Schijndeugd der secten
(1630)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio ccc xlvv]
| |
Derde gespreck.
Gereformeerde. Wy hebben nu veel ghesproocken van de ware Kercke, die loochent ghy te wesen by yemanden van ons drien. Nochtans moet ghy bekennen der Papen kercke te wesen verdorven, niet weynigher in Leere, dan in Sacramenten. Ga naar margenoot+Soo ghy nu gheen Libertijn en zijt, moet ghy nootlijck de Roomsche Sacramenten, die Afgodisch zijn: ende hare Leeringhen, die verleydelijck zijn, vlieden en vermijden. Ende dewijle de Christen Kercke bestaet inde Leere ende niet inde Sacramenten, ende ghy gheen van beyden nerghens gheniet, soo besluyt ick vastelijcken dat ghy in geen Kercke, ende midtsdien ooc gheen Christen en zijt.
Catholycke. Waer inne ende hoe wijt ick de Leere ende Sacramenten der Roomscher Kercken verdorven bekenne, en hebdy niet wat Leere ende Ceremonien ick deelachtigh ben, ende en mach daerom u besluyt van mijn onchristelijckheydt gheensins vast wesen. Maer noyt en hebbe ick inde Heylighe Schrift gelesen, dat de Kercke bestaet inde Leere ende Ceremonien, dan hebbe wel konnen mercken, dat sonder dese, immers sonder Cereomonien van Gode bevolen zijnde, de Kercke noch Calvino al bestondt voor Abrahams tijden. Ga naar margenoot+Dat seyde oock selve Musculus Dusanus, een uwer voorneemster Leeraren: Immers (schrijft hy) van den beginne des Wereldts was de Kercke sonder Sacramenten. Daer uyt dan volcht, dat de Kercke niet en bestaet inde Sacramenten. Want anders waerder gheen Kercke gheweest inde Wereldt, totter tijdt toe vande besnijdenisse. Ga naar margenoot+ Dit seydt een Voorstander van de Swinghelsche Kercke selve. Ia de ghehele Swinghelsche Kercke hout selve opentlijck, dat Arestides, Socrates, Numa, met meer andere vrome Heydenen saligh zijn geworden, die nochtans niet alleen de Sacramenten, maer oock de Leere niet en hadden.
Gereformeerde. Dat is waer, maer dat Luther deshalven den Swinglium selve een Heyden heeft ghescholden, is mede waer.
Catholyck. Ick sette u luyden teghen malkanderen, doch machmen hier mede sien, hoe eens de Swinghelsche ende Calvinische Kercke (dat ghylieden al voor een acht) met malkanderen zijn. Ende voorsie gheen minder Crijch tusschen de Gheneefsche ende Swinghelsche, soo haeft sy uytwendelijcke vreede hebben, om der Heydenen saligheydt wille, noch te sullen rijsen, dan daer nu is tusschen de Lutersche ende u beyden. Doch en meucht ghy Ghereformeerde in desen niet altoos teghen my uytrichten, ten sy dan saecke dat ghy eerst de Swingelsche Kercken hier inne overwonnen sult hebben. Maer siedy licht dat ghy niet recht en oordeelt van my. Dan ick soude met veel meerder recht moghen segghen, dat ghy zijt een vande menschen vande welcke u Meester Calvijn schrijft alsoo: Die doolen seer, die metten ooghen het Rijcke Godes soecken, het welcke niet Ga naar margenoot+vleeschelijck noch Aertsch en is: ghemerckt dat niet anders en is, dan een inwendighe ende Gheestelijcke vernieuwinghe der zielen. Want uyt den aert deses rijcks bewijst hy (Christus) dat de luyden verkeerdelijck doen, die herwaerts ende derwaerts zien, omme te vernemen ende te mercken eenighe sienlijcke lickteeckenen. Als of hy hadde willen segghen: die wederoprechtinghe vande Kercke, die van God belooft is, behoort inwendigh ghesocht te worden. Dat schrijft u Meester dunckt u nu niet dat ghy aldus opt uyterlijcke ghebare siende, mede niet en zijt een van soodanighe lieden? Niet min eyghentlijck werdt ghy van uwe voornemende Musculo beschildert met dese zijne woorden: Men vindt huyden Christenen Ga naar margenoot+die daer wanen dat Godt gheen sorghe en draecht voor eenighen Rechtveerdighen, ten sy dan saecke dat hy leve in henluyder Kercke. Alsoo grouwelden oock de Ioden vanden Heydenen, overmidts sylieden niet en ware vande Kercke der Besnedenen, hoe wel nochtans de Heydenen veel rechtveerdigher waren dan sylieden. Ia de Heyden Seneca heeft konnen schrijven aldus: Die eert Gode, die hem kendt. Ga naar margenoot+Wildy Gode versoenen, weest goet, die eert God ghenoech, die hem na volcht.
