Het roerspel en de comedies van Coornhert
(1955)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
Comedie van Lief en LeedtD.V. Coornhert Die Comedie totten Lesere:
Wildy int cort weten mijn leerlyck verclaren?
Ick toon den aert van zot Lief en Leedts beswaren,
Van ydele Hope nae het ghewaende goedt,
Van troerige Vrese voor het quaedt vermoedt,
En van soete rust door sinnen gelyckmoedich,
Voechdy u daedt tot myn woordt, dees vindy spoedich.
Ghedruct Int Jaer ons Heeren MDLXXXII | |||||||||||||
Coornherts rymerien aenden rymlievenden leserOns Vader, noyt Vader van Kinderen lyflyck,
Mitsdien ooc vry vant leet, by na onverdryflyc
Vander Kinders sondich leven of droeve doot,
Heeft ten laetsten ons, syn rymen cleyn ende groot
5[regelnummer]
Als Kinderen zyns gemoets, ter Vrienden bedeGa naar voetnoot1-5
Gheoorloft te wanderen door Landt en Stede.
Op hopen of yemandts ellendige onrust
Versacht mochte werden met stichtelyke lust
Door ons, die eerst stom in vergetenheyts kiste
10[regelnummer]
Veel Iaren lagen, daert Volck niet af en wiste.
Doch weygerde hijt lang, want wy waren gemaniert
Slecht ende recht, ruydt en grof, oock geensins verciertGa naar voetnoot12
Met vele gonst-zuchtige pluymstrykeryen,
Noch veel min met die namen der Poëteryen
15[regelnummer]
Van Ceres, van Bacchus, van vrou Venus onreyn,
Van Nymphen, Musen en dander Goden gemeyn,
Waer met nu meest elck Rymer soo pronckelyc pracht,
Dat wy nau en schynen vant Pyerisch geslacht,Ga naar voetnoot18
Als die vreemt vande hoge Parnasser sprakenGa naar voetnoot19
| |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
20[regelnummer]
Opt Neder Hollantsch voortbrengen ware saken,
Niet om yemandt te behagen met logens soet,
Maer door scherpe waerheyt te beteren tVolcx gemoet.
Vrunden (sprac hy) ghy acht mijn Dochters bequamer
Om uut te gaen, dan zy zijn, want ick noyt Camer
25[regelnummer]
En heb gehanteert, daer de const van reden-ryckGa naar voetnoot25
Gepleecht wert, met veele wetten verscheydelyck
Van woorden, cesuren, en alreley maten,
Met sulck eygen behaech, dat zy alt werck haten
Welx vrye voet niet danst nae de pijp van haer wet,
30[regelnummer]
Zo hooch heeft goetduncken meest elcx oordeel geset.
Nu stont ick noyt onder eenich Camers secte.
Waert dan vreemt of elck mijn ryms vryheyt begecte?
Zal die niet met hoonlycke spot werden belaecht
Van 't Volck dat sich in haer selfs wet soo wel behaecht,
35[regelnummer]
Dat zy met wissel van voeten banden breyen
Om vrye Rymers in hoor boeyens te leyen?Ga naar voetnoot24-36
Zoo seyde ons Vader, die veel meer was gesindt
Tot vrucht dan tot bloeysel, niet dan verru en windtGa naar voetnoot38
Daer mede men nu meest onledich siet wesen
40[regelnummer]
Die oyt boven slechte doecht schoon woorden presen.Ga naar voetnoot40
Dees leeren geen doecht, maer dragen woorden te coop
En vryen de Maerten, niet haer Vrou Peneloop,Ga naar voetnoot42
Dienende die const boden soo begeerlyck
Dat zy die stellen boven Vrou doechde heerlyck
45[regelnummer]
Diemen nemmermeer door scoon woorden en vercrijcht.
Dus clapt hoor pen meest const, hoor handt van doechde swijcht.
Daer by comt noch dat ons Vader al was iarich,Ga naar voetnoot47
Als hy ons meest wan, oud en zijn tijt carich.
Hier door ist, als die Ionghen lustich boeleren
50[regelnummer]
Met sneden constich om hoor rymen te eeren,
Zo haest doude om snellick des tijts snel vluchtenGa naar voetnoot51
| |||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||
Te versnellen int baren van veel goey vruchten.
Zo siet syn outheyt niet op schau, maer op het ding.Ga naar voetnoot53
Doecht maect salich, woorden niet, die acht hy gering.
55[regelnummer]
Doch bruyct hy die ooc, maer eenvuldich, voor tuygen
Van dedel doecht, voor haer moet alle woort buygen.
Zijn wy doechtlyck, soo let ons niet der boeren schijn.
Schijn-doecht maect Apen, doecht hebben doet edel zijn.
Al schijnen wy dan in woorden grove Boerinnen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Noch sullen vroeden en goeden ons beminnen.
Wy beminnen oock deenvuldicheyt slecht en recht,
En treden om den const met niemant int ghevecht.
Maer wycken gaerne met eerbiedinge ionstich
Eel Ioffers, soo doechtlick als van woorden constich.
65[regelnummer]
Want diens pen recht constich den dingen tafereelt,
Die tlelyck onschoon, en tschoon suverlick uutbeelt.
Dat heetmen lustich en constich retoryken,
Alsmen woorden stelt die den dingen gelyken.
Dan ist cleet nae des Persoons waert chierlyc of slecht.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dan becleetmen anders een Heer, anders een Knecht
En dan schijnt het woort die dingen te vertogenGa naar voetnoot71
Recht oftmens geschieden sage voor den oogen.
Dit ist Wit daer nae ons Vader oyt naerstich schoot.Ga naar voetnoot73
Treft hijt selden, het faelt aen macht, zyn wil was groot
75[regelnummer]
Om te rymen soo lustelyck als stichtelyck.
Dits elcmans ding niet; dat bevint hy lichtelyck,
Die int verbeteren meer soect genuecht en rust
Dan int straffen van een anders werck neemt zyn lust.
Vindy misset aen ons, straft niet heel schoffierlyc,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Maer (soo ghy wilt datmen u doe) goedertierlyc.
Licht draechtmen die fauten van diemen vruntlyc lieft;
Licht lijdtmen wat van die ons dic met dienst gerieft.
Hebdy lieft diet al ten besten weet te keren,
Berispt ons vruntlyc, tsal stichten en niet deren.
85[regelnummer]
Zydy oock hatich, bitter, godloos en verkeert,
| |||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||
Straft, schelt en lastert, want dat u, niet ons en deert.
Ons woorden goet sullen een goede plaets vinden,
En u herte quaedt sal u, niet ons verblinden.
Vaert wel.
| |||||||||||||
Edelen, vroomen ende achtbaren
| |||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||
20 wyde ruymte vande Druckerye, en vant niemanden ter Werelt dien 21 ick de selve met meerder redene mocht toeschryven dan U.E.. 22 Begere der halven dat, soo de selve nu in dese ruymte van alles te 23 moghen proeven, noch eens met opmercken als u eyghendomme 24 gelieve te lesen, stadelyck te bewaren ende ernstlyck ter Herten 25 te nemen, of zy mogelyck noch in eenige benaude noodt van U.E. 26 (die den selven als oock een Mensch zynde op mach comen) soo 27 troostelyck mocht werden als U.E. ghetrou versoecken inde sorch-28lycke gevangenisse ende het maken aldaer van dese Comedie, my 29 was, van welck u vruntlyck versoecken de selve doe ter tijdt niet 30 dan met hertelycke woorden, maer nu met dese stichtelycke Come-Ga naar voetnoot3031die, tot getuych van U.E. getrouheyt ende mijn dancbaerheyt, be-32danct werdt van
U.Ed. herstvruntlycke ende lieve Oom D. Coornherts | |||||||||||||
Personagie,
| |||||||||||||
Cort inhoudenEerste deel 1 wtcomen
Als de minnende Mensch hem twyfelyc beclaecht
Dat hy tot eenen onbekenden liefde draecht,
2
Wert hem by redelick onderwys ontdect
Dat het goetheyt is, daer zyn Ziele toe trect.
3
Maer Tgemeen gevoelen verleyt hem in Werelts verstant
Daer hy hem een valsch Lief en Leedt inne plant.
4
Om duer bedriechlyck ghewin te comen tot voorspoedt
| |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
Veracht Quade-gewoonte het wroegen vant gemoedt.
5
Voorts leden hem Hoop en Vrees tot Liefs verblyden:
Hy weygert Vrees, maer die deen wil, moet dander lyden.
Twede deel 1 wtcomen
Daer wert van Hoop ende Vrese verclaert
Haer beyder verscheyden werking, natuer ende aert.
2
Als de Mensche comt tot voorspoet, zyns liefkens huys,
Vindt hy by zyn Lief ooc Leedt, by zyn vroechde cruys.
