Het roerspel en de comedies van Coornhert
(1955)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PersoonenGa naar voetnoot*
Gratia Dei praeveniens
1Hier vinde ick een deel maeghden versaemt, hier lust my mijnen 2 blijden bootschap te vercondighen, ende hier wil ick mijnen vreuch-3de-rijcken trompet doen clincken met soo vroolijcken gheschalle dat 4 alle recht bedroefde over tgansche aerdtrijck sich des sullen ver-5vreughden. Den droeven te verblijden is my een lust, het lust oock 6 mijnen goedighen Heere, die om veelen te spoedigher te verlustighen 7 daer toe heeft uytgheschickt my sijn aldersnelste poste in Hemel 8 ofte op aerden, die gheen galeyen, gheen post-paerden, gheen 9 vloghelen ghebruyckende, schielijcker dan de schitterende blicxem 10 verschijne voor allen menschen in 't al-ghemeen als Sonne, lucht 11 ende reghen; doch en werde ick niemanden geschoncken dan den 12 willighen begheerlijcken ende wenschenden verlanghers ende ont-13fanghers, als naementlijck den droevighen, den armen, den ootmoe-14dighen, belasten ende belaedenen menschen. Maer mijne goedigheyt, 15 hulpe, troost ende heylsame vriendelijckheyt en wert niet genooten 16 vanden geenen die mijn in-spreken versuymen, mijn vermaeninghe | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 verachten oft my moetwillich verwerpen. O neen, den moetwillighen 18 en doe ick gheen wel-daedt met gewelt, noch by den moetwillighen 19 die my verjaeghen en blijve ick niet haers ondancx, willigh werde 20 ick ontfanghen ende bewaert, willigh versuymt ende uyt-ghedreven. 21 Daerom coom ende blijve ick alleen by den gheloovighen, onghe-22veynsden, maer tot den ongheloovighen ende Hypocrijten en gae ick 23 niet eens inne; mijn wooninghe, mijn onderwijsinghe ende mijn heyl 24 is by den gheenen die haere sonden belijden ende verlaeten, hen 25 selven diep vernederen, ende goede leeringhe van herten begheeren. 26 Soodanighe vinde ick hier nu eenige teghenwoordigh voor oogen, 27 daerom slae ick nu mijnen blijden trompette ende roepe:Ga naar voetnoot27 28Hoort toe, alle menschen op aerden, hoort toe: De Coningh aller 29 Coninghen, de Prince van vreeden ende eenighe Soone des Almo-30genden Keysers, groote ghebieder van Hemel ende aerde, heeft uyt 31 onuytsprekelijcke liefde sijn grootheydt vernedert, om den verneer-32den dochter van Syon groot te maken, die hy tot sijnen eenighenGa naar voetnoot32 33 Bruydt heeft vercooren, alleen omme haer deelachtigh te maecken 34 sijn oneyntlijcke schatten, sijn waerdighe goedtheydt ende sijne 35 eeuwighe vreughde, Jae hem selve met alle sijnen Rijcken. Daer toe 36 heeft sijne voorsienighe Wijsheyt een Keyserlijck Paleys ghebouwet 37 op den onveranderlijcken rotse sijns eeuwighduyrenden Woordes, de 38 vette runderen, de ghemeste calveren ende de weeldige rammen zijn 39 gheslaghen, de soete wijnen zijn gekeldert ende de heerlijcke tafelen 40 zijn toe-gerust teghen desen alder-rijckelijcksten Bruyloft; omme 41 daer toe allen menschen minnelijcken te nooden, arm ende rijcke,Ga naar voetnoot41 42 hoogh ende neder, oudt ende jongh, ick vanden hooghwaerdighen 43 edelen ende minnelijcken Bruydegom ghesonden ben tot u allen. 44 Soo comt nu alle ghy cleynen ende onwijsen by u selve ter Coninck-45lijcker waerschappen, daer suldy eeten dat wel-smaeckelijcke brootGa naar voetnoot45 46 des Levens ende den soeten wijn der eeuwigher vreughden drincken. 47 Verlaet u onwijse ende doolende kintsheydt, leeft den vreedtsaemen 48 gerechtigheyt ende wandelt door de seeckere paden der goedt-lieven-49der wijsheyt inden claeren lichte als kinderen des doorluchtighen 50 daghes, soo en sullen uwe voeten niet slipperen, ghy sult u niet 51 stooten, noch en sult niet doolen, maer rechts-weeghes spoedelijck 52 gheraecken in 't Hemelsche Jerusalem, die salighe Stadt des vreeden.Ga naar voetnoot52 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53Hier inne en zy niemant onachtsaem, onwilligh ofte traeghe, 54 niemant versuyme sijn nootdruftighe teer-gelt, niemandt en sie te 55 rugghe nae de snoode wellusten des wederspannighen vleesches. 56 Waeckt op, waeckt op, o ghy domme menschen uyt den doodtlijcken 57 slaepe der pijnbaerende sonden! om-gordet uwen arbeydtsamenGa naar voetnoot57 58 lendenen, wandelt nae den lichte opwaerts uyt dese aerdtsche duys-59ternissen van de blinder lusten ende doolende begheerlijckheden, de-60wijle noch huyden het soo gaet met hert ende sinne uyt allen schep-61selen, in 't gemoete van des almoghenden Scheppers lieve Sone, den 62 Bruydegom vol eeren, den Coning der glorien, der onsterflijckheyt 63 ende des rechtvaerdigheyts. Hy sal gewisselijck comen ende niet uyt 64 blijven. maer de ure zijns comste is ongewis. Daerom soo wie ghewis 65 wil zijn, die werde ongewis in sich self ende allen schepselen, sie 66 elcke ure aen voor den laetste, ende [...] zijn vercnoopte herte 67 vande aentreckelijcke liefde der tijdlijcke dinghen, sonder eenighen 68 valschen toeverlaet te maken op te broersche jeughde ofte vluchtigheGa naar voetnoot68 69 ghesontheyt. Elcke stercke sich met wackere nuchterheydt, met vroe-70de voorsichtigheyt ende met diepe ootmoedicheyt, tot een stadich 71 bidden om recht bereyt gevonden te worden totten ingange metten 72 waerdighen gheselschappe deses Edelen Bruydegoms, die sonderGa naar voetnoot72 73 vertreck 'tsijnder comsten door sal leyden, omme alsoo eeuwelijcken 74 met hem te verblijden in desen salighen Bruylofte, daer toe ghy nu 75 al t'samen, o ghy stervelijcke menschen, uyt loutere genade minne-76lijck wert gheroepen. Waeckt op, waeckt op, o ghy domme men-77schen!
Auctor
78Als Gratia Dei sulcx met claerder stemmen ende minlijcken 79 uytsprake luyde hadde gheroepen, is [ze] terstont verdwenen uytter 80 menschen gesichte, ende bleven den maeghden een wijle sitten 81 malcanderen aensien, eenige van blijdschappen ende anderen van 82 verwonderen seer verbaest zijnde. Waer nae terstont Vigilantia, 83 een doorsichtighe, naerstige maghet, opstaende, den anderen maegh-Ga naar voetnoot8384den aensach met ernstighen ghelate ende sprack alsoo:
[Vigilantia]
85Waerde maeghdekens, herts lieve ghesusters, wy hebben daer al 86 t'samen moghen hooren wat blijder, wat grooter, wat wenschelijcker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87 saecke ons daer is vercondicht, ende wat hoochwaerdiger eeren ons 88 allen daer soo ghenadelijck aengheboden wordt. Alsoo dunckt my 89 gheraden dat wy al t'samen sonder een ooghenblick te vertoeven, 90 terstondt gaen in onsen slaepcamere, die vrolijcke nodinghe na-91trachten ende ons sonder allen vertreck daer soo toe schicken, dat 92 wy alle ghereet moghen zijn als die salighe ure sal comen, omme 93 dan metten Bruydegom te moghen inne gaen. Te vroegh gereedt 94 zijn mach niemant schaden, maer het lancksame vertreck schadet 95 den bereyden altijt.
Humilitas
96Waert oock niet schande nu de hooghe Coningh ons onwaerde 97 deernen sulcke eere aenbiedet, dat wy hovaerdelijck souden wanen 98 dat die Edele Prince na ons soude beyden? dat sal oock niet ge-99schieden, dus voeget onse cleynheyt wel, dat wy des grooten Bruyde-100goms toecomst wacker begeerlijck ende ghereet verbeyden.Ga naar voetnoot100
Misericordia
101Alsoo ist, laet ons binnen gaen ende elck het ghene noodich is 102 op dese reyse bereyden.
Vigilantia
103Terstont, terstont, wackerlijck daer aen! elck ontcnoope zijn herte 104 van allen den begeerlijckheyts banden der aertsche zinnelijckheyden, 105 op dat het inden schielijcken toecomst zijns ondancx aen den liefde 106 der schepselen, 't sy ouders, maghen, gelt, eer of anders niet ghe-Ga naar voetnoot106107bonden blijve ende opgehouden werde; diese niet haest can ont-108knopen, neme het snedighe mes des waerheyts, ende snijde die flucx 109 af. Voorts benaerstighe elck een eerlijck Bruyloftscleedt vanden 110 witte linnen des reynen onnoselheyts, oock mede, of de comste by 111 nacht gheviele, so willen ons elck noodich zijn een daetveer-112dighe Lampe van oeffeninghe der deughden 113 in onse weldoende handen. Men moet oock hebben olie der ver-114standiger liefden, die niet alleen licht gheeft tot onderscheyt maer 115 oock vierighe begeerten door haren brant ter deughden, opdat alle 116 ons doen gheschiede in rechte bescheydenheydt ende uyt loutere 117 liefde. Nae dien oock de tijdt van des Bruydegoms comste onseker 118 is, oock mede want ons des weghens lanckheyt onbekent is, soo radeGa naar voetnoot118 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
119 ick dat elck hem in tijdts al mede nu metter daet versorghe van een 120 goede menichte sulcker olyen.
Humilitas
121Daer toe elck behoeft een dicht ende besloten vat, daer in sal elck 122 sijn olie doen, ende sluytense dicht met een decksel genaemt deck 123 deughde, so dat wy met geen minder vlijte onsen deughden als 124 andere hare sonden verbergen, helen ende bedecken, want de olye 125 soeckt nauwe, ende leckt haest uyt, soo 't vat niet recht dight en is. 126 dat vat moet dan oock ghedraghen zijn inde rechter hant van 127 oprechter meeninghen, so behendich dat de lincker hant der eyghen 128 soeckelijcke eersuchtigheyt daer af niet en verneme.
Vigilantia
129Het opset is ghemaeckt, de Heere moet dat volvoeren, maer wy 130 moeten dat oock poghen tot volbrenghen. Rasch gaen wy binnen 131 elck 'tzijne benaerstighen. Comt ghy mede, maeghden, met ons 132 binnen; doet oock als wy luyden, dat sal u vromen, blijft daer niet 133 ledigh sitten.
Superbia
134Ghebiedt uwen dienst-maerten, dat sijn wy niet, souden wy dan 135 van u moeten leeren wat ons te doene staet?
Humilitas
136Lief ghesustere, belget u niet. Vigilantia is wat ernstlijck, sy 137 meyndt u beste, ende radet u, maer ghebiedt niet; ghelievet u niet, 138 soo doet alst u selve goet duncket.
Superbia
139Dats oock de meeninghe, moeyet u met u selve, laet ons bewerden.Ga naar voetnoot139
Vigilantia
140Comt ghesusters, gaen wy binnen, de tijdt loopt, wy staen hier 141 stille; stille staen is achterwaers gaen, elck voeghe sich wacker op 142 zijn werck; d'een om eens anders vertreck behoort niemant zijnGa naar voetnoot142 143 eyghen saligheyt te versuymen.
Fiducia
144Ick neem den last aen my van ons allen olies ghenoegh te be-145sorghen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misericordia
146Ick wil raedt vinden om 't geldt tot veel dinghs noodich te be-147comen.
Humilitas
148De dosen of vaten sal ick verkrijgen ende dicht maken.
Perseverantia
149De lampen weet ick te benaerstighen.
Vigilantia
150Ick wil wacht houden ende opsicht nemen datter niet en werde 151 verroekelost, versloft of versuymt.
Auctor
152Daer sachmen terstont een scheydinghe der thien Maeghden, van 153 welcke de vijf terstont binnen gingen als sedighe ende goedertieren 154 schapen, ende bleven d'andere vijve moedigh ende fier van ghelaete 155 buyten by den anderen, van welcke Superbia het woort wederGa naar voetnoot155 156 opnam ende sprack also:
Superbia
157Die sich een schaep maect wert vande wolven ghegheten, watGa naar voetnoot157 158 hout die kackjoffer van haer selve dat sy ons meynde te ghebieden? 159 Neen, soo niet, wy zijn oock menschen ende gheen wiegh-kinderen.
