Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijiiij.
Ende hy (Godt) ruste den sevenden Dach van alle sijne werkcen die hy ghemaackt hadde. Gene.2.2.
| |
[Folio 34r]
| |
met sijne heyloose Crijchsvolc. Daer tegen was oock te recht doende die ghetrougheydt, goet-heydt ende Almogentheydt Godes in't behouden vanden geloovigen Noe metten sijnen, in't bewaren van den gastvryen Loth met sijnen Dochteren, in't beschermen van den gehoorsamen Abraham met allen sijnen afkomste. Die verlost hy wo[n]derlijck uyten Diensthuyse van Egypten, belaat hem wijselijck met menighte van Ceremonien, tot voorhoedinge van de Af-goderije onder den Heydenen, besorghtse vader-lijck met broodt uyt den Hemele, ende water uyt den harden steenklippen, straft den oproer-ders miraculeuselijck, ende voert den g[e]hoor-samen in de beloofde ruste. Daer is een kleyn weynigh verklaart vande heerlijcke, wonderlijcke ende moghende wercken Godes in 't bestieren vande menschen alleen. Wanneer souden wy eynden, indien men die al wilde vertellen? Twijfelijck bedencken. Als d'onbedachte man eynden sal van't tellen vande baren vander zee, somen seydt. Want die sulcx voorgenomen hebbende, sach dat als hy meynde ghedaa[n] te hebben, telcken weder moeste beghinnen. Des hy daar uyte scheyden moeste. So moeten wy mede, ten waar u een weynigh oock gheliefde te verclaren van de meyninghe in den woorden Christi: Mijn Vader werckt tot nu toe. Wa[n]t van Moysi woorden segghende van 't rusten Godes, hebdy my vernoeght. Schriftuyrlijcke vereeninginghe. Het ghelieft my wel Merckt dan. Christus hadde op ten S[a]bb[a]th een man die acht ende dertich jaren kranck was geweest ghenesen, ende den genesene bevolen sijn bedde te draghen tot onlochbaar bewijs van sijne volkomen ghenesinge Hier argerden sich die Pha[r]izeen aan, ende vervolgen Christum om sulcx gedaan te hebben opten Sabbath. Daer op antwoorde de Heere, als nu geseyt is van't wercken zijns Vaders. Waar mede hy die schijnheylighen te verstaan gaf henluyd[e]r superstitieuse onder-houdinge van de uyterlijcke S[a]bbath, sonder dat syluyden acht namen opten waren ende altijdt duyrenden Sab[b]ath, ons van Gode bevoolen. Twijfelijck bedencken. Welcke houdy die te wesen? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat wy souden op houden van te doen onseGa naar margenoot+ eyghen lusten ende wille. Twijfelijcke bedencken. Waer toe ghebiedt Godt sulcx? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Om dat wy't vyerende van onse quade wille ende wercken, Godt ruymte in ons soude hebben om sijn goede wille ende wercken te wercken. Ende wy alsoo inder waarheydt soudenGa naar margenoot+ moghen voeren die salighe name: mijn wille in haar ende tot Gode moghen segghen: ghyGa naar margenoot+ Heere sult ons vrede gheven, want alle onse wercken hebt gy in ons ghedaan. Alsoo wilde de heere Christus hier segghen: Laet u niet wonderen dat ick opten Sabbath ghenesende wercke. Want ick doe niet mijn, maar mijn Uaders wille ende werck, dats helpen ende ghenesen S[u]lck werck werckt oock mijn Uader van de Scheppinghe af sonder ophouden tot noch toe, in allen diet b[e]geeren, ende dat doe ick mede als die sulcx van den Uader gesien hebbe. Twijfelijck bedencken. My vernoeght, ende merckende nu wat het rechte vyeren is van den Sabbath, wil ick in den Heere voor alle dingen poogen mijnen wille te laten, daar af te vyeren, ende hier inne ChristumGa naar margenoot+ na te volghen, die ghekomen was om te doen niet sijnen, maar sijn Uaders wille, so hy oock tot inder doot toe heeft ghedaan. |
|