3
Lief onfanct hem minlyck doende Leedt vercruypen;
Vrees is daer onwaert, maar hoop doet hem binnen sluypen.
4
Daer blijft Leedt alleen, pryst haer self, en seyt het clach-huysGa naar voetnoot4
Den Mensch veel nutter te zyn dant vluchtige Lach-huys.
5
By Leedt comt Redelyck onderwys, seggende clachtich
Dat de Mensch by Lief geens Leedts en is gedachtich.
Tderde deel 1 wtcomen
TGodtlyck versoecken comt met wel verschult lijdenGa naar voetnoot1
Nootlyck en nut, inde Godt vergetende tijden.
2
Dees trect Lief van, en bint Leedt aen den sotten Mensche
Die vertwijfelt duert derven van zijn ydel wensche.
3
Maer Reden toont zijn sotheyt om hem te genesen
Met Goods strengheyt, oock Gods genade onvolpresen.
4
Hier nae suvert sGeests inspraec zijn ogen met vroechden,
Baert Goede-Wil en wijst hem ter scolen van doechden.
5
Derwaerts poocht hem de Goede-Wille te dringen,
Maer hem faelt macht om tgewilde goet te volbringen.
6
De Mensch claecht, Hoop troost en seyt dat wy meer goets verstaenGa naar voetnoot6
Dan vande beste Mensch dadelick wert gedaen.
Tvierde deel 1 wtcomen
Inder doechden school leert hem de Meestersse waerheyt
Tquaet laten en tgoet doen met bewyselyker claerheyt.
2
En comende voort vande Woorden aenden daden
Wert hy versocht, maer verwint door Gods genaden.
3
De Mensch maect een aenslach om gants te vernielen
Den Quaden gewoont alst fenijn zynder Zielen.
Tvijfde deel 1 wtcomen
Die wert geleemt, geblint ende dootlyck gewontGa naar voetnoot1
Duer Waerheyts hulpe, die den Goeden-Wille bijstont.
2
Voort loct hem Quay-gewoont tot eygen behagen.Ga naar voetnoot2
Waerheyt vrijt hem, Gewoont wort int Gasthuys gedragen.
3
Sijn Meestersse wijst hem ten Hemel, nae Godts gebode,
Duer gelatenheyt en betrouwen op Gode.
4
Des hy den Waerheyt volgende met Hert en sinne
Hem selve Gode opoffert en bidt om zijn minne.
| |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
Eerste deel, 1 wtcomenInhouden
De minnende Mensch hem twyfelyck beclaecht
Dat hy tot eenen onbekenden liefde draecht.
Persoone
Ga naar margenoot+
Mensche, bij hem hebbende quade ghewoonte.
1[regelnummer]
Beroert, beweecht, ontstelt in mijn inwendicheyt,
Bemin ic tgene dat mijns herten blendicheyt
Van name, gedaente nochte wesen en kent.
Wie hoorde oyt van liefde soo gheheel verblendt?
5[regelnummer]
Bekende scoonheyt of deucht brengt vruntscap inne,
Maer oncunde (zeytmen recht) baert onminne.
Ander minnaers kennen haer lief wtghelesen,
Niet zoeckende dan van haer bemint te wesen.
Ick (Helas) moet een onbekent lief beiaghen,
10[regelnummer]
Niet wetende hoe, wien, of waer na haer te vragen.
Of ickse dan al voor my vant staen gereet,
Hoe sal ick kennen wiens gedaent ic niet en weet?
Wert al mijn arbeyt en moeyte niet verloren?
Noch dringt my t Herte donbekende te besporen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dus ducht ick leedt te hebben deur liefs ontberen,
Want droefheyts oorsaeck is derven van begeren.Ga naar voetnoot16
| |||||||||||||
2 WtcomenDen Mensch wert van Redelyck onderwijs ontdect
Dat het goetheyt is daer zijn ziele toe strect.
Redelyck onderwijs. Mensche met ghewoonte.
Redelyck onderwijs
Luttel onderwints maect gemeenlyc veel ruste,Ga naar voetnoot17
Maer hoe can yemant diens wenschelycxte luste
Streckende is om elck dienstlyck te geryven,
20[regelnummer]
In syn naestens pericule stille blyven?
Hier hoord ick een in blinde ghedachten swervenGa naar voetnoot21
| |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
En merckte hem in zorgen van eeuwich bederven,
Dus com ick voort om hem ten besten te raden.
Daer staet hy, vrunt, god wil u van druc ontladen,
25[regelnummer]
Ghy troert, zo ick versta wt u woorden clachtich,
Deur een zeltsame minne.
Mensche
Dat is waerachtich.
Ick minne hertelyck sonder te weten wat of wie.
Redelyck onderwijs
My bedunckt dat ick gants ontwyfelycken sye
Doorsaecke van u minne, oock twesen van u Lief.
Mensche
30[regelnummer]
Och vrunt, my geschiede noyt aengenamer gerief
Dan ghy my soudt doen met sulxs te openbaren.
Redelyck onderwijs
Gaerne, hoort dan en verstaet, tverlicht u beswaren,
Vermydy nae raedt u dolende weghen.
Ghy mint niet onbekents, maar zyt daertoe genegen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ga naar margenoot+Want liefde compt wt een begeerlyck ghesichte
Van behaechlycke schoonheyt int clare lichte
Ende is een willighe crachte des ghemoets,
Ga naar margenoot+Hakende om te vereenigen met yet goets.
Maer ghenegentheyt is een aengeboren crachte
40[regelnummer]
Ga naar margenoot+Neygende, buyten s Menschen wille of gedachte,
Tot voetsel en onderhout vander natueren,
Sonder welcx genot geen Mensch en can geduren.
Ga naar margenoot+Dese wert elck buyten sijn toedoen aengeboren,
Maer liefde comt in niemant dan willich vercoren.
45[regelnummer]
Al mach een minnaer liefs gebruyc niet verwerven,
Hy blyft wel veel jaren ghesont sonder sterven.
Maer derftmen weynich dagen drincken oft eten,
Tlichaem queelt, sterft ende wert vanden tijt versleten.Ga naar voetnoot48
De genegenheyt blyft altyt in eenen staet,
50[regelnummer]
Maer een zelve mensch mint huyden dien hy margen haet,
| |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
Dits dan voorwaer wel een merckelyc onderscheyt
Tusschen ghenegenheyt en lieft, u in sonderheyt
Om te weten nootlyck, want so ghy dit verstaet,
Verstaet ghy ooc den gront van u inwendich quaet
55[regelnummer]
Dat dan oock licht en zeker valt om genesen.
Mensche
Die onderscheyt schijnt oprecht, vrunt wtgelesen,
Ic hebse welverstaen, hoewel noyt voor nu gehoort.
Nadien my oncunt is tgunt daer mijn hert na spoort,
Quelt my (naer u seggen) geen lief, maer genegenheyt.
60[regelnummer]
Is dit sulcx, so vind ick daer oock een tegenheyt,Ga naar voetnoot60
Want ick Jaren daer inne hebbe gheswerft
Ende oyt tgunt ick toeghenegen was, ghederft
Zonder sterven, dus sluyt u reden niet nootlyck.
Redelyck onderwijs
Deylt den mensch in tween, deen eewich dander dootlyc.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Elck is ghenegen tot verscheyden voetsele.
Desen is broot, dien goetheyt hongers versoetsele.
Derft het lichaem broot of spijs, tmoet haest bederven.Ga naar voetnoot67
Derft de siele goetheyt, sy moet dootlyck zwerven.
Laet ons nu sien wat voetsel u heeft ontbroken.
70[regelnummer]
Dats geen lijflyc broot, daer af wy hebben gesproken,
Want dat hebdy genoten meer dan ghy behoefde,
Maer goetheyts ontberen u alleen bedroefde.
Desen honger u so pijnicht, wroecht ende knaechtGa naar voetnoot73
Dat ghy dus vuyrich der sielen ruste beiaecht.
75[regelnummer]
De siel rust so luttel sonder goetheyts ontfanghenGa naar voetnoot75
Als een steen inde vrye lucht mach blijven hangen.
De steen moet deur zijn zwaerheyt ter aerden zygen.
De luchtige siel moet als een vlamme opwaert stijgen.
Quaem u onrust deur lichamelyck behoeven,
80[regelnummer]
Zo mocht u, zadt, werm, en gesont niet bedroeven,
Maer nu (meijn ick) zydy dicmael mits in weeldeGa naar voetnoot81
Zo droevich geweest, dat u alle spel verveelde.
| |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
Dus lydt niet u lijf, maar siele dees ongenuecht.
Die sterft zonder sterven deur haer onsterflycke deucht.
85[regelnummer]
Die wert deur goetheyts derven onrustich gequelt
Ende die is deur quaetheyt hebben aldus ontstelt.
