Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijvij.
Ick hebbe ghevonden David de Soon Iesse, een Man na mijn herte, die alle mijnen wille sal doen. Acto.13.22.
| |
[Folio 36v]
| |
dat David al sij[n]en w[i]lle soude doen, indien hy die toekomende grove zonden Davids sach? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. So Godt sijne grove zonden voor-sach, alsoo voorsach hy oock sijn ootmoedigh beken van zonden, sijn ware af-latinghe van zonden, ende van doe voorts aan sijn volhardinge in de Onderdanigheydt Godes. Of meyndy dat sijn rechtschap[e]n aflaat van zonden niet soo wel als sijne zonden ghesien en was in die eeuwighe Uoorsienigheydt Godes? Twijfelijck bedencken. Neen, soo wel verscheen teffens Davids boet als sij[n] zonden in de eeuwighe Uoorsienigheydt Godes. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Ga naar margenoot+Also is. Want Godt heeft voorsien welcke die ghene souden wesen, die inden name ChristiGa naar margenoot+ gelooven souden: die Iesum Christum aannemen souden: die kinderen Godes woordenGa naar margenoot+ souden: ende die het Evenbeelde sijns Soons (daar toe Godt soodanighe heeft ghepredestineert) ghelijckformigh worden souden. Waren dese luyden sodanighe al van te voren? Twyfelyck bedencken. Ga naar margenoot+Uoorwaar neen, maar Zondaren ende vyandenGa naar margenoot+ Godes. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Alsment dan hier mede alsoo neemt, dat God David noemde een Man na sijn Herte, die alle Godes wille doen soude: ende dit niet na t'ghene hy was eer hy Koning was, af als hy Overspel ende Dootslagh dede: maar na t'gene de Heere eeuwelijc voorsach dat David na sulcke grove zonde soude worden: soo en blijft hier gheen strijdigheydt altoos, gemerckt David daar na soodanighen Man is gheworden. Twyfelyck bedencken. Hoe danigh worde hy daar na? Schriftuyrlycke vereeniginghe. Ga naar margenoot+Godes Gheest s[e]lve getuyght in de heyligeGa naar margenoot+ Schrift, dat David daar na is gheweest een Man, wiens Herte volmaackt was; die datGa naar margenoot+ recht was dede voor den ooghen Godes, ende die niet af gheweken en was in alle sijne leven van alle t'ghene hem de Heere hadde bevolen, dan alleen in 't stuck van Uria. EndeGa naar margenoot+ die int aanschouwen Godes met Gode wandelde in Waarheydt, in Rechtvaardigh[e]ydt ende met oprechter Herten. Seght nu: Of hy niet en doet alle die wille Godes, die alle sulcx doet? Twijfelijck bedencken. Uryelijck ja. alsment soo wil nemen, dat na dit toekomende oprecht worden Davids, ende niet na sijne zonden daar voor gaande, David in de eeuwighe Uoor-ooghentheyt Godes een Man was na t'herte Godes, die alle Godes wille voorts aan soude doen: soo mercke ick wel dat hier alle schijn-strijdigheyt wijckt. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Soo nemende, neemtmens na den rechten sinne alhier (mijns beduncken) ende oock na den gemeynen maniere van spreken der Godt-lijcker schriftuyren, daar mede dan dese meyninghe doorgaans over een is stemmende. Maar wilmens anders nemen, men sal weder-schriftelijcke ja Godts-lasterlijcke saken moeten ghevoelen van Gode. Twijfelyck bedencken. Welcke? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat David, doende Overspel ende Doot-slagh, ghedaan heeft na den wille Godes. Twijfelijck bedencken. Dat is valsch. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat Gode sulck Overspel ende Manslacht aanghenaam zy gheweest. Twijfelijck bedencken. Dat waar lasterlijck. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat Godt self ghewilt heeft dat David die twee sonden soude bedrijven. Twijfelijck bedencken. Dat waar grouwelijck van Gode te ghevoelen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ende dat Godt David ghestraft heeft om bedreven te hebben t'ghene Godt selve wilde dat David soude bedrijven. Twijfelijck bedencken. Dat waar een Godtloos, Libertijnsch, ja Duyvelsch ghevoelen van Gode. Ick houde my aan u meyninghe veel liever. Want die is Schriftuyrlijck ende sonder alle arghernisse. |
|