Philautia
160Van joncks af, suster, hebbe ick u bemint, ende moete u van daghe 161 te daghe oock meer ende meer beminnen, want ick vinde in u een 162 staetwaerdighe dapperheydt ende rechte edelmoedigheydt, die aenGa naar voetnoot162 163 waerde by elcken haer grootachtbaerheyt in eeren weet te houden.
Curiositas
164Wy zijn nu onder ons alleen, gheen vreemde ooren aenhooren 165 mijn redenen, ende moet daerom volghende mijn onbeveynsde wit 166 uytspreecken, dat ick met verwonderen aenschouwe, wat fijner ghe-167selschap hier by den anderen is ghebleven, die het oock mercke waer 168 te zijn, dat voghelen van eender veeren, gheerne by den anderen 169 verkeeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Superbia
170Hoe dat suster?
Curiositas
171Vraeghdy datte? hoort my maer ons alder naemen noemen, ghy 172 sult antwoorde hebben. Int eerste zijt ghy de pronckelijcke hoovaer-173dije; dese is de onbarmhartighe eyghen liefde; die is het hartneckighe 174 ongheloove. Daer staet de woedende onghestadigheydt. Ende ick 175 ben de onnutte curieusheyt, soumer in vijf Coninckrijcken noch wel 176 sulcke ghelijcksinnighe vijve connen besporen?
Philautia
177U lust elcks ghebreck op te halen!
Curiositas
178Dats mijn natuyr ende gheweete, ick moet quaedt clappen, al 179 soude icx van my selve doen, ghy hoort oock dat ick mijn eyghen 180 deughde niet en verswijghe. Maer wat groote geckinnen zijn de 181 wegh-ghegaen vijve! Ick dencke dat hen-lieden lust is ellendigh te 182 wesen ende verlooren moeyten te doen.
Incredulitas
183Dat is waer, sy willen goet doen ende dat is plat onmoghelijck. 184 Want niemant mach goet doen hy en moet eerst goet wesen; mach 185 van onreynen oock wat reyns, of van quade boom goede vruchten 186 voort comen? wil ons den Heer goet hebben, hy alleen mach ons 187 goet maecken ende dat buyten ons toedoen. Wil hy niet, al ons 188 arbeyt is verlooren; siet, soo pijnighen sy hen selve ende is doch 189 niet dan arbeyt.
Curiositas
190Ghy seght wijselijck maer my let een swarigheyt; ick sie u ver-191standigh inde schrift, beantwoort my doch die.
Incredulitas
192Laet hooren.
Curiositas
193Ghy hebt ghehoort dat de Maeghden ghereet zijn; nu zijn wy 194 sulcke maeghden, dat de cuyssche Maeghd(en) van ons allen welGa naar voetnoot194 195 duysent boelen heeft gehadt inder herten; sullen wy dan oock ingaen? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Incredulitas
196Watmen met gedachten verliest, vercrijghtmen weder met ghe-197dachten; ten wort den vercoornen niet toegerekent, dus schaet dat 198 niet. Dat woort Maeghden streckt sich alleen opten lichame ende 199 uyterlijcke quaden, te weten soo wie geen openbaer hoerderije, 200 dootslagh, diefte, ende dierghelijcke quaeden, daerom men den men-201schen doot, bannet oft eerloos maeckt, en bedrijven, dat zijn al 202 t'saemen Maeghden, dus zijn wy al t'samen mede voor maegden 203 gherekent, want wy eenen eerlijcken wandel uytwendelijck voeren.Ga naar voetnoot203
Curiositas
204Dats waer, maer inwendelijck zijn wy sulcke Maeghden dat hoe-205ren ende boeven voor ons ingaen.
Philautia
206Neen so niet, wy sullender oock wel binnen comen, daer weet 207 ick raet toe.
Superbia
208Lief suster welck is die?
Philautia
209Ontgaet ons de wal (soo men seydt) dat wy ons aen 't vlotgras 210 houden; dat is, ontberen wy het wesen der deughden (dat doch hier 211 niemant mach vercrijghen), laet ons haer schijn nemen, die elck 212 licht mach becomen, soo gheraken wy mede binnen, niet naect maer 213 met een eerlijc cleet dat schijndeught heet vermomt. Lichter be-214comtmen een schaduwe eens dincx dan 't dinc selve. So is oock de 215 schijn lustiger dan de deugde selve, want die is strenghe, oock State-216lijck ende gheacht by den luyden, maer de schijn is ghemackelijck, 217 by elck aenghenaem ende hoogh geacht. Siet soo doende veranderen 218 wy maer nae den schijn ende blijven wy lustigh ghebruyc[maken] 219 van onse ghewoonelijcke sinnelijckheyden, begheerlijckheyden ende 220 weldigheyden.
Superbia
221Dats voorwaer recht verstandelijck ghesproocken.
Curiositas
222Dat houde ick mede, maer my ghebreeckt hier noch watte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Philautia
223Seght op.
Curiositas
224'T ghemeen volck sal ons prijsen, maer niet die daer binnen gaen.
Philautia
225Dat zijn dwaseggen, ende een laster der sottinnen is een prijs derGa naar voetnoot225 226 vroeden. Doch sijn woorden maer wint ende droom, maer een weel-227digh leven gevoeltmen; wat schaet ons haer zotte clap, als wy wijse-228lijck in wellusten baden? wy connen in onsen vuyst lachen, ons in 229 onsen geneughten verblijden ende haer ellendigheyt bespotten: sy 230 vasten, wy smetsen; sy waecken des nachts, wy slapen tot dat denGa naar voetnoot230 231 dagh opgaet; sy suchten, wy verblijden; sy geven anderen haer over-232schot ja oock somtijts nootdruft, wy gevent ons naesten, dats ons 233 selve ende ons eyghen lijf. Wie is hier wijser? Wie heeft lustigher 234 leven? Wie is saligher? Doch willen wy henlieden metten woorden 235 recht gheven ende prijsen, maer inder herten haer sotheydt be-236spotten, soo hebben wy de minste onrust.
Superbia
237Al dat mercke ick waerheydt te wesen ende houdet voor een 238 Goddelijcke wijsheydt suster, maer 'tvolck is nochtans soo ghesint 239 dat het bevindende deser dwaesegghen daedelijcke vriendelijckheyt,Ga naar voetnoot239 240 deselve meer sullen eeren ende prijsen dan ons, daer sy maerGa naar voetnoot240 241 woordt-dienst af ghenieten, jae door d'andere sullen 'tvolck ons 242 verachten. Dat spijt my (om de waerheydt te segghen) al wat, ick 243 waer liever doodt dan sy boven ons gheacht, oft dat wy veracht 244 sullen zijn, dat sweer ick u by mijn hooft.
Philautia
245Hey suster, maeckt sulcke swaerigheyt niet, daer is al goedt raedt 246 toe, wy sullen meer eere becomen dan die arme dieren, sonder alle 247 menschen, alleen door recht anders te doen dan sylieden doen; ghy 248 doolt inden waen dat sy met haer deught hanteren eere by den volcke 249 sullen behaelen, want het volck haet den deught ende bemindt 250 haeren schijn; bespottinghe, verachtinghe ende verjaeginghe is de 251 eere diemen ter weerelt den deughdelijcken bewijset; daerom soo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
252 wy eer willen behalen, moeten wy eenen anderen wegh in-gaen dan 253 sy doen, dat is wy sullen soo wijs zijn dat wy 't vanden handen in 254 den mondt brenghen ende daer sal 't al met gheholpen zijn.
Superbia
255Verclaert dat naeckter.
Philautia
256Vallet lichter, deughdelijcker te clappen oft te leven?
Superbia
257Te clappen.
Philautia
258Laet henlieden dan den swaren arbeydt doen vande deughde te 259 beleven, wy sullen de lichte moeyten nemen vande deughde te 260 couten. Het spreecken van deughde valt lustigh, het beleven lastigh, 261 laet ons het lustighe nemen, hem 'tlastighe laeten behouden; wyGa naar voetnoot261 262 sullen staedelijck clappen van Godt, van deughde, van goede 263 conscientie, van Hemel, van hel, van sterven ende van 't laetste 264 oordeel. Liefde, gheloove, barmhertigheydts wercken sullen altijdt 265 onser redenen weer-vaers zijn, ende sullen boven dien vlijtelijck alleGa naar voetnoot265 266 ceremonien onderhouden op het scherpste, mis ende preecken stae-267delijck hooren ende gheen schijn van deughden versuymen. 268Dit sal ons (sonder eenigh ander cost) doen becomen elck een 269 loffelijcke naeme. Doch moet dat opt vlijtighste by ons verzorcht 270 zijn dat wy niemanden onsen grondt openbaren, maer die met een 271 hertneckigh swijghen staedelijck verbergen.
Superbia
272Die raedt behaeght my volcomentlijck.
Curiositas
273O wat moeyten hevet inne quaedt wesende goedt te schijnen!
Incredulitas
274Men mach hier niet goedt wesen, dus moetmen met den schijn 275 vernoegen.
Curiositas
276Maer wat noot ist sulcke moeyten te doen om eerlijck te schijnen? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Philautia
277Merckt ghy, scherpsinnige deerne, dat niet? men soude ons niet 278 alleen verachten, maer oock (als onnutte wespen) niet lijden, jae, 279 d'overheydt soude ons vervolghen, verjaeghen, vanghen ende quellen 280 als ledighe landtloopsteren; hier teghen sal ons aldusdanighen elck 281 lief hebben, eeren ende beghiftighen, soo dat een anders sweet ons 282 mist, een anders ghewin ons te baet, ende een anders armoede onse 283 rijcken weelde ende lust sal wesen.
Incredulitas
284Dat is niet alleen wel gheseyt, ick moet wijsheyt loven ende voor-285nementlijck daer inne, dat alle uwe aenslaghen strecken op het ghe-Ga naar voetnoot285286wisse. De arme sottinnen daer binnen slachtende den Esopischen 287 hondt, verlaeten dwaeslijck het ghevoelijcke wesen om een ghe-Ga naar voetnoot287288droomde schaduwe, maer ghy en wilt het gheene nu voorhanden is 289 om het onseeckere toecomende niet versuymen; een mosche is beter 290 inder hant dan thien oyevaeren inder lucht. Wie ghevoelt hier niet 291 inder waerheyt het ghemack, lust ende weelde van onsen lieven 292 lichame? Wat weetmen vande toecomende vreughde? Wie heeftse 293 ghevoelt? Wie heeftse ghesien? Jae, wie weet oft sy oock werden 294 sal? Wy weten waer wy zijn, maer wie weet waer wy comen sullen? 295 Wie kent dees Bruydeghom? Wie weet oft daer een Bruydegom is? 296 Wie kent de clapster die soo veele onnutte woorden daer af maeckte? 297 Ist gheen sotheyt onbekende luyden van sulcke ongelooflijcke din-298ghen soo licht te ghelooven? Maer wanneer sal dees lieve Bruyde-299ghom comen? Sy stelt ons selve uyr noch dagh? Soude men van sooGa naar voetnoot299 300 groote saecken gheen seeckere tijt stellen? Sy zijn selve onseecker, 301 hoe konnen wy des seker wesen? Souden wy dan niet puyr sot zijn 302 sulcke onsekerheydt te ghelooven? Daer op te hoopen? Daer na te 303 verlanghen? Ons daer aen te houwen? Daer op te bouwen? Daer op 304 te betrouwen? Neen, deden wy 't, het moeste ons berouwen.
Philautia
305Wat dunckt u, gesusters, van die reden? Comt die uyt een onwijse 306 boesem? Seker, dat 's voorsichtelijck ghemerckt, ende treffelijck 307 ghesproocken; de wellust die ons lieve lichaem nu tegenwoordelijck 308 gheniet, ghevoelen ende sien wy dagelijcx, ende al die ander leurenGa naar voetnoot308 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
309 van bruydegom waerschap ende toe-comende vreughde is maer vanGa naar voetnoot309 310 hooren segghen, meer een droom dan waerheydt ghelijck; souden 311 wy dan niet geck wesen, dat wy anderen boven ons self gheloofden? 312 Een ooghen tuygh is ghewisser dan duysent ooren tuyghen, wy 313 spreecken uyt sien ende tasten, al dat ander is maer van hooren 314 segghen. Niet te min, om niet door onse al te groote wijsheyt in 315 des volcx haete te comen, soo moeten wy hier oock niet al te wijs 316 zijn, dat is wy moeten ons inden schijn nae des volcx onwijsheyt wat 317 matighen, want het volck, door dese schoone beloften van gouden 318 berghen (soomen seyt) aenghelockt zijnde, sullen dese bruyloft 319 nodinghe al wat schijnen te ghelooven, ende souden ons derhalven 320 niet gunstigh zijn soo sy opentlijck in desen een ander gevoelen dan 321 sy-luyden hebben, by ons (soo 't doch inder waerheyt is) vermercken. 322 Daerom al ist soo dat wy dien Bruyloft metten Bruydegom met alle 323 sijn schoone beloften voor droomen achten, ende hem wel eeuwe-324lijck sijn feest alleen souden laten houden, so wy hier altijt in onsen 325 ghemackelijcken weelde mochten blijven, soo wil ons nu noodigh 326 zijn dat wy ons (doch inden schijn alleenlijck) mede op den reyse 327 deser bruyloft rusten ende allen nootdruften daer toe bereyden, 328 'twelck by den volcke gemerckt zijnde oock niet weynigh sal dienen 329 tot gonste ende groot-achtbaerheydt by den volcke te behaelen.