Mensche
Wat goetheyt ist daer toe ghy my genegen zegt?
Wat is ooc de quaetheyt die ghy daer tegen legt?
Redelyck onderwijs
Ga naar margenoot+Dat goet is God, tleven vande sielen der menschen
90[regelnummer]
Wiens stadich genot elck alleen staet te wenschen.
Tgenieten gods deurt woort maect de siel heylich en goedt,
Dit goetworden haer eeuwich met lusten voet,
Met lust, die in geen rou noch zatheyt mach verkeeren.
Want dees versaetheyt baert altijt een nieu begeren,
Ga naar margenoot+Maer quaetheyt, Moeder van smenschen verdriet,
En is geen wesen, maer idelheyt, sonde en niet.Ga naar voetnoot95, 96
Mensche
U reden schijnt my lustich na goetheyt te maken,Ga naar voetnoot97
Maer ic hoor geen middel om daer toe te geraken.
Redelyck onderwijs
Ga naar margenoot+Men vint geen ander wech tot goetheyts vroechdeGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dan dedele, ghetrouwe en Godtlycke doechde.
Die deyltmen aen vieren, hoewel zy maer een zijn,Ga naar voetnoot101
Als die elck ander omhelsende gemeen zijn.
Deerst is wijsheyt, leerende Gode bekinnen
Ende als teenige goedt alleen beminnen.
105[regelnummer]
De tweede is de vreedsame rechtvaerdicheyt,
Onderwerpende den mensche gods hoochwaerdicheyt.
De derde is sterckheyt, vroom ende grootmoedich,
Onverwinlyck in lijden en strijden bloedich.
En de vierde is de maticheyt bescheydenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die tmiddel treffende, betemt de sinnelyckheyden.
| |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
Mensche
Ick hoor u hier de deuchden wel hoochlyck prijsen,
Maer daer toe behoefdy my ooc den wech te wijsen.
Heeft de mensch, om die te crijgen, van selfs machte?
Redelyck onderwijs
O neen, die verwaentheyt blijf wt u gedachte.
115[regelnummer]
Tzijn godlycke gaven, diemen ontfangt met danc.
Sijnt dan gaven, so ist wederom geen bedwanck,Ga naar voetnoot116
Zo dat god die deen sijns ondancx geeft, dander onthout.
Neen gewis, maer so de Regen int gemeen bedout
En de Zonne oock beschijnt goeden en quaden,
120[regelnummer]
Biedt Godt ons allen onpartijdich sijn genaden.
Diese niet begeert, salse oock niet ontfanghen,
Maer die met herten begeerlyc daer na verlangen
Wt dieper noodt, deur bevintlijcke smerte,
Bidden en vercrijghen Gods gaven int herte.
125[regelnummer]
Nopende den wech ter deuchden, u noch verholen,
Zoudy best leeren inder deuchden Scholen,
Want ic ben maer een getuyge van haer claerheyt,Ga naar voetnoot127
Maer daer leertse dondervintlycke waerheyt
Al pleghende, soomen malende leert malen.
Quade ghewoonte
130[regelnummer]
Wat port dien suffaert sijn dromen te verhalen?Ga naar voetnoot130
Hoe moecht ghy ooc de pijn die grollen te aenhoren?Ga naar voetnoot131
Tverdriet my, die tijt is met onlust verloren,
Laet ons gaen in doude schole, scheyt van dien quant.
Redelyck onderwijs
Zeght Soon, welck is die oude Schole?
Mensche
Werlts verstant.
Redelyck onderwijs
135[regelnummer]
Daer doet gemeen gevoelen zijn valsche lessen.
| |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Daer leet u quaey gewoont, aenclevende als clessen.Ga naar voetnoot136
Daer zullen sy u edele siele vermoorden.
Daer gaet niet mensche, gelooft mijn trouwe woorden.
Quade ghewoonte
Hem wech treckende.
Zoudy hem volghen?
Mensche
Neen ick, dwasegghe, syt gherust.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Syn vernuftige clap was mijn ooren wel een lust,
Maer tzou pijnlyc vallen voor mijn handen werckelyc.
Want tis onmogelyc om doen, ick siet merckelyck.
Hij stelt my (zo ghy zegt) niet dan dromen voor oogen
Die geene menschen sien of tasten en mogen.
145[regelnummer]
Maer in onse School leert de Meester te degen
Dingen de wy connen sien, tasten en plegen.
Dees Mans leeringhe schijnt een rechte toverye,
Onnut, ydel en niet dan een tijtroverye.
Dus gaen wij ons spoeden ter gewoenlycker scholen.
150[regelnummer]
Adieu Vader.
Redelyck onderwijs
Adieu vrunt, Godt hoede u voor doolen.
Hoe pijnt de mensch zijn roey deur misdaet te verscherpen?
Lichter ist doude schoens dan zeden te verwerpen.
Maer wat can ic doen? Ic heb my troulyc gequeten.
O bermhertige Godt, alderhoochst geseten,
155[regelnummer]
Wiens alsiende Ogen niet en blijft verholen,
Laet dees dolende Mensch u goetheyt zijn bevolen.
| |||||||||||||
3 WtcomenTgemeen gevoelen verleyt den Mensch in Werlts verstant
Daer hy hem een valsch Lief ende Leedt inne plant.
Mensch, Quaeygewoonte, gemeengevoelen
[Mensch]
Waer dien dromerts school staet in winckelen of hoecken
Weet ick niet, maer dat dees niet verde is te soeckenGa naar voetnoot158
Weet ick wel, want sij gemeen is, ooc na bijder hant,
| |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
160[regelnummer]
Wijt vermaert, met vrijheyt begaeft, en elck een becant.
Daerom vintmen oock ontallicke veel scholieren.
Hola, daer is de Meester, nu salt wel tieren,
Die heeft my een les op mij selve toegeseyt.
Sijt gegroet waerde Meester, sijdy nu bereyt
165[regelnummer]
Om de beloofde lesse te bestane?
Ghemeen ghevoelen
Ja ick wel Zone, maer wat gaet u doch ane
Dat ghy spraeck hout metten nueswijsen Philosoof.
Mensche
Zaecht ghijt meester? meyndy dat ic sijn sotheyt gheloof?
Hij quam my aen, clapte wat. Ick hoorde,
170[regelnummer]
Tscheen wonder, maer daer was niet dat my becoorde.
Door den smaec van u wijn walcht mij van sulck vuyl water.
Ghemeen ghevoelen
Dats wel man, doch wacht u voor hem, tes een loos prater,
Licht soude sijn schalcke tonge u sinnen vangen.
Zit nu, hoort en schrijft een les van groot verlangen,
175[regelnummer]
Want weynich van mijn clerken, hoe groot ooc van staet,Ga naar voetnoot175
Trechte ondersceyt verstaen tusschen goet ende quaet.
Dit sal ik u bijsonder wt ionsten leeren.
Ga naar margenoot+Des menschen goet ist vercrijgen van sijn begeeren,
Zoo is oock daer tegen des Menschen verdriet,
180[regelnummer]
Alsmen yetwat begeert ende vercrijcht het niet.
Nu vintmen drierley goede begeerlyck,
Ga naar margenoot+Als eerst der Zielen, dees schijnen wel eerlyck,
Maer men crijchtse seltsaem en dan noch so onvolmaect
Dat de duechtlijcste mensch noch boos is, saechmen hem naect.
185[regelnummer]
Oock geeft God die sonder ons werc, niet sonder pijnen.
Wat baet moeyten, niet om goet te sijn, maer te scijnen.
Ga naar margenoot+De twede sorte van goedt is inden Lichame,
Dats gesontheyt, sterckheyt en schoonheyt aengename,
Ga naar margenoot+Ooc weelde, duert gebruyck van alle wellusticheyt.
190[regelnummer]
Dits der begeerten eyndt, begin van gerusticheyt.
De derde goeden behoren tot Ziel ende Lijve,
Ga naar margenoot+Als rijcdom, der weelden voester na lusts gerijve,
Mogentheyt, een trou beschermster van lijf ende goet,
| |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
Oock eere die thert verblijt met eenen hogen moet.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Nu Soon, want ic u ken een van mijn cloecste clercken,Ga naar voetnoot195
Ga naar margenoot+Condy wt dit goet het quaedt lichtelyck mercken,
Te weten siecte, cranckheyt, pijnlickheyt ellendich,
Armoey, verworpenheyt en verachtinge schendich.
Ga naar margenoot+Machmen ter Werlt oock arger quaedt bedieden,
200[regelnummer]
Datmen meer hoort te schouwen, te mijden, te vlieden?
Vintmen oock buyten dees vercrijgelyke goeden
Yet meer, daer na men begeerlyck hoort te spoeden?
Dit goet ist rechte lief, daer therte wenscelic me speelt.
