelen, t'welck hem in't dagelijcx vallen uyt swackheyt, so warachtelijck ende krachtelijcke wroeght, dat zijn harde vallen, over-mits het bitter wroeghen telcken daar op volghende met rechter ernst, hem leeret, dat hy meer achte neemt op sijn doen ende laten, dat hy voorsichtigher word, ende daghelijcx meer ende meer sulck vallen leert mijden ende voor-hoeden. Dit zijn sodanighe RechtvaardighenGa naar margenoot+ van de welcke Salomon seyt: Die Rechtvaardighe is eerst een beschuldigher sijns selves. Dat is, dat hy in't daghelijcx beschuldighen van sijne eyghen (niet van een anders) ghebreken, Rechtvaardigheydt hanteert, door welck dick-maal hanteren die Rechtvaardigheyt in hem op-wast, krachten krijght, ende tot een daat-vaardigheydt ghedryet, soo dat hy ten laatsten, als Godt alsoo in hem oock heeft gheschaapen het volbrenghen, alle die ghewilde Rechtvaardigheydt kan doen ende hanteeren, ende mits-dien een gheheele volwassene Manlijcke ende krachtighe Rechtvaardigheydt in sijne Ziele verneemt. Twijfelijck bedencken. Daar teghen schrijven nu veele die niet en willen toelaten dat yemandt tot sulcken waren Rechtvaardigheyt hier inder tijdt mach op-wassen. Schrifteurlijcke vereeniginghe. Die moghen dan oock schrijven teghen den Apostel Paulum, seggende: Tot dat wy alle Ga naar margenoot+komen tot die eenigheydt des Gheloofs, ende ter kennisse des Soons Godes, tot een volkomen Man, tot die mate des volkomen ouderdoms Christi. Laat henluyden dan oock schrijven teghen Paulum, daar hy seydt: Ick vermachsGa naar margenoot+ alles in Christo, die my stercket. Immers laat henluyden dan oock schrijven teghen den genen die daar seydt, dat den Geloovigen alle dingenGa naar margenoot+ mogelijc zijn, ja dat henluyden niets onmoghelijck en is, ick meyne tegen Iesum Christum die Waarheyt selve. Ende mach nu uyt den onderscheyt die daar is tusschen een volwasschen Man ende een kindeken in Christo, waar af d'een nu al Rechtvaardigh ende sterck is, maar d'ander Rechtvaardighende sterck wordt, ende mitsdien oock Rechtvaardigh wert genoemt, lichtelijck gesten worden datmen desen Sproke: Die Rechtvaardighe valt seven maal daaghs, opentlijck misbruycke tot bewijs, dat die uyt Godt gheboren Menschen, niet alleen inder jonghe ende swacke Kintsheydt, maar oock in sijn volwassen ende stercke Manheydt, alle daghe moet zondighen. Want of sulck al schoon van de beginnende Rechtvaardighe, die oock, soo ghe bleken is, Rechtvaardigh wort ghenoemt in de heylighe Schrift, gheseyt mach worden: so en machmen't met geen waarheydt seggehn van den Rechtvaardighen Mannen den ouderdom Christi bereyckt hebbende, ende alles inGa naar margenoot+ Christo sulcx vermogende, dat sy niet meer en | |
[Folio 42r]
| |
moghen zondighen. Ueele minder mach dese Sproke daar toe dienen, alsmen die beduydet na haren eyghen ende warachtighen sinne. Twijfelijck bedencken. Hoe meyndy dat? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Hebben wy niet doorgaans dat woort VallenGa naar margenoot+ in dese sproke Salomonis, genomen voor zondighen? Twijfelijck bedencken. Ia wy. Ende daar voor nemens oock de ghene diese misbruycken (soo ick nu versta) tot bewijs dat d'alderheylighste Mensche hier ter werelt noch altijdt moet zondighen. Schriftuyrlijcke vereeniginge. Dat doen sy doch. Maar laat ons nu eens ondersoecken met wat recht. Seght daaromme ghy, of dit woort Vallen in de Schriftuyre over al beteeckent zondighen? Twijfelijck bedencken. Maar segt ghy oft nerghens en beteeckent zondighen? