Van de onwetenheyt der menschen, die daer is onschuldigh of schuldigh
(1631)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
Dat 19. Capittel.
| |
[Folio 128r]
| |
slagerschen, Duyvelschen, ende verslindenden wolf aert volcomentlijck ghelijckformigh zy? Wanneer suldy u eenmael bedarende dencken Ga naar margenoot+ dat uwe vermeyelheyt en̄ hovaerdigheyt u heeft bedrogen? dat alle vermetelheyt een grouwel is voor Gode? Dat God den hovaerdigen Ga naar margenoot+ wederstaet, verstroyt en̄ vernielt? Laet eenmael Ga naar margenoot+ af uwe begeerten te volgen, ende uwen wille na Ga naar margenoot+ te gane, so ghy niet een ghespot en wilt werden uwe vyanden, ende keert uwen voet van des Ga naar margenoot+ Heeren Sabbath, so dat niet uwe, maer sijnen wille daer gevonden werde. Wildy roemē Ga naar margenoot+ sp roemt u in Gode. Want oprecht is die, niet Ga naar margenoot+ die van hem self, maer van Gode wert gepresē. Ga naar margenoot+ Roemt u in Christo, in sijn Cruyce, ende int Ga naar margenoot+ u swacheyt, op dat Christi kracht in u woone. Ga naar margenoot+ Wilt niet alle leermeesteren sijn, al eer ghy Ga naar margenoot+ te recht een Leerjongher Christi sijt gheweest, ende van Gode sijn gheleert. Laet u eerst self leeren van den geest der waerheyt, ende wacht dan noch eerst bevel van den Heere al eer ghy bestaet als met authoriteyt gemeynten te leerē. Leert anderen, veracht u self, so suldy verheven Ga naar margenoot+ ende recht geeert werden. Veroordeelt u selve Ga naar margenoot+ soo en werdy niet veroordeelt van den Rechter Ga naar margenoot+ die niet na het aensien, maer na de waerheydt oordeelt. Lijdt liever vervloecinghe ende vervolginge Ga naar margenoot+ om Christi name wille, die sulcx voor Ga naar margenoot+ u heeft geleden, 'twelck doende, ghy den sachtmoedigen en̄ lijdsamen aert des Lams Godes sult bewijsen, dan dat ghy anderen vervolgende u self toont te wesen vanden fellen aert der bloedige wolven? Maer lust u immers vervolginge doene, so laet af uwen vrienden te vervolgen ende vervolght uwe rechte doodt-vyanden: Ick meyn ywe vermetele Goetdunckenheydt, uwe stoute Hoovaerdye, blint oordeel, hatelijcke Partijdigheydt, ende bittere Felheyt. Want dit sijn vyanden, vervolghers ende moorders uwer zielen selve, in den welcken zy eerst Christum vertreden, ende dooden. Wacht u yet onbekents te oordelen. Zijt niet vroegh Meester in uwen oogen wildy niet lange knecht blijven. Het genoeghen met weynigh geldes is wel die sekerste ende gereetste Rijckdom: maer het vernoeghen sonder Wijsheyt is die aldersorghlijckste en̄ ellendighste armoede. Wildy u zotheyt bekennen, houdt die teghen de Ga naar margenoot+ Goddelijcke wijsheyt: Op Gode, niet op u waenwijsheydt betrout met gantscher herten. Vreest den Heere. Wijckt af vanen̄t quade, ende Ga naar margenoot+ en weest niet wijs by u self, soo ghy niet en wilt dat u treffe desen vloecke: VVee u luyden die in uwe eygen oogen wys ende by u self verstandigh Ga naar margenoot+ sijt. VVant tot sodanigē is min hoops dan tot een zot. Te weten, tot sulcken zot, die sijn zotheyt bekent, in sijn eygen ooghen zot is, sijn eyghen duncken mistrout, en̄ sijn wijsere navolght: sodanigen Ga naar margenoot+ moet elck, die te recht wijs wil sijn, eerst werden. Want om recht wijs te werden, moet elck sijn waenwijsheydt verlaten door't verkrijgen van een warachtigh weten van sijne zotheyt. Dese can dan eerst te recht verstaen dat Ga naar margenoot+ hy wijsheyt behoeft, den ghetrouwen Vader des Lichts, met betrouwen om wijsheyt bidden, ende alsoo door den Gheloove met een ootmoedigh Gebedt die Godlijcke wijsheyt deelachtigh werden. |
|