Dat 18. Capittel.
Sommier bewijs van d'oorsaken daer door meest de gene die kennisse hebben, noch dickmael versuymen int selve.
Men versuymt dan 'tghebruyck vande kennisse door verghetenheyt 1, door onlust 2, Ga naar margenoot+ door andere onlede 3, hope 4 van ongestraftheyt of quade gewoonte 5. Vande vergetenheyt staet geschtreven. Ist sake dat ghyluyden door Onwetenheyt overtredet yet deser dinghen die Ga naar margenoot+ God door Moysen gesprokē heeft, en̄ door hem u heeft bevolen vanden dag af voortaen dat hy Ga naar margenoot+ u began te gebieden, ende die menighte sulcx te doen heeft vergeten, zc. En̄ noch: Sy en wisten Ga naar margenoot+ noch en verstondens niet, want zy hebbens vergetē. Wat hier inne ooc vermach de Onlust van 'tquade te laten en̄ 'tgoede te doen, overmits die Ga naar margenoot+ voort geers de Logen der valsche Predicanten, die verkeert snijde 'tquade goet, ende het goede quaet seggen te wesen, en̄ die daer arbeydt verzieren Ga naar margenoot+ in de Wet des Heeren, mogen die alle wt Ga naar margenoot+ Ondervinden weten die een walginghe hebben Ga naar margenoot+ vanden Hemelschen Broode. Belangende nu die andere Onlede, valt meest in tijtlijcke sorghen en̄ wellust des levens. Welcke tijtlijcke sorghen Ga naar margenoot+ vande Heere self werden gelekē by den doornen, die't goede koorn versticken, ooc by den Rijckdommen Ga naar margenoot+ en̄ wellustigheden des levens, die dat Ga naar margenoot+ onvruchtbaer maken inden ghenen die min beminnen Gode dan hare lijflijcke wellustigheden, Ga naar margenoot+ van de welcke zy soo droncken worden dat zy niet en weten dat zy dolen, den sienden niet en kennen, het Oordeel niet en weten.
So zietmen oock naecktelijck wt-gebeelt het Ga naar margenoot+ quade voetsel in desen voort-comende wter hopen van onghestraftheyt inden quaden knechte: die welcke seggende: Myn Heere vertoeft te comen, sijnen medeknapen bestont te slaen, te eten Ga naar margenoot+ te drincken en̄ droncken te worden. Maer van Ga naar margenoot+ de quade gewoonte leestmen also: Overmits die menighvuldigheydt uwer boosheydt, sijn Ga naar margenoot+ uwe zondē hart gewordē. En̄ noch: ist sake dat Ga naar margenoot+ een Moriaen sijne huyt, of een Lupaert sijne vlecken mach veranderen, so mooghdy goet doen, nademael ghy 'tquade geleert hebt. Des niet te Ga naar margenoot+ min, als is sulcx by den Menschen ooc den Mensche onmogelyc, so ist licht by Gode in sijnen geloovigen. Ende hier mede nu scheydende van de versuymers en̄ misbruyckers van de nootlijcke en̄ mogelijcke wetenschappe, wil ick comen tot den waenwijsen, welcker state so vele te meer sorghlijcker is dan der voorsz. versuymers, als zyluyden sich self boven d'ander meer verstandigh ende heyligh wanen te wesen.