Dat 6. Capittel.
Van de onvvetenheydt die overmits die onmogelyckheyt onschuldigh is.
Maer onmogelijck is die wetenheyt te verwerven vanden dingen, die menschen door ghene middelen begrijpelijc en zijn, of daer toe yemant die middelen ontbrekē, door welcke alleen die dinghen begrijpelijck zijn ofte verstaen mogen worden. Also ist allen menschen so onmogelijc te begrijpē Ga naar margenoota wat God is: alst eendruppelken vande groote zee onmogelijck is die gantsche zee te behelsen ofte begrijpē. De Ga naar margenootb wijsheyt Godes is ongrondeerlijck, de Ga naar margenootc wercken Godes onvindelijc: so mede zijn de Ga naar margenootd oordeelen Godes, de Ga naar margenoote wegen Godes ende de Ga naar margenootf rijckdommen Christi onnaspeurlijck.
Maer datter een God is, blijckt wel mogelijckomme te verstaen of te begrijpen, voor redelijckemenschen tot redens gebruyc gecomen Ga naar margenoot+ zijnde, ende dit ooc doort middel vandē schepselen. Vermits die welcke en̄ eē aendachtigh opmercken van dien, Godes onsienlijckheden ooc zijn cracht en̄ Godlijcheyt eenighsins gemerct en̄ verstaen mogen worden, behalven noch dat heerlijcke middel vande Godlijcke Schrift. Maer sulckx is gants onmogelijck voor den genen die de nootlijcke middelē ontbeere, te weten die openbaring Gods, ende t'gebruyc van Redene, tot die opmerckinge van Godes wercken nodigh zijnde. Dese middelen en zijn niet by den geboren zotten, en̄ eerst geboren kinderkens: van welcke d'eerste nemmermeer, maer d'andere metter tijdt, de selve middelē becomen mogē. So is dan inde geboren zotten, ooc inden suygelingē dese onschuldige onwetenheyt. Sy en wetē die dingen niet, sy weten oock dat niet dat zy't niet en weten, noch sy en wanens oock niet te weten. Want sy ontberen die twee middelen tot het weten nootlijck zijnde, namentlijc die Godlijcke openbaringe, met het ghebruyck van redene: sonder welcke redene het gheopenbaerde so weynigh mach verstaen werden: als die Redene yet mach verstaen sonder die openbaringe. Sodanige menschen die geen onderscheydt en hadden tusschen haren lincker ende Ga naar margenoot+ rechter hant, waren vande rechtvaerdige God in Ninive gespaert: die gheensins en sal sparen den genen die middel hadden om weten, ja die wel Ga naar margenoot+ wisten datter een Godt was, ende hem niet als God en eerden.