Gereformeerde. Wat geldt doch der Godloosen Heydenen segghen in Christelijcke saken?
Catholyck. Ga naar margenoot+Het geldt niet tot bewijsinghe van mijn voornemen, maer tot schande der Naem-Christenen, die by die klare Sonneschijn niet en konnen sien, het ghene de Heydens in de nacht des ommestaents by het Sterreken van't licht der natueren hebben konnen mercken. Maer al was Seneca een Heyden, soo en houdt ghy nochtans u Meester Calvijn noch Musculum gheensins voor Heydenen, wat weet ghy teghen henluyder voorseyde redenen te segghen. De selve Musculus seydt elderwaerts noch ditte: Dit is dan die eenighe ende doorgaenschen dienste Godes voor de Wet, onder de Wet, ende na de Wet, datmen des Heeren wegh beware, doende Oordeel ende Rechtvaerdigheydt. Daerom zijnt al bedriegers, die den dienst Godes binden aen Ceremonien, Offerhanden oft uyterlijcke Insettinghen. De welcke, indien sy van Gode zijn bevolen, wel een oeffeninghe hebben om te voeden het gheloove, de hoope, ende liefde, etc. In welcke dinghen de ware Gods-dienste bestaet maer de voorgaende dinghen (als Ceremonien, etc.) en zijn selve niet te achten voor den dienste Godes.
Gereformeerde. Of Musculus dat seydt: Ist daeromme Evangelie? | |
[Folio ccc xlvir]
| |
Catholycke. Daer voor en alleghere ick u hem niet, maer voor een uwer treffelijckste Leeraren, die ghy schuldigh zijt oock hier inne te ghelooven, ofte in andere zijnen woorden minder te ghelooven. Doch en ontbreeckt my Ga naar margenoot+gheen Evangelische bewijs. Christus seyde selve: wist ghy wat dat sy, ick wil barmhertigheyt ende gheen offerhande, etc. Hier op gloseert Calvijn u Meester, seggende dat Christus verstondt by dat woordt barmhertigheydt, de wercken van barmhertigheyt, ende dat hy onder dat woordt offerhande, begrijpt alle de uyterlijcke dienst van de Wet daer onder den Sabbath vieren een vande meeste was, die voor den doodt ons Heeren noch in wesen was, ja nu noch is, soo u Meester leerdt. Daeromme Christus oock int Oordeel oock niemandt eenighe Ceremonien, maer elck een de wercken der barmhertigheydt sal af eysschen. Ga naar margenoot+Oock seydt de Apostel Paulus dat de lijflijcke oeffeninghe nut is tot weynigh dinghen, maer de Godsaligheydt tot alle dinghen. Ia dat meer is, mochten de Heydenen gheen wet, Sacramenten oft Cereomonien hebbende, dies niet te min des Wets inhouden soo volbrenghen dat sy derhalven als doenders des Wets voor Gode gerechtveerdight sullen zijn (soo de Apostel schrijft, Ga naar margenoot+met wat schijn derft ghy aen de Ceremonien de Kercke ende saligheydt binden? Daer hebdy nu Evanghelische tuychenissen een weynigh uyt veele, die ick, soo u dese niet en vernoeghen, voort wil brenghen. Wel Ga naar margenoot+te recht schrijft Calvijn de ghewoonlijcke zeden der Hypocrijten te zijn, dat syluyden om den toom ruym te hebben ende sich selfs oorlof te gheven in groote saecken, sorghvuldelijck acht te nemen om de Ceremonien wel scherpelijck te onderhouden. Ende op een ander plaetse schrijft hy dat de Hypocrijten ghemeenlijck de vlijtighste onderhouders Ga naar margenoot+zijn vande Ceremonien de welcke nochtans gheen seeckere merckteeckenen en zijn vande Godvruchtigheydt. Siet Ga naar margenoot+dat zijn u Meesters woorden, ende zijn soo plat teghen u segghen datmen sonder Ceremonien, oft Sacramenten te onderhouden gheen Christen en mach zijn. Dat sy oock de scherpste onderhouders van de Ceremonien, de minste Christenheydt ende de meeste Hypocrisie toe schrijven. Ick weet wel dat hy 't doen ter tijdt ghemeynt heeft teghen den gheestelijcken: maer weet oock wel dat het nu oock treft op u luyder. Navolghers der Gheestelijcken hier inne wesende.
Gereformeerde. Sout ghy wel derren segghen dat yemant een Christen mach zijn, sonder nu de Ceremonien van Christo den Christenen bevolen, Christelijck te onderhouden?