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ia, by Ga naar margenootaPaulum meer dan eens: maar seght ghy, oft hier by Salomon oock beteeckent zondighen? Twijfelijck bedencken. Dat en segghe ick niet, want een ander maniere van spreken vindtmen Salomonem, ende een ander Paulum ghehadt te hebben. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Na dien nu dit vallen ghesproken is niet by Paulum, maar by Salomonem, soo moet het verstandt van dien oock ghesocht worden niet uyt Pauli, maar uyt Salomonis maniere van spreken. Twijfelijck bedencken. Recht. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Overgheslaghen dan noch ander beteeckeninghen van dit woort Vallen, t'welck somtijts beduyt in den strijde Ga naar margenootbverslaghen te worden: somtijdts Ga naar margenootcvergheefs spreken: ende by wijlen Ga naar margenootdlijflijck vallen: so vinden wy dat Salomon dit woordt Vallen maar ghebruyckt heeft op tweereleye meyninghen sonder meer, waar af d' een is lichamelijck neder vallen ter Aarden, ende d'ander is vallen in teghen-spoet. D' eerste meyninghe heeft hy in sijnGa naar margenoot+ Ecclesiaste viermaal, ende op die laatste meyninghe, te weten voor 't vallen in teghenspoet, heeft hy dit woort Vallen oock viermaal, son-der meer, ghebruyckt in sijne Sproken. Te Ga naar margenoot+ weten eens, daar hy seydt dat des Godtloo-sen bode valt: Noch eens daar hy ghelijckt by een ongeroerde Borne ende verdorven Ga naar margenoot+Water-ader, een Rechtvaardighe vallende voor den Godloosen: Die derdemaal in dese Sproke in questie selfs: Ende die vierdemaal in 't naastvolgendeGa naar margenoot+ verset van desen Sproke in questie wel klaarlijck uytdruckende, dat hy daar mede niet anders en heeft ghemeynt dan vallen in uyterlijcke teghenspoet. Want daar staat: Als dijn vyandt valt, soo en verblijde dy niet, ende en laat dijn herte in sijn verderf niet verblijden. Immers in't naast voorgaande verset voor desen Sproke, nu in geschille zijnde geweest, staat alsoo: En belaaght niet Ga naar margenoot+Godtlooselijck die wooninghe des Rechtvaardighen, noch en verstoort sijne Ruste niet. Machmen dan oock na soo naackte ghetuyghnissen van Salomons wijse van spreken ende gebruyck van dit woort Vallen, oock in de naast voorgaande ende naastvolghende versen van desen Text soo opentlijck uytdruckende die meyninghe van Vallen in tegehen spoet, oock eenighsins rechtelijck het selve beduyden voor zondighen? Soo bruyckt de selve mede, oock Isaias, het woort Verderven niet voor zondigen, of na der zielen verdoemt worden, maar voor uyterlijcke teghenspoet, of lichamelijckGa naar margenoot+ sterven, daar sy segghen: Die Rechtvvaardighe verderft in sijne Rechtvaardigheyt, maar die Godtloose leeft langhe tijdt in sijne boosheydt. Men weet immers wel, dat sy vervolghinghe moeten lijden die Godtsalighlijck willen leven. Twijfelijck bedencken. Uryelijck Ia. Der Rechtvaardighen tribulatienGa naar margenoot+(seydt de Psalmist) veele te wesen. Soo seyt oock de Prediker mede, datter RechtvaardigheGa naar margenoot+ zijn, den welcken quaden op comen.Ga naar margenoot+ Immers de Heere Christus en voorseyt sijnen Iongheren gheen weelde, maar vervolghinghe ende lijden, t'welck henluyden oock op quam. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soo ist. Al hoe wel het nu deughde is om Rechtvaardigheyts wille vervolginghe te lijden: soo en ist gheen eugde, maar sonde den Rechtvaardighen lijden aan te doen, of daar inne te verblijden. Twijfelijck bedencken. Gheensins. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dit beyde verbiedt Salomon in de verskens voor ende na dit vers, dat van't Vallen spreket, staande. Machmen hier uyt dan oock verstaan, dat Salomon met dit Vallen yet anders ghemeynt soude hebben, dan Lijden, Teghenspoet, of Uerderf in uyterlijcke saken? Twijfelijck bedencken. Ick en kans niet mercken. Schriftuyrlijcke vereeniginghe.Ga naar margenoot+ Men leest wel dat de Godtloose d' over-handt behoudt teghe den Rechtvaardighen: maar leestmen oock erghens dat die Godtloosigheydt of zonde d' overhandt behoudt over den Rechtvaardighen? Twijfelijck bedencken. Nerghen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Heeft die niet d' overhandt in den Mensche in de welcke hy verwint? Twijfelijck bedencken. Hy heeft. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Uerwint die Zonde of Ongherechtigheydt niet in den Mensche, als hy hem doet zondi-ghen? Twijfelijck bedencken. Uryelijck Ia. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Als dan de Zonde of Ongherechtigheydt soo veel in den Rechtvaardighen vermoghte, dat hy hem seven maal daaghs verwan, ende dede zondighen: wie anders dan die zonde ende Ongherechtigheyt soude d'overhandt hebben in den Rechtvaardighen? Twijfelijck bedencken. Niemandt. Ende en mocht sulck een dan oock niet met Waarheydt Rechtvaardigh, maar Onrechtvaardigh ghenoemt werden? Want hy dan soude zijn een Dienaar, niet van de Rechtvaardigheyt, maar van de Onrecht vaardigheyt. | |
[Folio 42v]
| |
Schriftuyrlijcke vereeniginghe Ga naar margenoot+Alsoo. Want hy dan hem selve soude begheven tot onderdanigheydt van de Ongerechtig-heydt ofte zonde, ende des selfs Dienaar wesenGa naar margenoot+, alsoo 't een knecht der zonden is, die zonde doet. Mach dan een knecht der zonden oock in eenigher wijs R[e]chtvaardigh ghenoemt Ga naar margenoot+ worden? Zijn dese Dienaren der zonden niet vry van de Ghere[c]htigheydt? Twijfelijck bedencken. D'Apostel seydt daar Ia toe. Schriftuyriljcke vereeniginghe. Wilmen nu de z[o]nde niet machtigher maken om sijnen Dienaren onder sijn bedwangh te houden, dan Christum, die de Rechtvaardigheydt self is, om sijne Dienaren in willighe onderdanigheydt te bewaren: soo moetmen segghen, dat die Dienaren der Gherechtigheydt oock vry zijn van de Ongherechtigheyt,Ga naar margenoot+ als die van den Sone zijn vry ghemaackt, ende mitsdien oock niet waanlijck, maar waarlijck vry zijn. Nu zijn alle rechtvaardige Dienaren Christi. Soo zijn sy oock inder Waarheydt vry van de O[n]gheregtigheydt. Mach-men dan segghen dat sy des niet teghenstaande noch soodanighe Dienaren ende Slaven der zonden souden zij[n] ende moeten blijven, dat sy noch seven maal daaghs die zonde dienen, ghehoorsamen, ende zondighen souden moeten? Twijfelijck bedencken. Het is my nu onmoghelijck om te gheloo-ven, hoe wel t'selve te vooren mijn ghevoe-len was. Ende en hebb[e] sulcx nochtans noyt te vooren alsoo hooren beduyden als nu van u. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. En meynt niet dat dit alleen mijn meyninge of beduydinge is op dese Sproke, want oock meest alle d'Ouden de selve alsoo hebben uyt-gheleyt. Twijfelijck bedencken. Augustinus niet, soude ick vermoeden. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ia trouwen, die leydt dit Vallen mede al-soo uyte. Twijfelijck bedencken. Waar? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. In 't elfde Boeck van de Stadt Godes in 't xxxj. Capittel, daar hy wel naacktelijck seydt dat (Salomon) met dit woort Vallen, verstaan wil hebben, niet van Zonden, maar van Tribulatien tot Ootmoedigheydt die-nende. T'welck dan alsoo ghenomen zijnde na Salomons rechte meyninghe, en blijft tusschen dese sijne twee Spreucken gheen gheschille altoos. Soo blijcke dan oock opentlijck datmen dese spreucke van 't Vallen onbescheydentlijck misbruyckt tot bewijs van 't altijdt zondighen der Rechtvaardighen. |
|