Inconstantia
330My behaeght u voornemen, maer my verdriet dat ghy 't soo langhe 331 maeckt. Wat noot ist soo veel bewijsens te doen in een bekende sake? 332 Den gheloovighen te weten sulcx vroedt maecken ende dan van self 333 loopende aen te porren? Ick vinde dees bruylofterije soo onghe-334grondet dat 't my walght daer meer af te spreecken; laet ons hier 335 afscheyden, wy versuymen met onnut geclap onse nutte wellustig-336heden; my verlanget om te bestaen 'tgunt met ons gemeen stemmen 337 eendrachtelijc is besloten. Gaen wy binnen, ic wil wercx beginnen, 338 so mogen wy vreughde ghewinnen.
Auctor
339Dit segghen van Inconstantia behaeghde hen allen; sy ston-340den op ende ginghen binnen, waer nae niet langhe voort-gecomen 341 zijn de vijf andere voorschreven maeghden, niet ledigh, maer al 342 doende; elck droegh 't werck met sich te weten: Humilitas een 343 heeckel met Raeuvlasch, Misericordia een spinrocken metGa naar voetnoot343 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
344 ruygh vlasch bedeckt, Fiducia een Weeftou, Vigilantia 345 een waschtobben ende schamel, ende Perseverantia eenGa naar voetnoot345 346 webbe lijnwaets met een elle ende naeymande. Daer stelde sich elck 347 naerstelijc aen haer werck, d'een beghon te hekelen, d'ander te 348 spinnen, de derde te weven, de vierde te wasschen ende de vijfde 349 te naeyen, ende aen 't werck zijnde, beghon Vigilantia te 350 spreecken alsoo:
[Vigilantia]
351Waerde lieve ghesusterkens, ick sie hier elck op haer werck, 352 'twelck mijn herte soo vervreucht dat my wel soude lusten Gode 353 met sanck te loven soo t u luyden niet en mishaeghde.
Fiducia
Ga naar margenoot+Wat dancbaer mensche soude dat moghen mishaeghen? De 355 cuysche vreuchde des Gheestes en is gheen geyle wijn vreuchde, de 356 Heere is gaerne ghelooft ende ghedanckt met lofsangen ende ghees-Ga naar voetnoot356357telijcke liedekens. Conde nu elck onser wat singhen tot haer werck 358 dienende, dat mocht ick gaerne hooren.
Perseverantia
359Soo soude ick mede, maer wie sal eerst beghinnen, wie sal aan-360heven?
Vigilantia
361Diens werck het beghinnen is ons aller werck.
Misericordia
362Dat soude Humilitas zijn, want ick mach soo luttel onghe-363heeckelt vlasch spinnen als Fiducia onghesponnen gaern mach 364 weven.
Humilitas
365Soo soude de behoorlijcke schickinghe gantsch ontschickt worden; 366 weet ghy al t'saemen niet wie ick ben? Ick behoor de lest ende niet 367 de eerst te zijn in allen dinghen.
Perseverantia
368Neen suster, naedien u werck het beghin is van ons aller werck, 369 soo wilt u toebehooren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Humilitas
370My behoort toe in allen de minst te zijn, mijn wil te buyghen 371 onder elck, ende my elcx begheeren te onderwerpen; soo wil ick nu 372 oock dan ende u alder bevelen onderdaenigh zijn ende heve daerom 373 aen te singhen:
Ga naar margenoot+Wie hem verneert diep inder asch
375[regelnummer]
En hem laet swingen weeck als vlaschGa naar voetnoot375
Door hekelen scherp en spijtich,
Die wert ghesuyvert reyn en rasch;
Hem quelt geen schampe verwijtich.
379O Heer, gheeft dat sulcx in elck geschiede met begheerlijcke 380 herten. Soo comen sy ter waerachtiger rusten, want de nederheyt is 381 heylich ende veylich; wiese met herten begeert, verblijt sich als hem 382 yemant verneert, ende denckt: stoet my daer ick wesen wil of ickGa naar voetnoot382 383 valle daer self. Nu heb ick 'tmijn ghedaen; diet ghelieft, mach 384 volghen.
Misericordia
385Die sangh behaeght my soo wel, dat my het singhen mede lust, 386 ende want het nu mijn ghebeurte wil zijn, soo heef ick aen ende 387 volge daer op: Mijns lijfs wellust ick my ontreck
Daer ick den naecten warm me deck,
390[regelnummer]
Recht als dit gaern bedeckt den spille.
Om d' armens nut lijd ick ghebreck;
Ick help elck met lusten stille.
393Ick vast voor een gast, ick onthielp my om den hulpeloosen te 394 helpen, ende ick soeck waerdighe ontfangers om te geven, met 395 sulcker begheerten als gauw gheleverde milde ghevers soecken om 396 te ontfanghen. Weldoen is mijn aert, nut zijn is mijn lust, ende 397 troosten dienen, raden ende helpen, is mijns herten blijdschap endeGa naar voetnoot397 398 vreughde niet minder dan of ick self het ghene andere ghenieten, 399 ghenote(n); salich zijnse die my hier inne navolghen; ick heb 400 gesonghen ende gheseyt. Fiducia ons suster mach nu haer 401 deel doen.
Fiducia
402'Tsal aen my niet ghebreecken soo lieflijcken sangh ende ghe-403sprake te volvoeren. Daerom singhe ick in Godes name also: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van draeykens cranck een webbe sterck
405[regelnummer]
Te weven is mijn daeghlijckx werck.
Ic werc door lief, trou en goet dadig.
Ick weef in een leeck ende clerckGa naar voetnoot407
En maeck eendrachte ghestadich.
409Eendracht gheeft macht, die make ick dach en nacht onder 'tghe-410loovich gheslacht, daer elcx hert sin en gedacht hem self ootmoede-411lijck veracht; ick doe verscheyden hoofden ende zinnen een eenich 412 goedt alleen beminnen, ende daer in die salighe eenheyt winnen. 413 Daer met swijgh ick, een ander mach beginnen.
Vigilantia
414O heylsame wevinghe, moeder van die lieve vrede, hoe wel is 415 hem die u verwerven? Verwerven segghe ick niet inde quade, sonde-416lijcke ende godlose vrede met sondelijcke vuylheydt, maer in die 417 deughdenrijcke suyvere vreede; maer voor dit soet gaet het suyre, 418 voor dit lief het leedt ende voor dese eere de schade. So wie recht kent zijn vuylheyt swert,
420[regelnummer]
Wascht die met seep en rouwich smert,
Met hertelijcke tranen bitter.
Oprechte boet blijckt sulcken hert
Als sneeu, ja noch al veel witter.
424Witter dan sneeuw wort het herte, dat so in waerachtich berouwe 425 ghewasschen zijn, het quade laet ende 'tgoede doet, werden endeGa naar voetnoot425 426 wesen helpt, sich selve onbevleckt bewaret vande smettelijcke 427 lusten des wereldts. Nu suster, nadien ghy allen dinghen gewoon zijt 428 te eynden, so schicket sich nu dat ghy oock dit liedt onses werekin-429ghen eyndet.
Perseverantia
430Alle werckx beghin is onnut, eyndes wille; ist eynde goet soo isGa naar voetnoot430 431 't al goet. Is nu mijn slot soo goet als u begin ende middel is, soGa naar voetnoot431 432 sal 'tsinghen my ende u 't aen hooren vermaken soo my u alder 433 sangh heeft ghedaen; des ick te vrolijcker uyt rechter vreughde 434 nu singhe: 435[regelnummer]
'Tvlasch, 'tspinnen, 'tweeven, 'tbleyken gent,
Streckt tot een cleedt, dat is fijn ent;
Dit maeck ic voor een dracht van eeren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Tbestaen baet niet dat halfwech went,Ga naar voetnoot438
'Tvolherden doet elckx begeeren.
440Veel begheven, weynigh vol-harden, want de costen zijn nietGa naar voetnoot440 441 overgheleydt; desen gront moet diep gheleyt zijn salmer vast op 442 vol-bouwen. Tis niet ghenoegh wat goedts vooren te nemen, maer 443 men moet in 't voor-nemen voortvaren. De wandelaer comt inde 444 stadt niet, volstreckt hy den wegh niet; soo en crijght de weder-Ga naar voetnoot444445looper den prijs, noch de camper den zeghen niet, indien hy ten 446 halven keert oft niet en verwint; gheen eynde mach sonder beghinne 447 zijn, maer waghen sonder eynden is vergeefs. Daerom en sal nietGa naar voetnoot447 448 al die wel beghint, maar die ten eynde toe vol-hardt saligh zijn. Nu 449 hebbe ick tot noch toe met blijder herten dese stantvastighe vlijte 450 ghesien in u allen sonder eenigh versuym, ghemerckt ick behalven 451 'tcleedt dat wy te saemen benaerstight ende nu volmaeckt hebben op 452 seer weynigh nae, hier al ghereet sie, niet alleen lampen, vaten, 453 maer oock genoeghsaemheyt van olije tot voor-raedt, dat my een 454 sonderlinghe vreuchde des herten is, ende mochte wel lijden dat elck 455 van ons hier verhaelde hoe of in wat wijse elck 'tgunt sy te be-456sorghen hadde aenghenomen, soo spoedelijck ende soo wel benaer-457stight heeft. Nu weet ick dat dese vlijtigheydt veel veroorsaeckt is 458 door u, lief suster Vigilantia, daerom ick begheere dat ghy 459 eerst u belijdinghe wilt vertellen.
Vigilantia
460Gaerne, lief suster, met sulcken ghedaeghe dat het verstaen wordeGa naar voetnoot460 461 sonder roem, alleen tot stichtinghe. Alsoo suldy weten dat terstont 462 als wy nae des Bruylofts vercondighen binnen waeren ghegaen, nam 463 ick voor my het boeck mijns herten, hielt scherpelijck acht op mijnGa naar voetnoot463 464 in-vallende ghedachten ende bevandt die quaedt ende verderffe-465lijck, sonder te connen in my vernemen verstant oft macht om die 466 quade ghedachten te moghen wederstaen. In 't volbrenghen van 't 467 quaede sach ick den doodt te zijn gelegen, ende siende dat ic die 468 niet door my selve en mochte ontgaen, wat mocht in my anders 469 op-staen dan droevighe anghste, benaude versuchtingen ende ellen-470digheyt aen allen zijden? Mijns quaets snoodtheydt was my nu soo 471 naecktelijck condt dat icks moste haeten, ende mijn swackheydt was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
472 soo groot dat icks niet en vermocht te laeten. Ick dan sach op de 473 groote wel-daeden mijns Scheppers ende op desselvens hooghwaer-474digheydt, ende daer teghen wederom op mijn schandelijcke ondanck-475baerheyt ende hoowaerdighe snoodigheydt, soo werde my soo banghe 476 dat my 'therte woude bersten, dat my 'tleven verdroot, dat ick de 477 doodt wenschte ende my waerdigh oordeelde te zijn een verdoemde 478 slaeve alder duyvelen, nae-demael ick een eedele ende vrije dochter 479 mijns hooghwaerdighen Scheppers te blijven, soo ondanckbaerlijck 480 versuymt hadde. Ick versuchte diepelijck, wrang mijn handen, ween-481de bitterlijck ende track het hayr uyt den hoofde. 'Twelck, ghe-482merckt zijnde by mijn suster Humilitas, quam sy by my, sprack 483 my vriendelijck aen ende trooste my, die u nu wel voort sal vertellen 484 wat by haer daer uyt volghde, want dit was het beghin van ons 485 aller doen.