En dit ist rechte Leedt, dat elck troerich verbeelt.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Die dit Lief heeft en dit Leedt genadelyck derft,
Is salich, want hij de weelde gestadelyck erft,
Levende na sijn eygen wensch, begeert en wille.
Ga naar margenoot+Is dit niet wat groots? leert de les vast, neemt dien brille,
Tes ionck ghesichte, sy heet vermetel oordele.
210[regelnummer]
Leest dit les dic, prent het in hooft, twert u voordele.
En op dat Liefs gedaente u niet en ontwildert,Ga naar voetnoot211
Vest daer tooge op, dit is zy na tleven geschildert.
Mensche
Ga naar margenoot+O zalighe lesse. O edel bril deursichtich!
O verlichtinge van mijn zwaericheyt wichtich!
Mijn lief die ick te voren niet en mocht kennen,
Toondy my nu claerlyc, ooc tleet dat my mach schennen.
Beminde meester, hoe sal ick mijn vroecht bedwinghen?
Hoe sal ic my onthouden van blijtschap te springen?
Hoe sal ick u voleeren, voldanken, volloonen?
220[regelnummer]
U, die my so wtghelesen lief hebt gaen toonen?
So schoon, zo lieflyck, zo vruntlyck, zo minnelyck
En zo zoet van ghelaet, sy schijnt Goddinnelyck.
Ick can mijn genoecht met geen tonge wtspreken,
So vrolyc bevoel ick thert met liefs lieft ontsteken.
225[regelnummer]
Och of ick eens mijn lief wtgenomen custe,
So waer mijn Herte in een volcomen ruste.
Maer al is my nu haer naem en gedaente bekent,
Ic weet haer woonplaets niet, hoe coom ic haer omtrent?
| |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
Ghemeen ghevoelen
Ick sal u helpen, om dat ghy so goet gehoor doet.
230[regelnummer]
Merct dan mensch, tijtlyck lief woont int huys van voorspoet,Ga naar voetnoot230
Staende op een driehoeck, Heerlyck boven maten,
So datmer mach comen deur driereley straten.
Deen heet geluck, dander gewin, de derde ionste.
De gheluckstraet is slecht en behoeft geen conste,Ga naar voetnoot232-234Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Want een dwaes (staet zy hem op) can die bewanderen,Ga naar voetnoot235
Maer behendige list eyschen de twee anderen,
Sonderling de winstraet, want hoe wel die recht is,
Sijn lancheyt vermoeyt deur arbeyt, want hy niet slecht is.
Het redelyck ghewin is seker, maer seer lancsaem
240[regelnummer]
En duyrt ooc lang, doch is die rechte straet niet gancsaem
Voor edele herten, vuyrich, begeerlyc en moedich,
Maer men vindt drie toepaden ledende spoedichGa naar voetnoot242
Deur tgewin na voorspoet, daer elc stadich na helt,
Als vruchtbaer woecker, schalc bedroch, crachtich ghewelt.
245[regelnummer]
Tghewelt is zorghelyck, den woecker schandelyck,
Tbedroch eerlyc, want dat geschiet ooc verstandelyc.
Dit toepat gaet, zo comdy haest veylich en eerlyc
Int Huys van voorspoede, by u lief begeerlyck.
Doch niet sonder moeyten, sonder arbeyt crychtmen niet,
250[regelnummer]
Maer op dat u den ganck oock niet en verdriet,
Sal ick u aen hoope tot een maert helpen moeten,Ga naar voetnoot251
Want hoop van gewin can bitter arbeyt versoeten.
Adieu dan, ick gae binnen, om u dien te bestellen.
Mensche
Adieu meester, hoe sal ick dees weldaet vergellen?
255[regelnummer]
De tijt salt geven. O ho[e] salich is de mensche
Die so vruntlycken Raetsman vint na sijn wensche,
So verstandigen meester, die daer by ooc vrunt is,
Want die verbercht niet goets dat hem eenichsins kundt is.
| |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
4 Wtcomen
Ga naar margenoot+Om deur bedriechlyck ghewin te comen tot voorspoet
Veracht quade gewoonte het wroegen vant gemoet.
Mensche. Quade ghewoonte
Wat nut en lustich les is my daer gegheven?
260[regelnummer]
Ick hebs oock niet alleen int papier gheschreven,
Maer in mijn gedachten, Herte, Ziel ende Geest,
So dat icx can van buyten, vant minst tot het meest.
Hoe licht canmen, tgunt ter herten gaet, onthouwen.
Maer hoe ordentlyc const hy sijn leeringe ontfouwen.
265[regelnummer]
Ick en hoorde oock noyt waerachtiger saecken,
Dus wast hem cleyn arbeyt my dat vroet te maken.
Wie can lochenen, dat gewins overvloedicheyt
Den wech is tot de zalige voorspoedicheyt?
Mach een mensch die gelts ghenoech heeft, oock wat gebreken?
270[regelnummer]
Het sy dan recht gewonnen, of met loose treeken,
Wat canmen meer om teen dan om tander copen?
Dus wil ic dien toepat niet ingaen, maer inlopen.Ga naar voetnoot272
Bey hout, daer valt een zwaericheyt met ongenoegen!Ga naar voetnoot273
Ick ducht mijn conscienti sal knagen en wroegen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ist dat ick onrecht handel om tgelt te winnen.
Quade ghewoonte
Dats waer man, ghy sult nu eerst bedriegens beginnen.
Ic waer noch ionc, hadt ghy noyt u leven bedrogen.
Zegt mensch? Wat bruyckt al de werlt dan valscheyt en logen?Ga naar voetnoot278
Weest seker niet alte wijs, noch alte rechtvaerdich.Ga naar voetnoot279
Mensche
280[regelnummer]
Zeker gewoonte, dat beantwoort ghy recht aerdich.
Tes gemeen by hooch en leech in al desen Lande,
Dus ist bedroch eerlyc, dats ver van sond of schande.
Den wech is cort en goet, mijn lief is wenschelyc,
Haer schoonheyt schijnt meer goddelyc dan menschelyc.
| |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
285[regelnummer]
Ga naar margenoot+t Herdencken vervroecht my, ic moet haer beelt aenschouwen.Ga naar voetnoot285
O bevallyc wesen, o bloem van alle vrouwen,
Hoe begeerlyc port ghy tHert naer u te treden.
Waer mach Hope sijn, die sou my tuwaerts leden.
| |||||||||||||
5 WtcomenVoorts leden hem Hoop en Vrees tot liefs verblijden.
Hy weygert Vrees, maer die deen wil, moet dander lyden.
Hope ende Vreese tsamen gecoppelt, Mensche, Quade gewoonte
Hope
Daer hoor ick den Mensch na my begeerlyc verlangen.
290[regelnummer]
Ga naar margenoot+Des twijfel ick niet, hy sal my eerlyck ontfangen.
Deyst niet Broeder, voor dees man is niet te vresen.
Goeden dach vrundt.
Mensche
Willecoom moet ghy wesen,
Van s Menschen arbeyt vrundtlycke versoetstere.
Noyt en gemoete my aengenamer groetstere
295[regelnummer]
Dan ghy Edel Hope, soet ende lievelyck,
Om my nu te verselschappen gerievelyck
Tot voorspoets huyse, daer lief hout haer woninge.
Hope
Daer toe coom ick en meyn deur vruechts vertoninge
Des weechs onluste te verlichten.
Mensche
Dats mijn begeerte.
300[regelnummer]
Maer segt my, wat maect dit leelic dier aen u steerte?
My dunct hy siet als de Duvel vander Hellen.
Ghy brengt hem immers hier niet om my te quellen?
Hy laet so ancxtich, so verbaest, so afgryselyck,Ga naar voetnoot303
Dat alleen syn aensien my verschrict yselyck.
305[regelnummer]
Ghy syt my aengenaem als een vroecht mijnder herten,
Maer dit grouwelyc dier bedroeft my met smerten.
Dus bid ick u, blijft ghy, maer doet hem wanderen.
| |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
Hope
Neen mensch, niemant en scheyt ons van malcanderen.Ga naar voetnoot308
Vreese is een eeuwich geselle vander hoopen.
310[regelnummer]
Daer hoop vrolyck lockt, moet vreese grillich nopen.Ga naar voetnoot310
Natuyr coppelt ons, die my wil, moet hem ooc lyden.
Die tvuyr begeert en moet geenen rooc myden.
Quade ghewoonte
Onwijse mensch, waer in maect ghy doch zwaericheyt.
Ziet op dat soet aensicht, blinckende van claericheyt.
315[regelnummer]
Wat noodt ist u die troerige vreese met rouwen
Immermeer tot uwen onlust te aenschouwen?
Keert vreese den rugge, oocht op hoop gestadelyc.