Catholycke. Dat en behoeve ick niet te segghen, maer het volcht van selfs uyt het ghene ick terstondt gheseydt hebbe by u eyghen Leeraren Ga naar margenoot+geschreven te zijne. Siet hier noch selve, door Calvijn uwe Leeraer schrijft: Dat het niet verdoemelijck en is soo yemant niet connende den Doop bekomen, onghedoopt quamen te sterven. Oock en seyt de Heere Christus nerghens dat hy verdoemt sal zijn die niet ghedoopt en is: of die't Avontmael niet en ontfanget.
Gereformeerde. Van by noodt te ontbeeren of vande Dope en spreke ick niet: maer van't Avondtmael seydt de Heere duydelijck: Dat soo wie zijn Vleesch niet en eet ende zijn Bloedt niet en drinckt dat hy het eeuwigh Leven in sich niet en sal hebben. Wat spreecke ick van segghen. De Heere bevesticht datte met eenen dubbelen Eede. Na dien ghy so stoutelijck derft spreken teghen onsen Heere Christum selve, soo ick nu sie, en verwonder my niet meer dat ghy derft ghevoelen teghen dien grooten ende hoochgheleerden heylighen Vader Calvinum.
Catholycke. V woorden doen my verstaen, dat ghy in die schriften van uwen grooten Calvino, gheen groote ervaerlijckheydt en hebt. De Ouden hebben plompelijck ghedoolt, denckende dat de Ionghe kinderkens berooft waren vant eeuwich leven, soo henluyden die Eucharistia niet en ware uytghedeelt: want hy en spreeckt hier niet vant Avontmale, maer vande salighe ende eeuwighe ghemeynschappe, die wy moghen hebben sonder Avondtmael te ghebruycken. Siet ghy nu wel dat ghy de Heylighe Schrift niet een hayrken beter en verstaet, dan uws Meesters schriften? Hy seydt daer selve dat de Heere daer niet en spreeckt van't Avondtmale, ende datmen de salighe ghemeenschappe Christi mach hebben, sonder het Avondtmael te ghebruycken. Wat segghe ick doch anders? wat wederspreeckt ghy doch anders? ende wat is ons gheschil nu doch anders? Dat ghy spraect van't nootlijck ontbeeren komt mede al uyt opt selve. Want ghenomen of ick ter plaetsen ware, daer men het Avondtmael niet en hieldt, na de ordeninghe Christi soude my dan het niet ghenieten vant Avondtmale oock verdoemelijck zijn?
Gereformeerde. Dat en segh ick niet, want dan en werdt het niet ghelaten uyt verachtinghe.
Catholyck. Neemt nu, of ick seecker ware, dat ick noch niet en hadde het rechte verstandt van't Avondtmael, daer af soo menigh honderdt Boecken zijn gheschreven, dat het overlesen van de selve, alle mijns levens tijdt op eten soude: moeste ick dan, door dien ick het Avondtmael niet en genoodt, dat is, om dat ick niet stoudt, vermetel ende Sodt waer in't aennemen van't onbekende voor bekendt, verdoemt wesen? Neemt oock, of ick noch onseecker waer, welcke vande vier Kercken de ware Kercke sy: ende volgens | |
[Folio ccc xlviv]
| |
dien oock niet en wiste, waer het Avontmale rechtelijck werdt uytghedeelt: soude my dan het niet willen ontfanghen sonder gheloove ('t welck sonde is) in soo wichtighen saecke noch al verdoemelijck zijn? Voorwaer even soo weynigh, als een die gaerne ghedoopt ware (na de ordeninghe Christi) ende sulckx niet connende bekomen, onghedoopt sterf: soo ick u terstondt uyt Calvijn bewesen hebbe. Ghyluyden merckt weynigh dat, soo het sichtbaerlijck teecken erghens wel mach wesen, sonder dat daer sy die (de onsichtbare heyliginghe) alsoo mede de onsichtbare heyliginghe erghens mach wesen, sonder dat daer sij het sichtbare teken. Dit Ga naar margenoot+schrijft uwe Meester selve uyt Sinte Augustijn. Soo sietmen dat de Heydenen Iob, de besnijdenisse des Voorhuyts ontbeerde, ende hadde des herten besnijdinghe. Ende soo hadde Iudas het oprechte Nachtmael vander hant Christi selve, maer de liefde ontbeerde hy.
Gereformeerde. Al uwe woorden betoonen opentlijck dat ghy soo wel als Franck ende Swenckfeldt, een Godtloos verachter zijdt der Sacramenten.
Catholijcke. Alle uwe woorden betoonen opentlijck dat ghy soo wel als Calvinus ende Besa, een bitter Schelder zijt vanden ontschuldighen. Want ick mijn ontschult hier inne dencke te betoonen, als wy tot Keysers-Weerdt, dat hier voor ons leydt, verlof sullen hebben. |
|