Humilitas
486Ick onse susters treurighe benautheydt aensiende ende haeren 487 oorsaecken verstaen, bevant my terstont een met haeren staet, treurde 488 niet meer alleen om haer maer oock om mijn eyghen snootheyt, 489 vernederde my met onse suster onder den moghenden handt Godts, 490 seggende: Heere, wildy verdoemen ende dooden, soo doedy recht, 491 wy hebbens dubbelt verschult, doet u ghelieven, doodt, vernielt ende 492 verderft, want daer is niet goedts in ons dat spaerens waerdigh is; 493 ghy zijt de Heer, doet u ghelieven. Maer Heer, wildy door u goedt-494heydt ons, die nu quaedt zijn spaeren, ons van 't quaede verlossen, 495 u rijck ende heerschappije in ons aenrichten, o, hoe saligh souden 496 wy zijn ende hoe willeloos souden wy u in alder ghelatenheydt 497 volghen! Terstont na dese hertelijcke ende rechtwillighe bewillinge 498 inde rechte straffen Godes ghevoelden wy, als met een sachte suyse-499linghe eens vercoelende windeken[s], in onsen sielen een vercoe-Ga naar voetnoot499500linghe onser brandender wroeginghe, ende een ernstelijck opset om 501 't quaedt te laten ende 'tgoede te hanteren. Ende want wy wel 502 merckten dat onse verwaentheydt ons in sulken jammer hadde ghe-503bracht, arbeyden wy om meer ende meer neder te sincken, niet alleen 504 onder Gode, maer oock onder allen menschen, verstaende dat elck 505 over ons recht, wy over niemant recht hadden; alsoo leden wy wil-506ligh elcx onder-drucken, verachten ende versmaeden, jae wy soch-507tens, soo dat wy liever waren daermen ons schande dan daermen 508 ons eer aen dede, want wy verstonden dat ons de schande rechtelijck 509 toe-quam maer de eere gheensins. Ende siende dat de luyden sulcx | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
510 in ons bestonden te mercken ende daer door wat van ons te houden, 511 vloden wy den lieden daer wy mochten ende waeren soo vlijtigh om 512 onser herten nederheyt, dan andere zijn om haerder herten hoowaer-513digheydt te bedecken, want dit bevonden wy veyligh: licht lijdt hy 514 om sijn schatten gevaerlijckheydt, diese onder den Roovers openbaer 515 draecht. Daerom ginghen wy inden apteecke des heylighen Gheests, 516 cochten eenighe doosen om de selve onse schatten in te verberghen, 517 die buyten wanschapen ende snoode, maer inwendigh cierlijck ende 518 ooc wonderlijcken dicht zijn, hare naemen zijn versmaedinghe der 519 eeren. Als nu dese onse suster (so sy wacker ende omsichtigh is) 520 die doosen sagh met soo seer dicht-sluytende deckselen, ghenaemt 521 deck-deughden, wort sy terstont ghedachtigh datmen gheen beter 522 doosen mochten hebben om de olijen die wy van doen hebben sullen 523 inne te bewaren; alsoo cochten wy daer vijve, dat's voor elck onser 524 een ende ginghen daer mede by onse suster Fiducia, om den 525 olije daer inne te besorghen, soo sy dat hadde aen-ghenomen, diese 526 blijdelijck ontfingh ende ons beloofde olije ghenoegh daer inne teGa naar voetnoot526 527 becomen, soo sy oock ghedaen heeft, en nu magh verhalen in 528 wat wijse.
Fiducia
529Alsoo ist gheschiedt; nu is waerachtigh dat ick groote kennisse 530 hebbe inden apteecke daer ons suster af seyt, soo hebbe ick mede 531 aenden Coningh ende Prince selve die nu de Bruydegom sal zijn. 532 Dese Coningh hadde my vast toe-gheseyt alles te schencken wat ick 533 van hem inden naeme ende nae den wille sijns Soons soude begee-534ren. So hadde ick met den Bruydegom (dewijle ghylieden in toornGa naar voetnoot534 535 laeght) eens heymelijck ghesproocken ende hem gheclaecht dat wy 536 ter bruyloft niet souden connen comen (daer hy self ons hadde 537 doen nooden) ten waer dan dat hy ons by daeghe daer leyde, oft 538 soo hy inder nacht quam dat hy ons olie besorchde soo wy arm 539 waren ende gheen raedt daer toe en wisten. Ick kende zijn gaefrijckeGa naar voetnoot539 540 mildtheydt ende hadde den last aenghenomen om olie te besorghen, 541 so bad ick met vertrouwen daerom. Terstondt dede hy den Apteker 542 Spiritus sanctus by hem comen ende belaste hem my alles 543 te geven, wat ick op zijnen name daer soude begheeren. Wat const 544 wast my die olie ghenoech te ghecrijghen? Alsoo ghingh ick soo 545 haest ghy my de ledighe dosen bracht, by den Apteker (die de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
546 dosen terstont kende) ende badt hem vrymoedelijck, naer eenichGa naar voetnoot546 547 dencken van weygheringhe, die dosen met olie te willen vullen, soo 548 hy willichlijck terstont dede met olie der ghenaden, soo claren licht 549 als de Sonne ghevende ende daer by soo vierighen liefde ofte hetten 550 tot het bekende goet dat de ghene diese in zijn lampe brandt eer 551 sterven soude dan laten elck een goet te doen. Ende seyde hy myGa naar voetnoot551 552 noch dat wy niet behoeven te sorghen datse verminderen sal door 553 't branden, want sy van sulcker aert is dat sy in 't vuyr verteerende 554 daer door altijt meer ende meer toe neemt, niet alleen in veelheyt, 555 maer oock in claerheyt ende hitten; maer daer by oock soo, datse 556 yemant een ander [niet] mach met deelen maer datse elck selve van 557 hem moet halen. Ick bedanck hem hoochlijck, quam t'huys ende gaf 558 elck uwer zijn dose ende seker, soo haest als Misericordia 559 onse suster haer dose van my ontfinghe, storte zy wat olies daer uyt in 560 een cleyn lampgen dat sy hadde, soo 't nu al avont was gheworden 561 ende ghingh alleen daer mede inder stadt. Waer ende om wat te 562 doen sal sy selve best connen vertellen of Vigilantia, ons 563 suster, die met haer tradt.
Misericordia
564Al bedecken wy sorchvuldelijck onsen schadt voor den rovers, 565 oock tot vermijdinghe van eyghen roem, soo mach ick niet latenGa naar voetnoot565 566 onder ons (daer gheen sorghe en is) te vertellen mijnen handel, 567 nadien het u allen soo ghelieft ende ghy luyden my dit voor doet, 568 te meer soo ickx u mercke te doen niet tot u selfs maer tot Godes 569 eere, om oock begheerlijck te maken zijnre milder gaven anderen, 570 die sulcke miltheydt Godes in ons als in brandende kaersen op tenGa naar voetnoot570 571 kandelaer (niet onder een coren mate) ghestelt zien en GodesGa naar voetnoot571 572 miltheyt prijsen, zijn heylsaem gaven begeeren, ende die overvloede-573lijck vercrijghen moghen. Hoort dan hoe ick dede. Ick hadde aen 574 ghenomen 'tgelt te besorghen datmen soude behoeven, ick meynde 575 tot aelmoessen aenden armen te deylen. Nu was dese onse suster 576 Vigilantia altijdt aen mijn zijde ende porde my daer toe aen, 577 daer toe ick van self oock begheerlijck was. Dese begheerte om 578 anderen nootdruft te gheven dede [dat] ick mijn selfs [ging] be-579nemen allen overvloedt. Doe bevandt ick dat sparen een groote tolle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
580 ende een eerlijck, seker ende Godtlijck ghewinne is buyten yemandts 581 schaden. Alsoo began ick te leven wat beneden mijn state (naer 582 lantszeden te rekenen) ende socht telcken waer ick wat over ghe-Ga naar voetnoot582583gadert hadde nae rechte behoeftighen, om die met sulcke midde-584linghe te verblijden, want hare blijdschap dat was mijn hoochste 585 verblijden. Verstaet my, ick gaf Godt vreesende daer ickse cost 586 becomen, maer onder den ghemeenen armen socht ick na luydenGa naar voetnoot586 587 die gheen eerlijck gelken en versuymende, noch van 't ghewonnen 588 boven nootdruft terende, dan noch ghebreck hadden, ende der selver 589 schaemten voorcomende gaf ick eer sy vraeghden, oock ouden, 590 krancken, kinderen ende anderen die ghebreck hadden ende niet 591 conden winnen. In sulck gheven hadde ick grooter lust dan deGa naar voetnoot591 592 gierichste ter werelt mach hebben in 't ontfanghen, want ick weet 593 seker dat icks mijn Heer selve gheef, wat ick soodanighen armen 594 gheve; die heeft lust in een vrolijcke ghever, soudet my dan gheen 595 lust zijn mijnen waerden Heere daer icks alle af hebbe met lustich 596 gheven te verlustigen? Wat is oock wenschelijckers ende Godde-597lijckers dan veelen luyden nut te zijn, te helpen, ende goet te doen? 598 Dese mijne soo minnelijcke edele ende Goddelijcke luste merckte 599 onse suster Perseverantia die daer door oock gaerne by my 600 was, dagelijckx met my hanteerde ende de lampen daer door haelde;Ga naar voetnoot600 601 waer ende hoe sal sy, soo 't haer werck is, selver beter connen 602 vertellen dan ick.
Perseverantia
603Het is onghetwijfelt soo gheschiet, ende om nu te segghen hoe 604 ick die lampen hebbe vercreghen, soo sal des weten dat de lust ende 605 liefde onses susters Misericordia tot wel doen daghelijcx 606 alsoo meer ende meer toe nemende was, nu de deughde van behulp-607saemheyt een nature in haer gheworden, overmits des alderhooch-608stens zegel deser liefden waerachtelijck op haer herte ghedruckt, ja 609 dat dese goetdadighe liefde nu stercker in haer was dan de doodt, 610 want die gheen macht hadde haer van sulck weldoen af te schricken, 611 nochte veel armoede of ghebreck, ghemerckt Fiducia altijt oock 612 by haer was, ontwijffelijck betrouwende dat de steenen eer brootGa naar voetnoot612 613 souden werden, dan sy door 't gheven in ghebreck soude comen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
614 daer door sy oock dickmael haer leste bete broots aenden honghe-Ga naar voetnoot614615righer dan sy was ghetroostelijck met deelde. 616Als ick nu dit in haer sach, so wert ick denckende om de Bruydt 617 selve die ick oock van soodanighe liefde wel hadde hooren spreken 618 ende oock mede (soo my daer door in viel) van sonderlinghe lam-619pen haers Bruydegoms. Nu wist ick waer die bruydt te vinden was. 620 Ick ghinghe tot haer, sprackse vrymoedelijck aen ende verhalende 621 haer segghen vande lampen haers Bruydegoms, vraeghde ick of sy 622 niet en wiste waer die te becomen waren. Daer op sy my gantsch 623 minlijcken (so 't een goedertieren ende seer oodtmoedighe maghet 624 is) antwoorde dat sy van die lampen haers Bruydegoms wel wiste. 625 Sy gaf my raedt om die te becomen, dede my aenwijsinghe waer 626 ick haren Bruydegom soude vinden, ende ghaf my een brief aen 627 hem met vruntlijcker voorbiddinghe, des ick haer bedanckte, van 628 haer scheide [ende] my nae den Bruydegom haastelijck [beghaf]. 629 Daer quam ick by dier seven brandende hadde in sijnen slaep-Ga naar voetnoot629630camere. Ick custe den brief, leverde die met eerbiedinghe, hy ont-631fingse, brackt op, las die ende my vruntlijck aenschouwende, bevalGa naar voetnoot631 632 hy zijnen Camerlingh my te leveren vijf lampen, des ick hem oot-633moedelijck bedanckende, de(n) lampen vanden Camerlinghe ont-634finghe ende wederom hier quam. Siet, soo ben ick ghekomen aen 635 de lampen. Met het eynde van mijnen wedervaren, eynt ooc het 636 werck van desen laetsten boeck. 637Alsoo zijn nu, lief ghesusterkens, de vijf cleederen voor elck onser 638 volmaeckt. Wy moghen nu binnen gaen ende verstercken een wey-639nich onse vermoeyde nature, om ons dan daer nae wat stellen tot 640 rusten. Het is goedt rusten op ghedaen werck. Dit wercke moste 641 ghedaen zijn, 'tis ons vanden Heere bevolen, die heeft ons oock 642 verstant, wille ende vermoghen ghegeven omme dit te doene, soo 643 dat het niet ons, maer eyghentlijck zijn eyghen werck in ons is; dat 644 sy den Heere met ons eeuwelijck prijs ende eere. Amen.