Mensche
Ghy spreeckt wel, gewoonte, en zyt my beradelyck.Ga naar voetnoot318
Comt hope, laet ons nu spoedelyck gaen sporen
320[regelnummer]
Na t Huys van voorspoet, tot mijn hertlief vercoren.Ga naar voetnoot320
| |||||||||||||
Tweede deel. 1 wtcomenHier werden van hope ende vreese verclaert
Heur verscheyden werckinghe, natuer ende aert.
Hope, Vreese
Hope
Noyt bracht ick Mensch tot voorspoet so spoedelyck.
Vreese
Dats waer, maer noyt minde Mensch lief so verwoedelyck.
Noyt maeckte bedrieger van eer so clein mentie.Ga naar voetnoot323
Noyt Mensch was so ruym van syn conscientie.
325[regelnummer]
Noyt Coopman was so geluckich als desen bloet,
Tgelt vloeyt hem toe, tschijnt dat hy immers Ryck wesen moet.Ga naar voetnoot326
Wat const is Ryc worden dien tgeluck so toe lacht,
Die op eere, siele, Godt noch duvelen acht?
| |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
Hope
Ghy zwycht sijn vlijt. Saechdy niet hoe heet hy woelde?
Vreese
330[regelnummer]
Ghy zwycht u hulp, want hy nau moeyten gevoelde,
So begeerlyc verbeelde ghy hem liefs verwerven.
Hope
En ghy noopte hem met ancxt van lief te derven,
Vermanende tijser te smeden alst heet is.
Vreese
Ghy lockt hem tot lief.
Hope
Ghy schrickt af van tgunt hem leet is.
Vreese
335[regelnummer]
U aensicht verheucht hem begheerlyck.
Hope
Het uwe bedroeft hem afkeerlyck.
Vreese
Deur u verlicht hem therte lustich.
Hope
Deur u beswaert hem therte onrustich.
Vreese
Ghy siet alleen op lief.
Hope
340[regelnummer]
Ghy op leedt met ongherief.
Vreese
Ghy verbeelt niet dan voordele.
Hope
Ghy schade, meest sonder oordele.
Vreese
Hoope verblyt.
| |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
Hope
Vreese bedroeft.
Vreese
Hoope overvloeyt altijt.Ga naar voetnoot344
Hope
Vreese behoeft.
345[regelnummer]
Maer segt doch Vrees, nadien wy sijn Suster en Broeder,
Geboren wt voorsichticheyt, [e]en selve Moeder,Ga naar voetnoot346
Waen comt ons dees verscheyden aert te gadere.Ga naar voetnoot347
Vreese
Wt de verscheydenheyt van elcx Vadere.
U Vader is een gewaent of geweten goet,
350[regelnummer]
Dies u natuer altijt vrolyck tot hemwaert spoet.
Maer de mijn is een quaet, datmen vermoet of siet,
Daer af mijn natuer altijt verdrietelyck vliet.
Ghy moet u Vader minnen, ick den mijnen haten.
Ghy soect daer by te zijn, ick poge tverlaten.
355[regelnummer]
Hier deur heeft elck van ons sijn aert bysondere.
Hope
Daer is noch wat, waer in ic my seer verwondere.
Vreese
Wats dat?
Hope
Dat wy beyde, sodanich als wy sijn,
Ick int sporen na lust, ghy int vlieden van pijn,
Den menschen helpen, die ons willens aencleven,
360[regelnummer]
Nu ter verdoemnissen, dan ten eeuwigen leven?
Vreese
Die questie sal ick u abelyck ontluyken.Ga naar voetnoot361
Wy sijn goedt noch quaet, maer sulcx als die ons gebruyken.
Doch ist noot dat mijn mont u dit claerder ontluyct.Ga naar voetnoot363
| |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
Deucht bestaet int rechte gebruyck, die wert niet mesbruyct.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Wysheyts aert ist best in allen te verkiesen,Ga naar voetnoot365
Mach sy dat doende trechte gebruyc ooc verliesen?
Neen, Want sy oordelt niet van tgeen haer is verholen,
In tgeen sy verstaet mach haer oordeel oock niet dolen.
Al geheel anders ist met ons beyder verstant.
370[regelnummer]
Wysheyt heeft selfs oordeel, ons wert een vreemt ingeplant.
Wt ons meesters oordel nemen wy ons nature,
Is dat goet, so sijn wy goet in soet en sure.
Maer is ons heer deur vermetel oordel verraden,
So gedyet zijn quaetheyt ons beyden ten quaden,
375[regelnummer]
Want dan moet ghijt quaet Hopen en ic tgoet Vresen.
Dit wedervaert u ende my nu by desen,
Ooc dagelycx byden meesten hoop der Menschen
Die haer zalicheyt vreesen, en bederven wenschen,
Oordelende tquade voor goet onverstandelyck,
380[regelnummer]
Ende tgoet voor quaet sondelyck en schandelyck
Wt Dulle, Blinde en vermetele Zotheyt.Ga naar voetnoot381
Hope
Dats fijn geseyt Vrese, ghy schijnt inder godheytGa naar voetnoot382
Een Doctoor, oock geleert in Philosophie.
Maer waer blijft de Mensche, den ghy bedroeft, ick verblije?Ga naar voetnoot384
Vreese
385[regelnummer]
Zoude hy dus na sijnde, sijn ganc wel versachten?
Hope
Neen, ic hoor hem, wy sullen niet lanc naer hem wachten.
| |||||||||||||
2 WtcomenAls de Mensch comt tot voorspoet, syns Liefkens Huys,
Vint hy by zijn lief oock leet, by zijn vroechde Cruys.
Mensche. Hope. Vrese. Leedt (stom personagie), Quade ghewoonte
Mensche
Na veel moeytens Manlyck ghedoocht met grootmoedicheyt
| |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Ben ic noch eens geraect voort huys van voorspoedicheyt.Ga naar voetnoot388
Nu rest maer middel om daer binnen te comen,
390[regelnummer]
Tgeluct wel, hoop verbeyt my hier tmijnder vromen.
O zalighe hope, wilt nu u ionste toonen,
Dat ic haest binnen coom, om lanc met lief te wonen.
Vreese. Hem wijsende op Leedt
Siedy die Joffrou wel voor de deur van u lief?
Mensche
Ey, snode troerens bode, alder vroechden dief,
395[regelnummer]
Onreyn gote vol druck, verdriet en onghemack,
Mijn hert beefde, als maer u vervloecte tonge sprac.
Hoe voert (meijndy) als ghy die duvelinne toonde?Ga naar voetnoot397
Vreese
Wist ghy niet, dwaes, dat leet by lief ooc inne woonde?
Waer lief binnen is, staet leet bereyt voorder doeren.
Mensche
400[regelnummer]
Helas, wanende blyde te sijn, moet ick troeren.
Is lief dus onwis, wat helpt al mijn pijnlic winnen?
Vreese
Dats wel gheseyt, noch sydy so by lief niet binnen.
Die naest meynt te sijn, vint sich dicmael opt vertste.
Mensche
O vreese, ghy valt my wreetste, felste en hertste
405[regelnummer]
Boven alle datter in mijn ghedachte staet.
Quade ghewoonte
Tes u schult, dat ghy sijn woort so veel achte slaet.
Keert u ooch van hem ter vrolicker hoopen goet.
Acht geen vrees, tes hoop die liefs dore open doet.
Hoop is lijdens troost, aenschout haer schoonheyt blinckende.
Mensche
410[regelnummer]
Ick was by nae in vertwyfeltheyt sinckende,
O blijde hope. Maer u lieflyck aenschouwen
| |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
Heeft my weer verblyt; nu bid ic u met trouwen,
Dat ghy tonende u de vroomst en vrees de crancxte,Ga naar voetnoot413
My binnen helpt by lief, bevryt van allen ancxte.
415[regelnummer]
Want aldus tusschen hoop en vrees te wanderen
Valt verdrietich deur lief en leets veranderen,
Bysonder my, wiens Hert, siel en hoochste luste
Strect na een ghestadige en vrolycke ruste,
Dats na vroecht, die in geen rou en mach verkeren.
Hope
420[regelnummer]
O arme Mensch, zyt getroost, ghy crycht u begeren.
Ic clop aen, men sal de door wel haest ontsluyten.
Wech leet, comt lief, hola hou! yemant coom hier buyten.
Hope clopt aen, Leedt gaet stryken.
| |||||||||||||
3 WtcomenGa naar voetnoot*Lief ontfangt hem minnelyck en doet leet vercruypen.
Vrees is daer onwaert, maer hoop laet hem binnen sluypen.
Tijtlyck Lief. Mensche. Hope. Vreese. Quade Ghewoonte
Tijtlyck lief self ter doren comende ende opdoende seyt:
Wie clopt daer aende door soo hart en ghedurichlyck?
Hope
Ick doet vrou, deur smenschen verlangen vuirichlyc.
