Vereeninghe van sommighe strijdich-schijnende sproken der H. Schrifturen
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijij.Tot welcken Daghe ghy daar af eet, suldy den Doodt sterven. Gene.2.17. Ende alle de tijdt die Adam leefde, is gheworden 930. Iaren, ende hy sterf. Gen.5.5.Twijfelijck bedencken. STerf Adam eerst als hy Neghen hondert ende dertigh Iaren oudt Was: Hoe mach waar zijn dat hy sterf ten selven Daghe als hy at van de verboden Uruchte? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Daer zijnder die segghen datmen hier verstaan moet, dat Adam en Daghe sijner Over-tredinghen sterflijck wert, ende van doe voorts aan began te sterven. Twijfelijk bedencken. Die uytlegginghe en vernoeght my niet: als wesende verde ghehaalt, harde ghedraeyt, ende teghen die klare woorden Godes, niet alleen houdende dat Adam soude sterven, maar dat hy ten selven Daghe sterven soude. Dats niet beginnen te sterven. Alsment soo mochteGa naar margenoot+ gloseren, soo hadde Ionas sich selve so seer niet behoeven te quellen, ende te vertoornen in sijne beschaamtheydt, dat Ninive niet en verghing binnen die veertigh Daghen, maar hadde mede moghen segghen, dat die Stede binnen die veertigh Daghen verganckelijcke was gheworden ende oock vergaan soude, oft schoon noch eerst gheschiede binnen Neghen hondert Iaren Uernoeght u daar mede? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Ga naar margenoot+Dat en segghe ick niet, maar verhale wat andere daar op segghen. Nu vraghe ick u wat ghy ghevoelt van Adam; te weten of hy on-sterflijck, dan of hy sterflijck van Gode was gheschapen? Twijfelijck bedencken. Dat Adam onsterflijck gheschapen soude zijn gheweest, en heb ick nerghens gheleesen inGa naar margenoot+ de Bybele. Want waar dat, soo hadde hy nemmermeer moghen sterven,.Oock en hadde hy door't Eten van den Boom des Levens niet onsterflijck moghen worden. Wie mach worden t'ghene hy nu al is? Wederom schijnt hy onsterflijck te zijn gheweest, na dien anders de straf ende dreyghement vander Doot vergeefs gheweest soude zijn. Wie mach eenen nu al ten Doot veroordelen, dreyghen of verschricken met de straffe des Doots, van dit of dat te laten, die hy doch van selfs al is onderworpen? Alds ben ick des aangaande in twijfele. Schriftuyrlijcke vereenigninghe. Soude men die onsterflijckheydt Adams niet wel moghen verstaan voor het middel tusschen die onsterflijckheyt ende die sterflijckheyt? Ick meynt soo. Dat Adam soo hy niet van den verboden Boom, maar eerst van den Boom des Levens hadde ghegheten, dat hy dan on-sterflijck soude zijn gheweest; ghelijck hy nu sterflijck worde als hy van den verboden Boom at? Te weten dat hy van selfs sterflijck was noch onsterflijck, maar moghelijckheyt in sich hadde omme etende van den Boom des levens onsterflijck, ende wederomme etende van den verboden Boom sterflijck te worden? Twijfelijck bedencken. Ick en weets niet, maar vinde eenige saecken die my behinderen te gelooven dat Adam van self niet sterflijck en was, te weten na den lichame. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Welcke zijn die? Twijfelijck bedencken. Dat hy inder tijt gheschapen was ende mits-dien inder tijdt oock vergaan moeste. Want wat beginne heeft ghehadt, dat moet oock eynde hebben. Ghelijck die gantsche werelt selve met alle sijn ingheweydt van levende ende doode schepselen, als beghinne hebbende ghehadt, eynde moet hebben. Alst Huys dan moeste vergaan, maar soude de Waart ghebleven zijn? Oock mede was Adam die Ruste des slaaps onderworpen, die mede een Suster is vande Doot. Hy behoefde ende nuttighde verganckelijck voedtsel, soo was hy oock verganckelijck. Immers hy was na den lichame beginne hebbende ende van de verganckelijcke Aerden gheschapen. Alle welcke saecken my verbieden te gheloven dat Adam, of hy schoon nietGa naar margenoot+ en hadde ghezondighet, na den lichame on-sterflijck ghebleven soude zijn: te meer noch overmits hy sichtbaar was. Nu is (so d'Apostel ghetuyght) alle dat sichtbaar is tijdtlijck, dat is verganckelijck. Maar die dinghen die niet ghesien en worden, zijn eeuwigh. Alsoo schijnet dat Adam al voor sijn Overtredinghe na den lichame sterflijck was. Soo en mocht hy oock niet sterflijck worden door sijne Over-tredinghe, nochte andersints. Dus en mach my, segghe ick noch, die vreemde glose van't sterflijck worden Adams voort sterven opten selven dach gheensins verzaden. Ende en moghen dese Strijdigh-schijnende sproken daar mede geensins in mijnen Ooghen vereeninght worden. Lieve brengt my een ander middel voort tot vereeniginghe ders Spreucken indien gy die hebt. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Gaarne, ende dat onder verbeteringhe van wijser, met ghedinghe oock, dat ghy dit mijn ghevoelen niet lichtelijck ghelooven, maar eerst opten Proef-steen der Godtlijcker Schriftuyren proeven sult. Twijfelijck bedencken. Dat ghedinghe gae ick gaarne aan. Laat nu hooren u Meyninghe is desen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Uindtmen maar eenderleye aart van StervenGa naar margenoot+ ende Doot in de heylighe Schriftuyre, of veelderleye? Twijfelijck bedencken. Ueelderleye. Schriftuyrlijcke Vereeniginghe. Welcke zijn die voorneemlijckste? | |
[Folio 32v]
| |
Twijfelijck bedencken. Het sterven of de doot in den Lichame: Het sterven ofte doot inde Ziel des Menschen, die tweederley is, te weten een des onschults ende des onnooselheyts, ende een der Zonden: Ende het sterven of Doode in Lijf ende Ziele des Menschen. Uan des Lichaams sterven ofGa naar margenoot+ doot sprack de Heere, als hy seyde: Vwe Vaderen hebben in de VVoestijne Man ghegheten,Ga naar margenoot+ ende sy zijn ghestorven: Also handelt oock on-loghbaarlijck van 't lichamelijck sterven ende doode dese eene Spreucke in geschille, datGa naar margenoot+ Adam sterf als hy 930. Iaren geleeft hadde. Schriftuyrlycke vereeniginghe. Dat houde ick alsoo met u. Maar waarGa naar margenoot+ blijckt inde H. Schrift, van't sterven ende van de doot der Zielen? Twijfelijck bedencken. Ga naar margenoot+Daar de Heere seydt: Laat die Dooden hare Dooden begraven. Ende daar Paulus seydt: Ende ghy, doe ghy doot waart door uwe Ga naar margenoot+zonden ende misdaden, in de welcke ghy voor-maals hebt ghewandelt. Dit is de doodt desGa naar margenoot+ Onnooselheyts ofte Onschults, ende van d'ander, te weten van de doot der Zonden, leestmen:Ga naar margenoot+ Hoe souden wy die de Zonde gestorven zijn, daar inne noch leven? Ende noch: VVant ghyGa naar margenoot+ zijt ghestorven, ende u leven is verborghen met Christo in Gode. Schriftuyrlijcke vereeniginghe: Dat gaat noch al wel. Nu verwachte ick t'getuyghnisse van de doodt in Lijf ende Ziele beyde. Twijfelijck bedencken. Ga naar margenoot+Daar af seyt de Heere alsoo: En wilt niet vreesen den ghenen die 't Lichaam dooden, ende die Ziele niet en mogen dooden: maar vreestGa naar margenoot+ veel eer den ghenen die Lijf ende Ziele mach verderven inde Helle. Dit is die doodt derGa naar margenoot+ Zondaren die d'alder quaatste is. Want dese sterven in hare zonden. Dit is die eeuwigheGa naar margenoot+ doot. Siet daar hebdy nu die vierderleye maniere van Sterven of van Dooden by my verhaalt, metter Schriftuyren ghetuyghnissen bewesen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Alsoo ist. Laat ons nu ondersoecken welck van alle dese dooden Adam ten daghe sijnre Overtredinghen sterf. Acht ghy't oock gheweest te zijn die lichamelijcke doot? Twijfelijck bedencken. Ga naar margenoot+Neen, gheensins. Want die sterf hy niet ten selven dage als hy zondighde, maar meer dan Neghen hondert Iaren daar na Ende en mach my die vreemde glose van dat hy dien Dach began te sterven, gheensins vernoeghen. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Soudet wel geweest zijn die eeuwige Doot van Lijf ende Ziele? Twijfelijck bedencken. Hoe mach dat zijn? Soude die straf swaarder zijn dan die Wet? Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Laat u dat soo vreemt niet gheven. Ueele van de Gheleertsten deser tijden duydent also. Twijfelijck bedencken. Dats fellonnije. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Hoe dat? Twijfelijck bedencken. Als die Rechters daar 't den hals ghelt, twijfelen, of de misdadighe den hals verbeurt heeft dan niet, soo bevrijdt die twijfele den misdadighen vander doot. Want alle goede Rech-ters in twijfelijcke saecken altijdt die barmhertighste zyde kiesen. Neemt datter een Wet zy, dat een Dief die de waarde van thien gulden ghestolen heeft, sal ghegheesselt worden, ende dat een van de Schepenen vonniste dat-men hem hangen soude: wie en soude sulcken Rechter niet fel noemen, als swaarder straf wijsende dan die Wet self van sulcken misdaat is eyschende? Wat doen dese Rechters daar af ghy hier seght, anders in den Uyer-schare Godes? Waar leestmen dat Godt tot Adam heeft geseyt, Tot welcken Daghe ghy daar af Eet, soo suldy den eeuwighen Doot sterven? Nerghens: Na dien men nu soo wel vindt een tijtlijcke als een eeuwighe Doot. Ist niet felheydt dat sy in des barmhertighen Godes Uyerschare uyt henluyden goedtduncken Adam in den eeuwigen Doot vonnissen? Maar of Godt gheseydt hadde (als neen) dat hy dan den eeuwighen Doot soude sterven: hoe soude in sulck woort Godt warachtigh hebben mogen blijven, als hy namaals Adam door Christum uyt den eeuwighen Doode verloste? Of wat hope mochte Adam meer ghehadt hebben om uyt den eeuwigen Doot te geraecken, dan die vertwijfelde Duyvelen self? Wil men dan die Waarheydt Godes niet bestaan te beschuldighen van loghen: men sal moeten houden dat Godt den Adam niet en heeft ghedreyght metten eeuwighen Doot. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Dat houde ick met u. Immers die heylige Schrift en tuyght niet een woort van dreyghement op Adam van den eeuwighen Doodt by Gode gedaan. Ist dan niet geweest die Lichamelijcke doodt alleen, ende ist niet gheweest die eeuwighe Doodt in Lijf ende Ziele te samen: wat doodt sal't dan gheweest zijn, die Godt Adam dreyghde, ende die Adam ten dage sijnre Overtredinghen sterf? Oft wel gheweest soude zijn die Doot der Zonden? Twijfelijck bedencken. Hoe mocht Adam sterven t'ghene hy noyt en hadde gheleeft? Hy en hadde noyt die zonde gheleeft nochte ghezondight als hy van de verboden Uruchte at. Dus en mocht dat niet zijn die Doot der Zonden, die hy ten selven daghe als hy eerst zondighde, sterf. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Noch segdy niet qualijcken. Soo en blijft ons nu van uwe vierderleye manieren van Sterven ofte Dooden geen ander over, dan alleen het Sterven of die Doodt, niet des Lichaams, maar der Zielen, te weten die doot van 't onnoosele ende onschuldighe Leven dat in Adam was eer hy van de Uruchte at. Soudet dat wel zijn dat hy ten selven Daghe sterf. Twijfelijck bedencken. Dat soude my voorwaar niet vreemt duncken, ende dat soude gantsch over een komenGa naar margenoot+ metten woorden van den Apostel Iacob. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Welke zijn die? Twijfelijck bedencken. Dat terstont als die begheerlijckheydt heeft ontfanghen, de selve die Zonde, ende dese den Doot baarde, te weten den doodt van't on-schuldighe ende onnoosele Leven. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Sonder twijfele, dat alles gheschiede in Adam ten selven daghe, ende het moeste oock zijn. Want ghelijck die Ziele is het leven des Lichaams, also is Godt het leven der Zielen.Ga naar margenoot+ Nu scheydet die zonde, als een middel-wandt, den Mensche van Gode. Soo volght nootsaeckelijck, dat ten selven daghe, ja terstont, als | |
[Folio 33r]
| |
Adam zondighde, de zonde hem af scheyde van Gode, dat is van't leven sijnre zielen. Moeste dan niet Adam na der zielen sterven, terstont als hy zondighde? Wat is dit sterven van zielen doch anders, dan een af-scheyden van Gode, die der zielen leven is: ende die doodt anders dan een verlies van't leven? Uan wat leven anders, dan van het onnoosele ende onschuldige leven dat Adam te voren hadde in Gode? Als-men dan neemt dat Adam sterf na der zielen dit onnoosele leven, soo dat hy geraackte inden zondelijcken doot der zielen, overmits die zonde nu in hem leefde, ende niet meer d'onnoselheyt, soo en isser gheen schijn altoos meer van strijdicheyt in de twee voorghestelde sproken. Ghemerckt Adam alsoo wel na den lichame noch langhe mochte leven, niet tegenstaande hy na der zielen ten selven daghe alsoo sterf: als een Weduwe die noch in wellusten leeft na denGa naar margenoot+ lichame, des niet teghenstaande levendigh doot is, dat is, na der zielen doodt is. Twijfelijck bedencken. Die meyninghe behaaght my tot dat ick beter hoore. Want dese komt oock in den grondt over een met het leven ons in Christo Iesu gheschoncken van Gode, die't nochtans alles gheboet ende ghebetert heeft dat Adam misdaan ende verdorven hadde: want de Heere Christus en gheeft niemanden, oock die alder geloovighsten niet, hier opter Aarden, d'onsterflijckheydt des lichaams. T'welck voorwaar gheweest moeste zijn, indien Adam die selve lichamelijcke onsterflelijkheydt door sijn ongheloovigheyt aan Godes woort verloren hadde ghehadt. Wat anders moesten onwarachtigh zijn die woorden Pauli: Maar soo waar die zonde Ga naar margenoot+overvloedigh is gheweest, daar is noch meer over-vloedigh gheweest die ghenade. Seker indien in Adams lichaam die zonde overvloedigh hadde gheweest in de werckinghe van de lichamelijcke doodt: moest daar dan oock, te weten in Adams lichaam, die ghenade niet overvloedigher zijn gheweest met hare werckinghe in't wech nemen van de lichaamelijcke doodt, ende in't invoeren van de onsterflijckheyt. Schriftuyrlijcke vereeniginghe. Also ist. Ende voorwaar ghelijck Adam door sijn ongheloovigheydt aan Godes Woort verloor, niet het leven sijns lichaams, maar sijnre zielen: alsoo mede gaf Godt hem gheloovigh zijnde, ende gheest noch alle daghe door Christum allen die in hem ghelooven, het leven ende die onsterflijckheydt, niet des lichaams, maar der zielen. |
|