Auctor
645Soodanighe stichtighe redenen ende sulcken lieflijcken ghesanghe 646 hadden dese verstandighe Maeghden onderlinghen onder haer werck, 647 'twelck sy alle niet min vlijtich deden dan of daer niet een woort 648 ghesproken en ware gheweest, soo aendachtich, naerstich ende vly-649tich gingh daer en tusschen elcx werck door haren handen; ende nu | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
650 ghedaen hebbende nam elck sijn ghereetschap tot sich, stonden op 651 ende ginghen binnen henluyder camere. Waer nae niet langhe d'an-652dere vijfve, by nae als of sy op het wech gaen van dese ghebeyt 653 hadden voort quamen, wel gheheel van een ander ghelaet ende 654 wesen danmen inden anderen hadde moghen mercken. Want men 655 sach niet dan stoltheydt, vermetelheydt, woestheydt ende alle licht-Ga naar voetnoot655656vaerdicheyt uyt haren oogen. Doch waren sy ghepronct als Co-657ninginnen met gecrulden hayre, gulden huyven, zijden hoeden met 658 vlieghende plumagien, lunferschen, ghestickte ende doorluchtigheGa naar voetnoot658 659 halsdoeken daermen den rijsende boesem door mochte zien; 'tsche-660nen meer hoeren om mannen aen te locken, dan eerbare Maeghden, 661 behalven alleen dat elck eenen langhen statighen tabbaert aen hadde, 662 daer onder een deel vuyle ende gesletterde vodden bedeckt waren.Ga naar voetnoot662 663 Dese tabbaerts waren sommighe van sijde weerschijn, sommighe van 664 fijn swert Engels laken, maer Superbia die alder eerst voort 665 quam, hadder eén van schoon wit satijn, besaeyt met Sonne, Mane, 666 Sterren ende een schippers Reghen-boghe van fijnen goutdrade ende 667 zijde daer op gheborduert. De tabbaert van Philautia hadde 668 een cierlijcke boorde met perlen ghestickt ende besaeyt, met spiegels 669 die rontsomme daer op gheborduert waren. Maer de boorderinghe 670 van Incredulitas was met gulden letteren beschreven, te we-671ten den namen der vier Evangelisten, oock Pauli, Petri, Jacobi, 672 Joannis ende Jude. Op den tabbaert van Curiositas sachmen 673 constelijck ghetapitseert een groote Librarije vol boecken, ende hadde 674 de boorderinghe van Inconstantia niet dan swepen ende 675 sporen, d'een onder den ander vermenghet ende ronts om den rock 676 gaende. Alsoo toegherust zijnde, ende elck een name in een brief op 677 haer borst hebbende, recht of sy ghecomen waren om een batementGa naar voetnoot677 678 spel te spelen, ghingen sy by malcanderen sitten, ende begonsten 679 ledichlijck te clappen aldus, te weten:
Superbia eerst
680Wy hebben ons al te samen, waerde Curiositas, uwer vlijtighe 681 sorchvuldicheyt hoochlijck te bedancken, van dat ghy ons elck eenen 682 tabbaert naer onsen state bestelt hebt, dat niet sal ongheloont blyven. 683 Maer want my grootelijck verwondert hoe ghy sulcx so haest hebt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
684 connen bestellen, soudet my wel lusten uyt u te hooren, soo 't u niet 685 en verdriet te vertellen.
Curiositas
686Neen voorwaer, maer duchte u luyden de lanckheyt sal verdrieten.
Philantia
687Neen gheenssins suster, gaet vry te wercke, wat hebben wy doch 688 anders te doen?
Superbia
689Ghy moet oock wel naeckt ende ongheveynst vertellen, want wy 690 zijn onder ons allen veylich voor allen vreemden ooren.
Curiositas
691Ick doe niet lievers; ghy moeght al t'samen licht weten oock uyt 692 mijnen name selve, dat ick alle mans dinghen so vlytelijck bespore, 693 dat ick mijn selfs dinghen versuyme, sulcx dat ick alle ander luyder 694 aert meer kenne dan my selve. Dewijl dan by ons was besloten dat 695 wy niet de deughde maer haer schaduwe alleenlijck souden benaer-696stighen, overmits die ghemackelijck is te becomen (soo u luyden 697 dochte) soo doorsocht ick in mijn memorie, vol van ander luyder 699 dinghen, by wien men desen schaduwe best soude moghen benaer-699stighen, ende quam my terstont te vooren de gedaente van vrouwe 700 Hypochrisie. Ick merckte stracx de vrouwe rechts ghevonden te 701 hebben, die ons aen 't begeerde soude moghen helpen, ende want 702 ick groote kennisse met haer hebbe, ghingh ick vrymoedelijck tot 703 haer, gaf haer onse ghelegentheyt te kennen ende begeerde raedt 704 om eenen goeden schijndeught te becomen. Des wert sy vro, ende 705 haer gantsch willich tot mijn begheeren thoonend, sprack sy tenGa naar voetnoot705 706 eersten tot my aldus: Ick prijs u voornemen, lief nichte, maer niet 707 u luyder slechticheyt; sydy dan soo simpel dat ghy niet en mercktGa naar voetnoot707 708 wat namen ghy elck hebt? Dat uwe namen u over al ten eersten 709 beschamen? Voor al moeten die verandert zijn ende dat wel met 710 goeden verwe. Want dat Philautia eyghen liefde heet, ver-711staet elck lichtelijck, maer alleman en weet niet wat verstandicheyt 712 daer inne is gheleghen. Ist niet wijsheyt dat elck hem selve boven 713 een ander bemint? Dat elck hem selve, zijn eyghen nut ende zijn 714 eyghen lust soecke in allen dinghen? Ten mach oock niet quaet 715 maer het moet goet zijn datmen lief heeft tgunt goet is; den mensch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
716 is een goet Schepsel Godes, so moet het immers goet zijn dat de 717 mensch sulck schepsel dat goedt is, liefhebben; die hem self niet 718 bemint hoe mach hy een ander beminnen? Ja hoe mach yemandt te 719 recht eens anders welvaren benaerstighen die 'tsijne versuymt? Wie 720 mach een ander nut zijn die hem self onnut is? Niemant, want de 721 liefde begint natuerlijck in haer selve eerst, ende sy is in allen 722 natuerlijcken dinghen tot haren onderhoude ingheplant. Dit heeft 723 de wijse nature soo ghemaeckt, ende hy is wijs, die haer daer inne 724 navolcht. Wat segh ick van nature te volghen? Christus selve prijst 725 ditte, daer hy ons beveelt een ander lief te hebben als ons selve en 726 schelt hy d'eyghen liefde niet, noch hy en verbietse vryelijc niet, 727 maer hy steltse tot een voorbeelt vande broederlijcke liefde; mach 728 dat oock quaet zijn? Soo doet hy oock met het gheven van de wet 729 der natueren: doet een ander soo ghy wilde dat u geschiede. Is nu 730 oock wel yemant soo onredelijck dat hy soude willen dat yemant 731 anders sich om sijnen willen soude verderven? Voorwaer neen. De 732 eyghen liefde is dan niet alleen natuerlijck ende goet, maer oock 733 Evangelisch ende Godtlijck; nu is het Evangelie enckele wijsheyt 734 ende ghebiet niet dan wijsheyt; die ghebiedt, soo nu blijckt, de 735 eyghen liefde, soo moet die oock wijsheydt zijn. Daerom is van 736 noode datmen terstondt die lelijcke name van Philautia ver-737werpe ende dat sy ghenaemt ware Prudentia. Alsoo mede ver-738stae ickx van Superbia. Dat is op duytsch hovaerdicheyt, dats 739 geseyt die vaerdich in 't hooghe is. Seght nu doch: wat is hooger dan 740 den Hemel? Ist quaet vaerdich in 't hooghe, dats na den Hemel te 741 stijgen? Wat leert de Schriftuer doorgaens doch heftiger? Wat 742 betekent Sursum corda doch anders? Wat is 't anders [dan] 743 daer u schat is, daer is u herte; wil Christus daer niet, dat onseGa naar voetnoot743 744 herten stadich inden Hemel sullen verheven zijn? Wil Paulus niet 745 dat onse wandelinghe in den Hemel sij? Wederom wat werter meerGa naar voetnoot745 746 verboden dan datmen 'therte aen aertsche dinghen vernedere? GhyGa naar voetnoot746 747 siet nu dat de name in sich self wel Evangelisch ende goedt is, 748 maer daer by is sy by Theronnes (dat gheen waerheydt verstaendeGa naar voetnoot748 749 wit swert noemt) ghehaet boven allen dinghen. Daerom salmen 750 haer niet meer Superbia, maer Excellentia noemen, want 751 sulcken hooghen gheest te hebben al wat excellents ende byson-752ders is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
753Comende nu op Incredulitas wondert my dat ghy so 754 plompelijck behoudet die name, niet min hatelijck by den volcke dan 755 oprecht inder waerheyt wesende. Stater niet geschreven: wie licht 756 gelooft wert licht bedroghen? Zijn Godes oordeelen niet recht anders 757 dan des werelts oordel? Ist niet een grouwel voor Gode wat by den 758 menschen goedt schijnt ende soo wederomme? Dit merckt: alle hey-759lighen Godes zijn ketters by den werelt ende als ongeloovigen ver-Ga naar voetnoot759760volcht ende ghedoodt geweest. Maer seght doch, wie ghelooft meer 761 dat niet en schijnt dan dese uwe Sustere Incredulitas? Sy 762 ghelooft immers opentlijck dat sy noch een slave der sonden zijnde 763 ende blijvende vander sonden ghevryet is, dat sy blijvende in sonden 764 sonder het geeyschte berouw van aflatende van alle 't quade te 765 hebben, vergiffenisse heeft van hare sonden; dat het quade dat 766 waerachtich in haer is, haer niet, maer het goede dat niet in haer is 767 haer immers toegerekent sal worden. Somme, sy ghelooft datmenGa naar voetnoot767 768 goedt mach worden sonder goetheyts vercrijghen, salich worden 769 sonder salicheyts ghenieten, met Christo mach verrijsen sonder in 770 Christo te sterven, ende datmen inden Hemel mach comen sonder 771 den wech ten Hemelwaerts (dat Christus is) te betreden. Is dat 772 niet een crachtich, waerachtich ende volmaeckt geloove? Daerom 773 ende om veel meer andere reden nu te langh om verhalen, suldy 774 haer name veranderen ende noemense Evangelica, want dat 775 is haer rechte name. Wt het gheseyde moeghdy nu oock licht ver-776staen dat het alsoo mede gaet metten name van Inconstantia. 777 Want wie is meer vervloeckt dan die een kint blijft van hondert 778 jaren? Wie is oock ghestadigher dan sulck hondert jarich kindt? Wie 779 is godtlooser dan die in sijn oude leven (ick spreke vande uytwen-780dighen schijn, want inder herten moeten wy alle, oock de heylichste, 781 soo langhe wy hier leven vol quade lusten ende begheerte blijven) 782 ghestadelijck blijft sonder te veranderen in een tuchtige Evangeli-783sche wandel? Is hier dan de onghestadicheyt niet loflijck? Ten sy 784 dat wy omkeeren ende werden als kinderkens (verstaet my inden 785 schijn, meyn ick alleenlijck) spreeckt Christus soo en moeghdy inGa naar voetnoot785 786 't rijcke Godes niet comen; is dit gheen veranderinghe? Is dit gheen 787 onghestadicheyt? Machmen dan sonder die inden Hemel niet comen, 788 wie machse met recht als ondeughde schelden? Jae wie moetse niet 789 als deughde prijsen? Doch vermach dit des volcx onverstant niet, 790 ende daerom moetmen hier den volcke tegemoet gaende oock desen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
791 hatelijcken ende nochtans deughdelijcken name veranderen, ende 792 noemense Diligentia, want sy woelt altijdt, is altijt onledich, 793 ende altijt doende van 't een op 't ander (om niet dul te worden)Ga naar voetnoot793 794 soo datmen geen wackerder, vlijtigher noch naerstigher mensch op 795 aerden en mach vinden dan Inconstantia en is. Ghy merct 796 nu wel datmen in dese veranderinghe der namen (om 's volcx 797 onverstant geschiedende) noch niet altoos en sondicht, maer elcks 798 mede zijnen eyghentlijcken name can gheven (soo ick me doe) die 799 den volcke bevallijck sy. 800Ende ten lesten aen u selve comende, soo is u name mede wat 801 verdacht voor den menschen, hoe wel men nauwelijck yet beters, 802 om wel leven soo wel na den lichame als na den ziele en mach 803 vinden. Want nademael d'een mensche des anders Godt of duyvel 804 is, so dat den mensche vanden mensche het meeste goet, oock het 805 meeste quaedt gheschiedet, wat is doch meer van noode dan datmen 806 aller ander menschen aert ende leven vlytelijcken naspore ende 807 curieuselijc ondersoecke? Hoe machmen in coopmanschappen, burch-808tochtingen ende allen handelingen de schade vermijden, sonder 809 wijsselijck te kennen den luyden, daer mede men handelt? Vergheefs 810 is 't spreeckwoord niet: wie dansen wil sie wien hy metter handt 811 neemt. Maer weetmen oock ander luyder miltheyt, rijckdom ende 812 vrundelijcke traegheyt niet, hoe salmen van yemandt eenich nut 813 connen bejagen? Immers hoe machmen ware vruntschap met men-814schen hebben (dat soo cierlijcken als nutten, ja nootlijcken dingen 815 is) sonder eerst te kennen den ghenen daermen vruntschap met wil 816 ingaen? Hoe machmen hem kennen sonder eens anders leven ende 817 seden te ondersoecken? Soude ick soo mede vander sielen spreken, 818 het soude langhe werden. Want seker alsmen niet nasporen soude 819 dan hoemen sich self versaken ende Christum na volghen, dat is 820 hoemen het quade laten ende het goede doen sal (welcke dinghen 821 soo slecht sijn datse de kinderen oock konnen verstaen) lieven, wie 822 sal inder Godheyt geleert mogen werden? Wie sal vande onder-823scheyt der drie persoonen in eenen Gode connen spreken? Wie sal 824 sich voor ketterije hoeden? Jae, wie sal die weder vechten connen, 825 naedemael u nature dan is minste inde onnodige ende kintsche 826 dinghen, als 'tquade te laten ende 't goede te doen, maer meest die 827 hooch noodighe, hooghdiepe ende verborghen questien te gronde-828ren, so wil ick niet datmen u Curiositas, maer datmen u 829 Doctrina noeme, op dat ghy, met uwe susteren alsoo door die 830 bevallijcke namen den volcke des te bevallijcker sijnde, meer ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
831loove moeght crijgen, meer aenhangs hebben ende meer vruchts 832 moeght doen tot des volcx nut, tot Godes wel gevallen ende tot de 833 luyder eere, oock nutbaerheyt selve. 834Als nu vrouwe Hypochrisi alle sulcx met nedergheslaghen ooghen, 835 met sedighen ghelate ende statighen ernst tot my niet min rijpelijck 836 dan wijselijck ghesproken hadde, beval sy een haerder clercken de 837 ghemelde namen met groote ende leesbare letteren te schrijven op 838 rollen van parckement, om de selve by elck onser op haer cleedt 839 ghehecht te worden, op dat de luyden, sulckx siende, ons daer voor 840 oock kennen ende achten souden, welcke rollen ick u elck de zijne 841 ghelevert ende den mijnen behouden hebbe, soomen op elckx borste 842 noch mach sien. Also scheyde ick van haer ende bedancktese hooghe-843lijck, in welck afscheyden vrouwe Hypochrisis my noch ernstelijck 844 beval u allen te segghen, dat sy sulcke groote wijsheyt by weynighen 845 noch vernomen hadde als by ons luyden, namentlijck daer inne dat 846 wy den schijn der deughden, diemen licht mach becomen, vercoren, 847 ende den deughden selven, die niemandt hier inder waerheyt mach 848 vercrijghen, verworpen hadden, ende dede my daer by een hertelijck 849 vermaen, dat wy immers gheen dingh ter wereldt hoogher benaer-850stighen souden dan dese twee hooft leeren, te weten, dat wy onsenGa naar voetnoot850 851 gront voor allen menschen verbergen, ende allen vlijt om deugde-852lijck te schijnen (niet te worden) altijdt doen souden. Ende daer 853 mede scheydende bracht ick u de cleederen met oock den rollen ende 854 seyde in 't corte haren raedt ende vermaninghe, die ick nu wat 855 breeder door u luyder begeeren verhaelt hebbe.