Mensche
425[regelnummer]
Hoochwaerde vrou, des werlts princesse verheven,
Wilt doch mijn onbeleefde stoutheyt vergheven,
Want die deur u selve in my is gheboren
Deur u bevallycke schoonheyt van elck vercoren.
Wat hert mach u vrolyck, lieflyck en soet gelaet
430[regelnummer]
Aenschouwen sonder veranderen metter daet
Wt bloode in vroom deur vuyrige lieft getrouwe?
Beminde ooc oyt bloot herte een schoon Vrouwe?
Is aen tcloppen mesdaen, wijt dat loutere liefde.
Tijtlijck lief
Die u vruntlicheyt, O Mensch, niet en geriefde,
| |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
435[regelnummer]
Most onbeleeft sijn en tgoede met quaedt loonen.
Dats mijn aert niet, maer wil u lief met vroechde cronen.
De naeste wech van yemandt bemint te werden,
Is self te minnen met gedurich volherden.
Na dien ghij mij dan stadich mint met hert en sinnen,
440[regelnummer]
Hoe soud ick mogen laten u oock te minnen?
Ga naar margenoot+Zijt daerom hier wellecoom en minlic ontfangen.
Ic sal u geven u sherten wensch en verlangen.
Mensch
O wenschelycke genoecht, O vrolyke tijt,
O begeerlyck verwerven dat mijn Ziele verblijt.
445[regelnummer]
Hoe sal ic mijns herten vroecht te vollen wtspreken.
O Lief, nu ick by u ben mach mij niet ontbreken.
Tijtlijck lief
Comt binnen Mensch met u geselschap van eeren,
Wij willen druck vergeten en vruecht hanteren.
De mensche, Quade gewoonte ende Hope gaen binnen. Vrese sulcx mede bestaende, wort buyten ghestoten van Lief, die tot hem seydt:
[Tijtlijck lief]
Hola, staet buyten ghy leelicke troerighe beest,
450[regelnummer]
Wat soect ghy hier te bedroeven ons vrolyke feest?
Vreese
Neen Vrou, laet my in, ic ben een sorchvuldich poortier,
Dat Leedt niet en coom verstoren u goede chier.
Hope
Laet hem in of sluyt mij wt, wy mogen niet scheyden.
Tijtlijck lief
Is dat so, gaet dan binnen onder u beyden.
455[regelnummer]
Maer ghy helsche Duvelinne, sult buyten blijven,
Want daer ghy sijt mach niemant vroechde bedrijven.
Sy sluyt die duere. Leedt blijft alleen buyten.
| |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
4 WtcomenDaer blijft Leedt alleen, prijst haer self, en seyt het clachhuys
Den Mensch veel nutter te zyn dant vluchtige lachhuys.
Leedt
Daer is een tijdt van lachen, oock een tijdt van weenen.Ga naar voetnoot457
De Mensch is nu blij, maer sal haest suchten en steenen,
Want het suyr volcht na tsoet, lief ist beginne van leet.
460[regelnummer]
Al stootmen my wt, Vrese mijns niet en vergeet,
Die sal den mensch (ooc int meeste sijnder weelden)
Ancxtelyken met mijn gedaente verbeelden.
Lief is wel bevallick en soet int vergaren,
Maer int sceyden brengt Leet gedurich beswaren.
465[regelnummer]
Wanneer Lief vluchtich als een drome vervliet,
Dan vintmen voor een cleyn vruecht so menich verdriet,
Voor een pijnte soet wijns een vat scherpen azijns,
En voor een uurken wellust een leven vol pijns.
Tes waer, Liefs aensicht is boven tmijn behagelyc,
470[regelnummer]
Maer haer eynde is boven tmijn ooc beclagelyc,
Want liefs eynt is leet, maer mijn eynt is liefs beginne.
Waer dit verstant te recht in der Menschen sinne,
Elck sou my beminnen boven het lief vroechdelyck,
Want al ben ic niet schoon, ick ben seer doechdelyc.
475[regelnummer]
Ick betuyne des Menschen onwech met doornen,Ga naar voetnoot475
Ick voorhoede veel sonden, ooc tgodlyc vertoornen,
En ic can den Mensce by na ter doechden dwingen,
Als lief, God vergetende, doet dansen en springen.
Lief plompt het verstant, ic can dit hooch vercloecken,
480[regelnummer]
Lief studeert ydele, ick doechdelycke boecken,
Lief is binnen vol leets, ick ben dat ick schijne.
Lief is der sielen venijn, ick haer medecijne.
Noch wert lief van elc bemint door haer listich liegen
En ic gehaet, om dat ick niemant can bedriegen.
| |||||||||||||
5 WtcomenBij haer comt Redelyck onderwijs segghende clachtich
Dat de Mensch by lief geens leets en is gedachtich.
| |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
redelyck onderwijs. leedt
[Redelyck onderwijs]
485[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ach leyder, hoe is de mensch dus geheel verkeert.
Hy mint die hem quelt, en haet die hem mint en eert.
Veriaecht hy my? Die hem so goeden raet was gevende.
O quade gewoont, als lijm vastaenclevende,
Hoe maect ghy den haen, gestijft doort gemeen gevoelen.Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Ghy wilt smenschen brant deur tijtlyc lief vercoelen,
Maer waerlyck waerlyck, tsal hem noch met schanden missen.Ga naar voetnoot491
Want niet tijtlicx mach deeuwige siel dorst slissen.Ga naar voetnoot492
Helas Mensch, ick was heymelyck ingheroepen,
Zeggende, ghy sult dees weelde pijnlyc becopen.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Aensiet doch teynde, ten mach dus niet geduren.
Lust sal verdwynen, dan suldy smert besuren.
Inde goede daghen hebt de quade voor ooghen.
Dit lief is tijtlyck en vluchtich, ghy syt bedroghen.
Ick weet dat u leedt buyten der doren verwacht.
500[regelnummer]
Och wat baet het. Was ick niet bespot en belacht?
Maer ist wonder, dat hy my belacht en bespot?
Hy veracht, vergeet en verlaet sijn Heer, sijn Godt.
Al is nochtans sijn staet sulckx dat het my moet deeren,
Ic heb noch Hoop, want mits onder tbancketeerenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Sach ic dat Vreese hem ancxtelijck quam noopen
Deurt gedencken, dat lieft hem haest mocht ontloopen.
Die ginc hem so troerens gal tot een saus toe voegen,
Makende mits in sijn genoecht een ongenoegen.
Dit sal hem noch brenghen tot goeden verstande,
510[regelnummer]
Want selden leertmen dan met scha of met scande.
Leedt
Ick hoore aen u woorden, Redelyck onderwijs,
De Mensch en hout u in genen meerderen prijs
Dan my, ic was ooc van voorspoets deur verstoten,
Twelc my, nu ick selscap heb, min heeft verdroten.
515[regelnummer]
Hoe wel voorseyde ghy hem tgunt haest sal geboeren.
| |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
Redelyck onderwijs
Zyt ghy daer Leet, ghy sult hem noch haest doen troeren.
Hem volcht Leet, die geen goet onderwijs wil volgen.
Leedt
Hy comt my haest thuys, God is op hem verbolgen.
Adieu vrunt, ick gae s Menschen bedde bereyden.
Redelyck onderwijs
520[regelnummer]
Adieu Leet, O Heer wilt den mensch te recht geleyden.
| |||||||||||||
Derde deel. 1 wtcomenT Godlyck versoeken comt met welverschult lyden,
Nootlyck en nut inde Godt vergetende tyden.
Versoeckinghe
Op dat de mensch sijn ziel niet en sou versuymen
Int huys van voorspoet deurt boeleren en sluymenGa naar voetnoot522
Met tijtlyck lief, daer op hy blintlyck versot is,
Wanende dat sy der Zielen hoochste lot is,
525[regelnummer]
Heeft de liefhebbende Godt wt lieft ghesonden
My, sijn versoekinge, om den mensch sijn sondenGa naar voetnoot526
Deur cruys ende lyden voor ooghen te stellen
En hem met plaghen, wonden, pijnen en quellen
Te trecken wt der sonden pijnlycke vroechden
530[regelnummer]
En eenichsins te dwingen opten wech der doechden.
Voorwaer, smenschen boosheyt is so hooch gecomen,
Dat hijs hem niet en schaemt, maer derfs hem beromen.
Sijn hovaerdige pronck laet naect gaen Gods armen,Ga naar voetnoot533
Sijn gulsige buyc laet ydel sijns naestens darmen,
535[regelnummer]
Sijn gesontheyt vergeet den crancken vol verlangens,
Sijn ruyme weelde besoect geen benaude gevangens,
Sijn Lijfs lust stelt der Zielen verdriet achterrugge,
En syn gotloos hert acht God niet meer dan een mugge.