Prudentia
856De wijsheydt bestaet niet alleen daer inne datmen self raedts ghe-857noegh hebbende oock anderen wel can raden, maer 'tis oock wijsheydt, 858 datmen zijn oordeel mestrout, anderen raedt vraeght, ende recht 859 verstandighe raetghevers weet te soecken. Dit sie ick, lief suster 860 Doctrina, door u gheleerde sinnen by u in desen gheschiedt te 861 zijn. Het was een wichtige sake, ende u verstant mestrouwende, 862 wist ghy te vinden die alderwijste vrouwe (ja Goddinne machmen 863 segghen) op aerden, soo haren hooch wijsen ende heylsamen raedt 864 ende vermaninghe onlochbaerlijck met brenghen, die wy oock al 865 t'samen eendrachtelijck ghesamet te sijn te volghen; ist niet soo lief 866 ghesuster?
Excellentia
867Daer sal niemandt van ons allen neen toe segghen; wie en soudeGa naar voetnoot867 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
868 sulcken netten, eerlijcken, sekeren raedt, die soo licht om volghenGa naar voetnoot868 869 is, niet gaerne na volghen? Maer my dunckt noch een kleyn 870 swaricheyt.
Prudentia
871Welck is die?
Excellentia
872Wy mercken opentlijck dat die vijf dwasegghen (die ons quant-Ga naar voetnoot872873suys meynden te leeren ende regeren) grooten aensien ende jonst 874 bejaghen by den volcke door aelmoessen; daer uyt connen wy oock 875 licht verstaen dat ons een hatelijcke verachtinghe ghewisselijck staet 876 te beduchten, ende stelle daerom hier nu in beradinghe, oft ons 877 mede niet nut ende nootlijck en sy eenighe aelmoessen of barm-878herticheydts wercken te hanteren, ende indien jae, in wat wijse ende 879 hoe verde?
Prudentia
880Dats wijselijck op gheworpen, ende segghe metten corsten voor 881 mijn ghevoelen daer toe, dat ick het aelmoes gheven wel goedt vinde 882 maer niet anders dan tot desen eynde ende op dese mate, te weten 883 datmen aelmissen gheven, maer wijt ons self gheven veel meer 884 dan den ontfanghers, dat is, soo waer wy gonste, dienste of eenich 885 nut daer uyt hebben te verwachten ende dat niet anders, dan dat 886 sulck gheven gheschiede sonder eenighe verminderinghe van ons 887 eyghen ghemacke ende wellusticheydt, want anders waert jeghen 888 den aert der wijsheydt, die niemant liever heeft dan haer selven. 889 Wat is u meeninghe hier, suster Excellentia?
Excellentia
890U ghebeden behaeght my eensdeels, maer voeghe daer by twee 891 dingen: 'teene is datmens moet doen niet alleen om ons nut of des 892 volcx jonste, maer oock om onsen goeden naems wille ende lof-893lijcken geruchte, ende dat oock by wijlen (daer 't veel eeren mach 894 inbrenghen, anders niet) soo mildelijck, dat wy oock somtijts wat 895 ghemackx ende wellusts door ontberen, ende soude goet achten 896 datmen sulcke deughde niet in 't heymelijck en versmoorde, als een 897 kaerse onder een koren mate, maer datmense so opentlijck uytdeelde 898 dat alle menschen daer af wisten te spreken, op dat de menschen, 899 onse goede wercken siende, Gode daer door moghen prijsen. Dats 900 mijn gevoelen, suster Evangelica; seght nu uwen sinne. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evangelica
901U beyder meeninghen behaghen my wel, doch is u meeninghe, 902 lief suster Excellentia, my wat verdacht, als dat men by wijlen om 903 der eeren willen, oock 'tghemack ende den luste soude te na gaen, 904 'twelck ick mede wel toestemme, alsmen niet verder in brake, soo 905 dat wy zelf in gebreck quamen, wie soude ons dan wat geven? Waer 906 af souden wy selve leven? Wat voordert die eere des volcx in een 907 hongherighe ende ydele spijscamere? Niet! Dus moste (salmen im-908mers aelmissen uyt deelen) scherppelijck daer op ghelet werden dat 909 sotte miltheydt het vermoghen niet uyt scheppe, ende van ghevers 910 bidders ons make. Alsmen daer voor al op wil letten, soo mach ickGa naar voetnoot910 911 het aelmis gheven lijden, oock mede het versoecken der cranckenGa naar voetnoot911 912 ende anders.
Prudentia
913Onse suster Evangelica vermaent wijsselijck, ick stemmet 914 met haer. Wat dunckt u nu suster Doctrina?
Doctrina
915Het behaeght my oock alsoo, ende (om 'tmijne daer by te voe-916ghen) meyne ick dat het niet quaedt ware datmen sekere ende by-917sondere daghen ordonneerde tot dese uytdeelinghe der aelmoessen, 918 die oock van ander ghestaltenisse souden moghen zijn dan de 919 ghemeyne aelmoessen, als naemlijck van blanck broodt, op een 920 sonderlinghe maeckxel daer toe ghebacken, van wijn, van kinderen 921 coecxkens met merck teeckens ende dier ghelijcken, op dat het niet 922 en werde gesmoort onder den ghemeenen aelmoessen, ende dat met 923 een ernstlijck ende toornich ghelate, op datmen den bedelaers af-924trecke van niet lichtelijck aelmoes aen ons te begheeren.
Excellentia
925Dats seer wel gheseyt ende dient sonderlijck totter eeren, want 926 dat soude uytsteken buyten den ghemeenen aelmissen, ende soude 927 op sonderlijcken daghen by elck te lichter ghemerckt moghen wer-928den. Wat seghdy hier toe, lief suster Diligentia?
Diligentia
929Ick laets my alles wel behagen, uyt genomen datmen wel voor 930 hoede dat die aelmoesdaghen niet al te dickmael comen. Wie mach | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
931 altijdt onledich zijn metten bedelaren? Wie kan altijdt in 't clach 932 huys zijn? Souden wy stadelijck by den ellendighen zijn, wy mostenGa naar voetnoot932 933 selve ellendich werden. Is dat oock onse meeninghe?
Prudentia
934Neen voorwaer suster, ghy hebt seer wel, ende moeten de aelmoes 935 ende visiteer-daghen soo weynigh ende seltsaem gheschickt worden 936 alsmen magh. Alsoo, om te sluyten, sien ick aller stemmen over-een 937 comen daer inne, te weten, datmen so waer 't ons tot eer ofte baet 938 voorderlijc is, sal gheven, soodaenigh dat haer uyt-besonderheyt elcx 939 ooghe tot haer trecke, ende daerom oock nemmermeer heymelijck 940 maer soomen opentlijckste mach, oock selden ende soo weynigh dat 941 wy niet alleen selfs gheen nootdruft (dat voor al voor-hoet moet 942 worden) maer oock nauwelijcx (ten waer dan om grooter eere wille) 943 lust noch ghemack daer door te ontbeeren. Ist niet alsoo, lieve 944 ghesusteren?
Evangelica
945'Tis also suster, daer inne zijn wy nu al t'saemen eens.
Prudentia
946Willen wy 't nu daer oock niet eens inne zijn dat wy binnen 947 gaen, ons alder-liefste vriendinne, ick meen ons lichame wat ghe-948macx ende lusts aen-doen, de swarigheden ter zijden stellen, wat 949 ghenoeghlijcx clappen (daer ons suster Doctrina selfs ge-950noechte toe heeft) ende dan soetelijcken ons selven ter rusten 951 stellen?
Doctrina
952Dat behaecht ons allen ende sonderlijck my, die meer verlanghe 953 om met mijn stichtelijcke praet u alder ooren, dan om mijn eygen 954 maghe met eten te verlustigen. Wat wildy, van Goddelijcke of van 955 menschelijcke saken hooren? Ick weeter af te spreecken. Ick weet te 956 kallen van 'tgeene dat Godt dede eer hy de weerelt maeckte, hoe 957 veel uyren Adam in 't Paradijs, ja Lucifer inden Hemel was, wat 958 vrucht-boom de boom des wetens was, wat beesten het waeren daer 959 af Godt de vellen nam waer mede hy Adam en Eva becleede, wat 960 fatsoen hy daer af gemaeckt hadde, een pels oft voor-schoot, met 961 duysent andere diergelijcke so lustighe als diepsinnige saken. Wildy 962 hooren van menschelijcke saken? by den menschen geschieter niet 963 dat mijn kennisse ontbloodt, sonderlinghen van quade dinghen; den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
964 goeden let ick luttel op, maer op de ghebreken van elck man so 965 vlijtelijck dat ick die beter weet dan mijn eyghen, want des volcx 966 ghebreken steke ick in desen sack voor mijn borste, maer mijn 967 eyghen inde sack op mijn rugghe hanghende, die sie ick nimmer-968meer ende spreke daer oock niet af, soo dat ickse heel vergheet, 969 maer 'svolcx ghebreken zijn my altijdt in 't ooghe, oock op mijn 970 tonghe, daerom onthoude ick dese gheheel vast; somma dat geluck 971 is by my hoe ick geleerder ende wetender worde in ander luyder 972 ghebreken, hoe ick ongeleerder worde ende onwetender in mijn 973 eygen ghebreecken. Daer door sy my oock niet oft selden quellen 974 met knaghinge, wroeginghe ende selfs alsoo vroolijck levende, can 975 ick andere vrolijck maken over tafel ende anders.
Prudentia
976Dat is soo, ick hebt dick versocht, wy sullens noch desen avont 977 gaen versoecken; daerom is my u gheselschap liever dan de neus-978wijse Philosophie, die altijt van haer eyghen sonden ende swarig-979heden spreecken. Ja oock wel over tafel, daermen doch vrolijck be-980hoort te zijn. So onbescheyden zijn sulcke ende vliede dan oock haer 981 keurigh geselschap, want een slanghe bederft een heele tobbe pa-982lingh, ende een Swijtsche ofte swaer-hoofdige cop verstoort eenGa naar voetnoot982 983 gantsch geselschap. Wat sullen wy hier doch op der aerden hebben, 984 dan dat wy eten, drincken, speelen, ende vroolijck zijn? Is dat niet 985 hier ons deel? Gaen wy inne, susters. Ghy voor, Excellentia. 986 Ick en d'andere sullen volghen.
Auctor
987Excellentia, haer laten[de] ghesegghen, trat alsoo met een 988 fier ende verheven ghelate eerst binnen. Prudentia met d'ander 989 volghden, ende want ick woonde op een soldere streckende over de 990 twe cameren daer onder d'een zijde de vijf ende in d'ander ooc vijf 991 woonden, sulcx dat elck buyten hen-lieden weten al mochte sien ende 992 hooren wat daer onder gheschiede, ende ick nu in d'eene, en dan 993 d'andere camer siende, seer verscheyden mael-tijden ende huys-994houdingen hebbe ghesien, mach ick niet laten tot des lesers stich-995tinghe 'tselve soo ick op 't corst sal moghen, te vertellen. Ende eerst 996 vande maeltijt der eerst in-ghegaen Maeghden, die ick voorts aen 997 om haere Godt-vruchtigheyt de vroede, ende dese andere de dwaese 998 wil noemen. Het was nu avont gheworden als Vigilantia den 999 nootdruft besorght, den tafel ghedeckt, ende den anderen maechden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1000 uyt haren slaep-cameren, (daer sy elck een wijl in haeren ghebede 1001 hadden gheleghen) gehaelt hadde, de welcke te samen ghereet zijnde 1002 om te eeten, Fides buyghende haer zedighlijck ter aerden, streck-Ga naar voetnoot10021003te hare handen ende ooghen opwaerts ten Hemele ende danckte 1004 den Heere die haerlieden uyt Vaderlijcke sorgvuldigheydt deses lijfs 1005 nootdruft hadde verleent, biddende daer beneven dat hy hare herten 1006 so wilde bestuyren, dat sy de cracht vant voetsel der spijsen tot 1007 zijnder Goddelijcker eeren mochten verteeren, daer op d'andere vier 1008 met een eerbaere nijginghe gheseyt hebbende: dat moet also zijn, 1009 saten sy neder aenden tafel waer op stonden twee schotelen met 1010 slechte spijsen, vande welcke Misericordia den eenen totGa naar voetnoot1010 1011 haer nam, stellende den selven ter zijden haer op een bancke sonder 1012 dat d'andere yet seyden, twelck my verwonderde ende dacht dat het 1013 yet beduyden, ende d'andere maeghden sulcx gewoon wesen mosten. 1014 Onder 't eeten vermaende Fides noch al weder vande ghetrouwe 1015 liefde Godes, die hen-lieden soo Vaderlijck besorghde, ende dat het 1016 daerom de beste mensche waer, die Gode in desen meest naevolghde, 1017 daer inne dat hy oock andere sijn even menschen die sijn overvloedt 1018 behoefden, even soo sorghvuldelijck daer mede besorghde als Godt 1019 den menschen doet. Dit eten duyrde niet langhe; sy resen op vander 1020 tafelen, Fides neyghde haer weder voor Gode, dien sy van nieus 1021 danckte voor 'tvoetsel, badt om ooc inder zielen met den woorde der 1022 waerheydt ghevoedt te moghen worden met sodanighe kennissen, 1023 dat sy uyt rechte lust tot danckbaerheydt (die sijn overvloedigheyt 1024 van gheen menschen mach ghenieten) haer selve met alle dat sy 1025 hebben mildelijck haeren behoeftighe naesten met mochten deelen, 1026 ende soo in haeren naesten Godt danck bewijsen. Sy neghen al 1027 t'saem, spraecken demoedelijck Amen, ende schickten sigh neder; 1028 de drie, naementlijck Fides, Humilitas ende Vigilantia 1029 om een stoel daer een Bybel op lach ende daer Fides een kaerse 1030 op stelde, die den Bybel open sloegh ende daer inne bestont te 1031 lesen. Middelertijdt nam Misericordia den weghghesetten 1032 schootel met spijse in haeren handen, Perseverantia nam 1033 een ghebraden in een mande ende d'anderen gheseghent hebbendeGa naar voetnoot1033 1034 ghinghen sy daer mede uyt den huyse. Doe merckte ick eerst dat 1035 Misericordia dese schootel spijse voor den armen vander 1036 tafelen hadde ghenomen. Alsoo liet ick de drie maeghden sitten 1037 lesen, ende van daer comende inde camer vande dwase maeghden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1038 die noch eerst souden gaen eeten, eensdeels om dat haer-luyder 1039 spijsen als wat leckerder ende overvloedigher wesende, niet gereet 1040 en waeren, ende eensdeels om datmen wat ghetoeft hadde nae een 1041 schaeck-spel, dat Diligentia ende Doctrina begonnen 1042 ende niet vol-eynt hadden: daer sagh ick met verwonderinge een 1043 heerlijcke tafel vol weeldighe spijsen van soo twijffelijcker lecker-1044heyt dat oock een hongherich mensche hem soude beraeden wat hy 1045 voor 'tsmaeckelijckste eerst aengrijpen soude; daer waren maerten 1046 ende knapen, die noch al meer ende meer spijsen aendroeghen. Ten 1047 laetsten was 'tspel gheeyndet; die twee quamen nae der tafelen, so 1048 deden oock d'ander drie, 'tkaertjen verlatende, ende began Evan-1049gelica een benedictie te segghen, die soo langhe duyrde dat my 1050 eerst verwonderde hoe d'anderen ende sonderlingh Diligentia 1051 sulck gedult hadden. Maer my besinnende dat het totter eeren dien-1052de, ende dat sy-luyden in 't middagh-mael soo veel leckere spijsen 1053 in-gheslingert hadden, dat den hongher meer was uyt voorbeldinge 1054 van weeldige spijsen die sy saghen, dan door ledigheydt van haren 1055 maghen, hielt dat verwonderen op daer inne, maer het vermeerde 1056 in wat anders, te weten, dat ickse sagh so vyantlijck, soo haestelijck 1057 ende soo gulsighlijck vallen aenden spijsen als of sy in seven daghen 1058 niet ghegheten en hadden ghehat; niemant was daer de letste, elck 1059 greep nae 'tbeste, elck doopte in 't vetste, soodat sy totten ooren 1060 toe van besmeerde vettigheyt blincten als kaersse-maeckers katten. 1061 Men dranck oock het wijntgen niet al te soberlijc, 'twelck wat te veel 1062 ghecomen zijnde in 'thooft van Doctrina, opende sy een mont 1063 die haer sotheyt jae boosheyt uyt-storte sonder op-houden, dan 1064 disputeerde sy vande maniere hoemen sal verrijsen ten oordeel, dan 1065 oordeelde sy weder alle menschen, vande welcke sy meer quaets 1066 clapte dan men soude meynen dat menschen bedrijven moghen, niet 1067 teghenstaende men qualijck te veel quaets vanden menschen mach 1068 segghen. Haer mont stont niet stille: dese was hoveerdigh, die was 1069 een papen-hoer, dese was pockich ende lempich, anderen saten opGa naar voetnoot1069 1070 een banckerot te maken, anderen waeren ketteren, andere waeren 1071 Goddeloose papisten, ceremonialisten, menonisten, valsche Christe-1072nen, af-goden dienaers etc., somma niet anders dan een stinckende 1073 pryvaet geopent. Ja [ghelijck] den kele van een venijn-spouwende 1074 drake, een vuyle reucke ende dootelijcke luchte den omme-sitteren 1075 inden neuse ende keele brenght, ende bracht haren venijnighen 1076 stinckende ende achter-clappende tonghe niet voort dan sonden ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1077 vuyligheydt van andere menschen, deur den oopen ooren van dwase 1078 toe-luysteringhe een quaedt vermoeden van haer naesten ende een 1079 ziel-moordelijck venijn inde herten. Dit merckten sy nochtans niet, 1080 maer waren daer wel met te vreden, lachten soetelijc haer toe ende 1081 hadden een goet behaghen daer inne. Also wort de maeltijt over-1082ghebracht, die soo door 'tveel clappen als door 'tveel eten ende 1083 drincken by nae twee uyren lande gheduyrde; ten laetsten wert daer 1084 wederom met nauwer noot een stilte (overmits Doctrina qua-1085lijck conste op-houden), Evangelica dede een danck-segginghe 1086 mede by na een half uyre lanck gheduyrende, de welcke siende dat 1087 daer een speel-man ghereet stont om te doen dansen, daer inne wat 1088 t'onvreden scheen, vragende Excellentia, of dat oock Christe-1089lijck waer, maer eer die antwoorde gaf, was Prudentia gereedt 1090 ende seyde: het waer beter met dansen de spijse wat te verteeren, 1091 dan met langhe aen den tafel te sitten den buyck te over-laden. 1092 Oock mocht het nu gheen sonde zijn dat voor-maels deughde waer 1093 gheweest, dit was in David geweest, een Coninck ende PropheetGa naar voetnoot1093 1094 ende dat noch openbaer voor allen menschen. Waerom soudet dan 1095 nu sonde oft schande zijn? Om dat de Israeliten om 'tkalf dansten?Ga naar voetnoot1095 1096 Of om dat S. Johan door een danssersse 'thooft verloor? SoudeGa naar voetnoot1096 1097 yemants misbruyck een sake die van selfs goet was quaet mogen 1098 maken? Soo moste oock niemant wijn drincken om datter sich veele 1099 in bedorven hadden; met meer andere redenen, die sy daer toe 1100 voort-brachten, des Evangelica niet alleen daer toe beweeghde, 1101 maer self mede hant aen-sloegh ende so luchtigh danste als yemant 1102 anders, behalven Excellentia, die scheen den prijs te behalen,Ga naar voetnoot1102 1103 soo statelijck, so jofferlijck ende soo drijvende wist die te dansen, 1104 ende metten voeten te weven, te spertelen ende te gambaderen, datGa naar voetnoot1104 1105 sy meer scheen te vlieghen dan te dansen. Doch stonden hier inne 1106 Doctrina ende Diligentia niet ledigh, maer bethoondenGa naar voetnoot1106 1107 wel, dat sy meer dan een daelder aen dansen verleert hadden, son-1108derling Diligentia, die hier in haren rechten koe-weyde was, 1109 soo het dansen vol veranderinghe is. Maer dese was al wat licht-1110veerdigh ende hoerachtigh in 't om-slingeren, opspringhen, ende 1111 uytsteecken van haere beenen, waer inne Excellentia haer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1112 soo statelijck ende jofferlijck wist te houden dat sy oock in 't omme-1113draeijen haer soo recht op hielt als een tolle op een zarcke. Dese 1114 danserije duyrde soo langhe tot dat sy alle vermoeyt waren; even 1115 liet men den speelman gaen, men dede een slaepdranck, men ont-1116cleede sich int hemde toe, ende men viel op de bedden als swijnen, 1117 daer sy terstont van vermoeytheydt in slaepe vielen. Ick dat spel door 1118 sien hebbende, gingh van daer nae den camer vande vroede maegh-1119den, om voort te sien hoemen daer huys hielt. Daer sagh ick Mise-1120ricordia met Perseverantia weder t'huys comen, die 1121 d'andere drie noch vant lesende inde Bybele. Het was nu al midder-1122nacht; sy stonden op van 't lesen, spraken wat met Misericor-1123dia, dat ick niet wel en mochte verstaen, ende sy alle vijve op haer 1124 knijen gevallen zijnde, sprac Fiducia, met gevouwen ende op-1125gheheven handen, haer ooghen ten hemel slaende alsoo: Al ist sulcx, 1126 o hemelsche Vader, dat ons van herten verlanget nae u lieve Soons 1127 des Bruydegoms toekomste, omme tegenwoordelijck ende volcoment-1128lijck uwer goetheydt te ghenieten, soo bevinden wy nochtans inder 1129 daet dat u getrouwe liefde in alder aenvechtinghen ende noodt met 1130 soo crachtigh bescherminghe ons by staet, dat de boose ons niet en 1131 mach aenroeren, noch veel min verwinnen; ende also wetende dat 1132 niemant teghen ons mach zijn nu ghy selve, o Almoghende Heere 1133 by ons zijt, zijn wy des strijdens wel ghetroost ende bereydt om soo 1134 langh hier te strijden alst u Vaderlijcke liefde ende wijsheyt sal 1135 willen ghedoghen. Daerom o Heere, het zij of ghy ons hier noch 1136 wat wilt laten blijven, dan of ghy ons haest by u wilt doen comen 1137 door den toecomst des Bruydegoms, soo bidden wy ootmoedelijc met 1138 vast betrouwen van verhoort te worden, dat ghy ons in alder noot 1139 by wilt blijven, ende van allen quaden beschermen, ende leggen ons 1140 nu hier tot rust van onse vermoeyde natuyre op dit bedde, als oft 't 1141 ons doot kiste soude zijn, bereyt tot leven oft sterven naer uwen 1142 heylighen wille. Amen. 1143Vigilantia ende Perseverantia souden dien nacht de 1144 waecke houden, soo daer ghemeenlijck alle nacht twee ghewoon wa-1145ren te doen, om bereyt ghevonden te worden als de Bruydegom 1146 onversiens inder nacht mochte comen, ende waren doen wederom 1147 gaen sitten by den stoel metter kaerssen voorseyt, ende bestonden 1148 inden Bybele te lesen, hebbende by henlieden op een tafel ghereetGa naar voetnoot1148 1149 staen de(n) vijf lampen, ende oock de(n) vijf dosen met olije. De 1150 drie zeghenden dese twee, bevalen henlieden den wacht om hen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1151lieden terstont soo sy wat vernamen te wecken, ende gingen die 1152 drie minnelijcke tortel-duyfkens in haeren clederen rusten. Ende ben 1153 ick, siende dat de dinghen daer ten eynde waeren ghecomen ende 1154 dat het nu al midder-nacht was, vaerdigh ghegaen nae mijnder rust-Ga naar voetnoot11541155stede, verbetert zijnde door tgoede voorbeeldt dat ick aen die waer-1156dighe maeghdekens ghesien hadde. 