Somma, de Mensch leefde so gants onredelyck
540[regelnummer]
Dat, so Godt hem in syn boosheyt liet vredelyck,
Men van Gode bynae had moghen vermoeden
Dat hy den Mensch niet bemint, om tsparen der roeden,
| |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
Of dat hy, latende tquaet in sijn aenschouwen
Heel ongestraft, niet wel Huys en conde houwen.
545[regelnummer]
De Mensch heeft dan ghesondicht, daeromme lydt hy.
God mint den Mensch, en dien hy bemind castijdt hy.Ga naar voetnoot546
De mensch mach hem na zalich in cluchten meenen,
Maer ic sal hem snellyc doen met suchten weenen.
Draecht sich dan de Mensch door Gods hulp so verstandelyck
550[regelnummer]
Dat hy recht belyende sijn boosheyt schandelyck
Hem self straf waerdich kent en Gods roey can cussen,Ga naar voetnoot551
Stracx sal al sijn Leedt deur ghelatenheyt blussen.
Want des Menschen Hert en lydt gheen druck noch verdriet
Dan als daer yet yeghen sijnen wille gheschiet.
555[regelnummer]
So hy dan sich selfs onderwerpt Godes wille,
Werdt sijn Hert oock int lyden rustich en stille.
Maer, hier staende, geschiet niet dat ik wtrechten zal
Deurt spoedich behulp van mijn trouwe Knechten al.
De tijt is voorhanden dat ick op weghen moet.
560[regelnummer]
Dus trede ick van hier na t Huys van teghenspoet
Om mijn ontsichlycke dienaeren te halenGa naar voetnoot561
En den hovaerdigen Mensch als stof cleyn te malen.
Hy treedt nae 't Huys van teghenspoet ende daer ghecomen sijnde clopt ende roept hy luyde:
Hola hou ghesellen, comt altsamen rasch voort,
Elck met sijn Wapen toegherust, soo dat behoort
Pest, Honger, Oorloch, Armoede, Cranckheyt, Verachtinge, Haet, Gevanckenisse ende Pijne voortcomende wten huyse van tegenspoet, seggen gelykelyc:
Pest
565[regelnummer]
Wat belieft ons Heere?
Versoeckinghe
Ghy moet altsamen op een tocht
Om den verdoolden mensch in sonden qualic bedocht,
Die sit in voorspoets Huys en boeleert met sijn lief.
Hem suldy overvallen, ghelyck al[s] een Dief
| |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Inder nacht comt om een buyt te beiaegen.
570[regelnummer]
Bint hem wel vast, acht op geen smeeken noch clagen.
Ruckt hem van Lief, brengt hem in teghenspoet by Leedt
En coppelt hem daer aen.Ga naar voetnootna 572
Pest, hongher etc. ghelyckelyck
Goet Heer, wy sijn ghereet.
Tot yemants verdriet volbrengen wy gaerne ons eet.
Sy gaen binnen ende comen strackx voort metten Mensche ghebonden, den sy brengen int Huys van teghenspoet hem vast bindende aen Leet, ende laten hem verselschapt noch met Quade ghewoonte, die hem trouwelyck volcht, oock met Hope ende Vreese, die voorgaen, maer beyde stoorvoetende. De wyle sy noch binnen sijn, staet Godts versoeckinge buyten tot dat sy voortcomen ende hy dat binden vanden Mensche aen Leedt heeft ghesien, ende gaet dan terstont binnen.
| |||||||||||||
2 WtcomenDees trect Lief van en bint Leet an den sotten Mensche,
Die vertwyfelt deurt derven van syn ydel wensche.
Mensche
Wee mijns in dees bittere veranderinghe.
575[regelnummer]
Men bint my aen Leet, Lief neemt haer wanderinghe.
Ey Lief, is dit u trouwe, eerlyck voor ooghen?
Noyt Man was van Vrouwe so deerlyc bedrogen.
Fy Lief verganckelyck, vluchtich en tijtelyck,
Diens Ziel aen u hing te laten dus spijtelyck?
580[regelnummer]
Loonde dus mijn onverstandelyck verlanghen?Ga naar voetnoot580
Ach my, hoe coom ick dus schandelyck gevangen.
Mijn vrinden vervreemden, mijn vyanden genaken,
Hoop keert haer rug, ken mach hier niet wtgeraken.
Vrees dreycht met eeuwich verdriet, Leedt clemt my t Herte,
585[regelnummer]
Dat het schijnt te bersten van druckighe smerte.
O waren nu mijn ogen geplaecht met blendicheyt.
Laes, ick en sie rontsom niet dan ellendicheyt,
Niet dan iammer, droefheyt en rouwelyc gequelle.
My dunckt ick sit in een grouwelycke Helle,
590[regelnummer]
Elck grypt mij hier aen als een boedel wredelyck.Ga naar voetnoot590
| |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
Hoe wel voorseydet my tonderwijs redelyck?
Maer wt weelden verachte ic sijn trouwe woorden.
O doot, comt my om tcorten van dees rouwe moorden.
| |||||||||||||
3 WtcomenMaer reden toont syn sotheyt (om hem te ghenesen)
Met Gods strengheyt en ghenade onvolpresen.
Redelyc onderwijs. Mensche. Quade gewoonte
Redelyck onderwijs
My docht ick den Mensch daer troerich hoorde carmen.
595[regelnummer]
Des werdt ick beweecht wt Hertelyck ontfermen
Om besoecken, of ick in sijn druck en lydenGa naar voetnoot596
Meer vruchts sal doen dan in sijn weeldich verblyden.
Godt versacht u Leedt, Mensch.
Mensch
O Redelyck onderwijs,
Waer u raet gevolcht, ick had nu vroecht en prijs.
600[regelnummer]
Maer dats te laet, ick wacht mijns Leedts gheen versachtinghe.
My omhelsen armoey, boeyens en verachtinghe.
Nemmermeer coom ick tot het genoeghen stadich
By my so seer begheert.
Redelyck onderwijs
En of Godt, ws ghenaedich,
Bereyt waer u van nieus mildelyck te Jonnen
605[regelnummer]
Beter ghenoeghen dan ghy wildelyck sout connen
Wenschen, wat soude dan segghen?
Mensch
Dat mach niet wesen.
Redelyck onderwijs
Hoe dat?
Mensch
Tghelaet mijnder Hopen en Vreesen
Tuycht anders.
| |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
Redelyck onderwijs
Wats dan? Zy sijn beyde onverstandel,
Zot, onwijs en onversocht in desen handelGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Ende daerom oock heel onnosel en onschuldich.
Ghy moet wat anders mercken, hoort maer geduldich.
Ick zal u doorsaeck van u dolinge wysen,
Ooc den wech, die met eewich genoegen can spijsen.
Dit sijn voorwaer twee alte treflycke saecken.
Mensch
615[regelnummer]
Condy my des genoegens wech vroet gemaecken.
Tander acht ic niet. Wat baet my donwech te kennen,
Als ick my naden rechten wech dencke te wennen?
Laech ick in een put en ghy dan wilde praten
Van doorsaec mijns vallens, wat soud my dat baten,
620[regelnummer]
Als ghy my ter wylen inden put liet legghen?
Redelyck onderwijs
Dat sulde hooren, laet my onverstoort maer seggen.
Godt heeft den Mensch gestelt tusschen goet ende quaet.
Tquaet moet hy laten, tgoet volbrengen metter daet
Zal hem wel sijn. Nu hevet quaet in u doverhant.
625[regelnummer]
Toncruyt moet wt, eermen goey Terwe saeyt int Landt.
Also moet ghy ooc eerst u quaetheyt verlaten.
Dit mach niet geschieden, ghy en moetse eerst haten.
Sult ghyse ooc haten, ghy moet verstaen grondelyc
Dat dit pijnlyck Leedt spruyt wt u quaetheyt sondelyck.
630[regelnummer]
Siet, so staet de gront opte levende kennisse
Vant quade met sijn iammerlycke schennisse.
Dese haet ontreckt dan tquade al dat hem voedt
En doot dat allencxkens met alle sijn gebroedt.
Als den Medecijn der Sieckten oorsaeck condt is,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
So achtmen dat de Crancke by na al gesont is.
Nu is u quaedt en oorsaeck van all u verdriet
Vermetel oordeel, dats de bril daer ghy deur siet,
Daer met u tgemeen gevoelen so heeft gebrilt
Dat ghy in als oyt anders dan Godt hebt gewilt.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
De wijl dan Gods almoghende wil altijt gheschiet,
| |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
En moecht ghy u eyghen wille volbrenghen niet.
Dit maect u heel leven in onrusten pijnlyck
Deurt sot verkiesen, gelockt met lusten schijnlyc.
Ghy wout vernoeghen den Ziel, eeuwich van natueren,
645[regelnummer]
Ga naar margenoot+Met schepsels verganckelyc, dit most ghy besuren.