1157Een weynigh gheleghen hebbende, ter rechter midder nacht als 1158 de menschen lagen begraven inden lieffelijcken slape, wordt daer 1159 een onvoorsienlijck gheruchte gehoort van 't geclanck der basuynen 1160 ende van 'tgheluyt van veele stemmen als donderslaghen roepende: 1161 Staet op, ghy slapende dooden, siet den Bruydegom comt, gaet uyt 1162 u selve desen Bruydegom te gemoete. Nu hadden Vigilantia 1163 ende Perseverantia dit gedroen al van verde vernomen, 1164 ende den drie maeghdekens metten eersten clanck der trompetten al 1165 gheweckt, die stracx op waren ghestaen, haeren sneewitten bruy-1166loftcleederen aengedaen, haren lampen al t'samen met olije ghevult 1167 ende ontsteecken hadden ende stonden nu al ghereet inder deuren 1168 wachtende op des Bruydegoms comste. De trompetten ende grooteGa naar voetnoot1168 1169 menichte persoonen, die voor den Bruydegom her quamen, eenighe 1170 te voet, andere te wagen, andere te paerde, reden vast voorby, onder 1171 welck gherucht de dwaese maeghden oock wacker zijn gheworden, die 1172 haestelijck (sonder doe wel op het proncken ende palleren te letten)Ga naar voetnoot1172 1173 haere vodden aen schoten, de selve metten deuchtschijnende Tab-1174baerden bedeckten ende quamen mede inder deuren staen met hae-1175ren lampen in haeren handen, die sy doe eerst begonnen toe te 1176 rusten. Maer merckende dat het noch verde was vanden dagh ende 1177 dat sy gheen olije meer en hadden omme haeren lampen te doen 1178 branden, quamen sy by den vroeden maeghden, die aenghesproken 1179 waeren van Incredulitas op deser wïjsen:
[Incredulitas]
1180Hoe onvoorsiens, alsmens minst bedencken conde, des Bruyde-1181goms comste ons al t'samen overvalt, ende dat noch inder midder 1182 nacht, weet ghy selve, lieve susteren, maer ghy weet niet dat wy 1183 meynende olije ghenoech te hebben, ons selve gheheel daer van 1184 onversien vinden, so onbewaende verrassinghe, als door een onghe-1185luck ons op ghecomen, te weten door leckheyt onser olije vaten, 1186 genaemt schoon-toogh, die ons voor dicht vercocht waeren, ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1187 onse olijc daer inne gedaen zijnde geheel uyt-gheleckt is, oock eens-1188deels uyt-ghedrooght, door dien wy de vaten niet ghedeckt of be-1189sloten hadden, soo wy nu ter noot bevinden, helaas! Wie soude sichGa naar voetnoot1189 1190 voor sulck bedroch verhoeden? Dit dringet ons dat wy van noot-1191halven vrundelijcken, ter liefden vanden Bruydegom, moeten bidden, 1192 ons behulpelijck te willen wesen met wat olie te leenen. Ghy luyden 1193 weet selver des Bruydegoms bevelen te zijn datmen elcken sal leenen 1194 diet vraeght, oock sonder hope van betaelt te werden, maer want 1195 wyse u gaerne ten diersten willen betalen, of ten minsten met olie 1196 willen vergelden, soo haest wy comen daer olije te cope is, hebben 1197 wy dit noch te vrymoedelijcker derren begeeren aen u luyden die met 1198 u overvloedige voor raet van olije besorcht te hebben, dadelijckGa naar voetnoot1198 1199 betoont [dat gij] voorsichtige ende wijse maeghden zijt. Daerom 1200 wy oock moeten betrouwen dat ghy lieden, diens lust doch is elcken 1201 goet te doen, ons in desen grooten noodt dese behulpelijcke lee-1202ninghe gaerne sult bewillighen. O lieve maeghden, weygert ons nu 1203 doch niet, de Bruydegom mercken wy dat by der handt is, ende onse 1204 lampen door gebreck van olije beginnen al uyt te gane! Waerde 1205 susteren, helpt ons doch dit mael in desen onbewaenden noodt!
Perseverantia
1206U ghebreck, lieve susteren, is ons leedt van herten, te meer nu 1207 ghy t' ontijdt comende van ons niet en meucht geholpen werden. 1208 Dat ons lust elcken goet te doen, seghdy recht aen, maer de dagh is 1209 verby ende is nu de nacht gecomen inden welcken men niet en 1210 vermach meer goets te doen. So dooldy oodc inden overvloedighen 1211 waen onser olien ofte voorraedt van deughden. Ghemerckt wy seker 1212 zijn dat wy selve te cort sullen comen, indien naemaels de rechter 1213 op 't scherpste met ons inde waghe des oordeels wil treden, endeGa naar voetnoot1213 1214 boven dien is dese olie van soodaniger aert dat niemandt een ander 1215 daer af mach met deelen, maer wert alleen ghegheven van den 1216 Apteker selve. Dus moghen wy u nu niet helpen, want de tijt is hier 1217 dat niemandt voor anderen mach staen, maer sal elck zijn eyghen 1218 last draghen. Seker soo wy ons olye ende licht ofte ghetuygh-deugh-1219den bestonden mede te deelen, ghy selve weet wel, ghy-lieden selve, 1220 dat wy die deught van u ghetuyghen souden moeten onwaerheyt 1221 segghen. Daer mede en mocht ghy gheensins gheholpen zijn voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1222 den al-sienden ooghen des herten-kenners, ende wy souden daer door 1223 onsen olye verminderen, ende self te cort uyt, ende in ghebreck 1224 comen. Wat nut soude u dat zijn? Soude die waerheyt ende deughde 1225 by ons niet verminderen, jae uytlesschen, soo wy met logentalenGa naar voetnoot1225 1226 begonnen om te gaen? Hebdy u leefdaghe ons oock stof gegeven 1227 ende oorsake om goet getuygh van u-luyden te geven? Immers hebt 1228 ghy-lieden niet selve, alsmen u soo vriendelijck ten besten riedt, 1229 met soo onvriendelijcke spijtigheyt geantwoort, u selfs ter deughden 1230 onwilligh betoont? Onsen ghetrouwen raedt bespot, veracht, ende 1231 verworpen? Dus merckt ghy wel dat ghy nu te spade hulp comt 1232 soecken aen ons, die 't aen gheen wil, maer aen macht ghebreeckt 1233 om u te helpen; soo wil u nu veel eer voeghen olye te gaen koopen 1234 aenden pluym-strijckers, tafel-vrienden ende valschen vrede-preecke-1235ren ende loftuyters uwer schijn deughden, ende te versoecken of die 1236 nu wat goets van u ghetuyghen moghen, of haer ghetuyghenissen 1237 hier verstrecken moghen, ende of hen-lieder gladde olye derGa naar voetnoot1237 1238 leughenen u nu licht gheven soude moghen. Want metter corsten 1239 ende op 'tronste gheseydt, wy zijn so moetwillich niet dat wy ons 1240 selfs quaedt doen souden, dats voor u te lieghen, om den rechter te 1241 bedriegen, o datter u goet af comen soude, noch wy en zijn so sot 1242 niet dat wy schade soude(n) doen, dat is onse onnooselheydt vermin-1243deren, sonder hoope te hebben van baet te doen, dats u onschult te 1244 vermeeren, 'twelck wy weten onmoghelijck te wesen.
Auctor
1245Als Perseverantia sulcx met een treurighen ende medoogen-1246den ernst hadde ghesproken, zijn de dwaese Maeghden beschaemt 1247 ende verstomt van daer ghegaen om olye te coopen. Daer-en-tusschen 1248 quam de Bruydegom selve, de vijf vroede maeghden waren bereyt, 1249 voeghden sich in des Bruydegoms gheselschappe, ghinghen met den 1250 Bruydegom binnen, waer naer terstont de eeuwighe deure wordt 1251 ghesloten. 1252Een goede wijle daer nae zijn de vijf dwaese maeghden gecomen 1253 aen des Bruydegoms paleys, maer 'twas nu leyder te spaede, de 1254 deure was gheslooten, sy waren treurigh, weenden door te spade 1255 berouw ende riepen uyt onvermijdelijcker noodt: Heere, Heere. 1256 opent ons de deure! Sy hadden helaes quaelijck onthouden dat 1257 vleesch noch bloet, dat is gheen mensche vol aertsche zinlijckheden, 1258 lusten ende begheerten wesende, het rijcke Godts mach besitten, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1259 nochte deelachtigh zijn die vroolijcke waerschap van desen Hemel-1260schen Bruydegom, die daerom hen-lieden hoorende oock antwoorde 1261 alsoo: Hier en mach niemandt binnen comen die ick niet en kenne. 1262 Ick en kenne niemandt die anders is van aert dan de geene die mijn 1263 Vader door my heeft herbooren ende vernieuwt, soodanighe en zijt 1264 ghy-luyden voorwaer gheensins, dus kenne ick u niet, noch voor 1265 mijn Vaders maecksele, nochte oock voor mijn hermaecksele; daerom 1266 moet ghy oock buyten blijven ende wachten dat ghy wegh ghenomen 1267 wort (dat haest sal werden) vanden gheenen uytten welcken ghy 1268 ghebooren zijt, wiens aert ghy in u hebt ende de selve oock terstont 1269 wel in u kennen sal te weten voor den zijnen. Die sal u met sich 1270 leyden in sijn helsche vuyre, daer eeuwelijck sal zijn tande-kners-1271singhe, suchten, weekermen ende knaghen des onsterffelijckenGa naar voetnoot1271 1272 worms ende een grouwelijck verdoemen. 1273O strenghe, nochtans rechtveerdighe antwoorde! mijn herte berst 1274 my schrickelijck in 't vertellen! Ist dan vreemt dat dit onweder-Ga naar voetnoot12741275roepelijcke vonnisse vande eeuwighe uyt-sluytinghe een vertwijfeldeGa naar voetnoot1275 1276 verbaestheyt was voor die dwase deernen? ach, riepen sy, wy hebben 1277 die anderen deernen bespot, wy hielden haer leven een rasernije te 1278 zijn, maer nu zijn zy binnen die salige feesten als Princessen ende 1279 Coninghs kinderen gheeert, maer wy onsalighe, die duystere, moeye-1280lijcke ende vande lastighe onweghen bewandelt hebben in 't volghen 1281 van onse doolende begheerlijckheydt, daer ons de sonne der ver-1282standenissen niet op ghegaen is, zijn buyten gheslooten om inden 1283 eeuwighe nachte met eeuwigh wroegen, knaghen ende kners-tanden 1284 verdoemt te wesen. Och wee onser uyre! vervloect is de dagh onser 1285 gheboorten! ach wee over wee! soo riepen sy, sy weenden, sy huyl-1286den, sy trocken 'thayr uyt den hoofde, sy wronghen de tedere handen 1287 datter 'tbloedt nae volghde ende seghen d'een voor ende d'ander 1288 nae ter aerden in swijme. Daer laghen sy als dooden om van helsche 1289 duyvelen wegh-ghenomen ende inden afgront vanden vuyrigen poel 1290 geworpen te worden. Daer voor behoet die barmhertige Godt allen 1291 goet-hertighen menschen, dat niet en gheschiet sonder gheloove, 1292 waecken, bidden, barmhertigheyt uyt liefde hanteeren ende onop-1293houdelijcke volhardigheydt ten eynde toe. Dat Godt ons wil gonnen, 1294 Amen.
Gheschreven den 6, febr. 76. |
|