Alsoo bedrooch u tvalsche Lief dwaeslyck vercoren.
En tvalsche Leet dacht u vertwijfelt te smoren.
Ist niet valsch Lief, dat den Mensch laet in ongenoeghen?
In troeren? In suchten? In clagen? In wroegen?
650[regelnummer]
Ga naar margenoot+Soo ist oock valsch Leedt, dat van self niet en vermach
Te brenghen in droefheyt, verdriet ofte gheclach.
Voorwaer, meest troeren Rijcke mogende menschen
Diet al schijnen te ghenieten nae hoor wenschen,
Maer den Armen sietmen hertelycxte verblyden.
655[regelnummer]
Ga naar margenoot+Wat dunct u nu? Moet dit quaet niet eerst sijn gheweten?
Let u ander quaet dan ordeel wt sot vermeten?
Waer dit wech, terstont soude u rust geboeren.
Zo lang dit quaet ooc in u blijft, blijft ghy in troeren.
Hier door hielt ghy tghoet voor quaet en tquade voor goet.
660[regelnummer]
Na dees pijp ist ooc dat Hoop en Vrees dansen moet.
Want deen benaersticht tvercrygen van sulc goet begeert,
Dander arbeyt te vlieden tgewaende quaet dat deert.
Verstadi my oock wel?
Mensch
Ja ick inder waerheyt.
Redelyck onderwijs
So valter, O Mensch, nu voorts luttel swaerheyt,
665[regelnummer]
Want nu u lust met valsch Lief wat is vercoelt
En ghy het Leet pijnlyc met spaey berouwe gevoelt,
So meijn ick niet dat ghy nu vastelyc wetende
Waert u deert, dit smertich gevoel vergetende,
Lichtelyck weer van nieus sult mogen betrouwen
670[regelnummer]
U vermetel ordeel, baermoeder van rouwen,
Gelyc een, dien des vuyrs aert eerst was onbecant,
Om sijn hant te coelen, die int vuyr was gebrant,
Deur niemants vroetmaken hem weer sou vercloeken
Int heete vuyr coude vercoelinge te soeken.Ga naar voetnoot671-674
675[regelnummer]
Want, so elc mensch natuerlyc vliet sijn bederven
| |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
En tgeen hy goet waent gaerne soude verwerven,
En mach niemant sporende na lustige ruste
Rust soeken in bekende onrustige luste,
Want dat waer eygen bederven gesocht moetwillich.
Mensch
680[regelnummer]
Al dat ghy segt is oprecht, redelyck en billich.
Redelyck onderwijs
Maer u doen is onrecht, onbillich, onredelyck,
Dat ghy Mensch, met reden begaeft soo eedelyck,
Boven allen creaturen in grooter waerden
Vanden schepper gestelt hier opter aerden,
685[regelnummer]
In sijn tijt met sijn gaven gevoet sorchvuldich,
So dat ghy Gode alt leeven deur sijt schuldich
Willige onderdanicheyt sonder verdrieten,
Niet dat hy u, maer ghy sijn goetheyt sou genieten.
Dat is, dat ghy recht doende salich sout wesen,
690[regelnummer]
Dat ghy mensche, seg ic, dien goeden God gepresen
Die eeuwich is, heerlyc en van wonderlycker macht,
So vermetelyck in sijn geboden hebt veracht,
Doende in sijn tijt, op sijn cost, niet sijn, maer u wille
Tot u bederven. Wat meyndy, al swycht god stille,
695[regelnummer]
Dat dese u onrechtvaerdicheyt is vergeeten?
Mensche
Och neen, al wist het Godt niet, ick wordt gebeten,
Geknaecht, veroordeelt en wredelyck ghewroecht
In mijn geweeten, en heb oock stadich ongenoecht.
Bevinde ick dan hier al een voorsmaec vander hellen,
700[regelnummer]
Ach, hoe sal Gods oordeel mijn Ziel noch eeuwich quellen?
Redelyck onderwijs
Dat hebdy al recht, want wert int straffen der sonden
Van Mensch tegen mensch so groot onderscheyt ghevonden
Dat een selve mesdaet, wesende bedreeven
Tegen den Lantsheer, nemmermeer wert vergeeven,
705[regelnummer]
Maer teghen eenich Onderzaet, nade ghewoent,
Al waer sy oock grooter, al te licht wert ghesoent,
Wat meyndy comt u toe, sal Godt nae rechtschuldicheyt
Straffen al der mesdaden menichvuldicheyt
By u, O tijtlyck, verworpen, snood, onnut dier,
| |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
710[regelnummer]
Venijnde Spinne, vuyle Worm, en wroetende Mier
Teghen den Godtlycken Maiesteyt ghepleecht?
Neemt ghy u overtredingen eens recht voor oogen,
Ghy sult met waerheyt hertelyck roepen moghen:
O goede Godt, al quamen alder menschen plagen
715[regelnummer]
Op my alleen, noch waer ic niet na schult geslagen.
Mensch
Ick bekent, och ick en macht geensins weerspreken.
Ic ben verloren, wil God al mijn boosheyt wreken.
Redelyck onderwijs
Al lydt ghy wat, u gheschiet dan gheen onrecht?
Mensch
O neen.
Wee mijns, indien Godt met my int oordeel wil treen.
720[regelnummer]
Helas, mijn quaet is te groot, oock te overdadich.
Redelyck onderwijs
Sijt getroost, al syt ghy sondich, God is genadich.
Sijn u sonden groot ende u qualen smertich,
Ongemeten groter is Gods goetheyt bermhertich.
De sond is so machtich niet om u te bederven,
725[regelnummer]
Als Gods ghenaede om u sijn goetheyt te erven,
Want Gods bermherticheyt overtreft al sijn wercken.
Mensch
Dat can ick nu verstaen, begrypen en mercken
Door u heylsaem en troostlycke leeringe,
Redelyck onderwijs. O met wat vereeringe
730[regelnummer]
Sal ick u dancken?
Redelyck onderwijs
Ick wil gheen loon bedinghen
Dan dat ghy pijnt mijn segghen dadich te volbringen.Ga naar voetnoot731
Dat sal u nut sijn, my Lief, Gode een eere.
Maer dat ghyt verstaet, ick bent niet die daer lere.
Mijn woorden getuygen wel vant waerachtich leeven,
735[regelnummer]
Maer daer is een ander, die salt u crachtich gheeven,
Dat is Sgeests verlichtinge, die levendich onderricht.
| |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
Ick ben de duyster Lannterne, sy ist clare licht,
Ick ben de scheyde, sy ist tweesnijdighe Zwaert,
Ick ben de creb, sy ist levende Kindeken waert,Ga naar voetnoot737-739
740[regelnummer]
En ick ben de Maen, ontleenende mijn claerheyt
Van haer, want sy is de Godlyke glants der waerheyt.
Sy sal haest selve troostelyck by u comen,
Zoo ick na aen u gestalt wel heb vernomen.
Nadien ick dan tmijn heb gedaen, gae ick strycken.
745[regelnummer]
Want de minder behoort sijn meerder te wycken.
Adieu mensch, leert meer en meer kennen en haten
U vermetel oordeel, so moechdyt grontlyck laten.
Redelyck onderwijs ghaet binnen, met een vlucht compt voore Sgheests inspraecke, een schoon eerbaer Vrouwe, hebbende inde rechterhand een Gulden Sterre ende inden slinker een Boeck, van maecxel als een Menschen Herte.
| |||||||||||||
4 WtcomenHier na suvert des Geests inspraec syn ogen met vroechden,
Baert goede wil, en wyst hem terscholen van doechden.
sgeests insprake. mensch.
[Sgeests insprake]
Hier coom ick, den Mensch, die aender sonden cluyster leyt,
Ghebrilt met vermetelt ooordeel in duysterheyt,
750[regelnummer]
Gants verlaten in tegenspoedicheyts hoecken,
Vol troerens en ware ootmoedicheyts soecken.
De hovaerdige blijft altijt van Godt verstoten,
Dootmoedige heeft oyt Gods goetheyt genoten.
Wie sadt is in hem self, blijft ydel met ongedult,
755[regelnummer]
De hongerige Ziele wert met goeden vervult.
Ende wie wijs is in sijn oogen, blijft een sot,
Maer wie hem self dwaes kent, wort wijs deur den wijsen Godt.Ga naar voetnoot757
| |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
Want van dootmoedighe ziel maect Godt sijn woning
En gebiet daer alleen als een wijse Coning.
760[regelnummer]
De mensch is nu deurt onderwijs van redelycheyt
Vernedert ende bezaticht in zedelicheyt.
Ga naar margenoot+Dus wil ick bestaen tbegonnen werck te volmaken.
God verbly u mensch. Zegt my, hoe staen u saken?
Mensch
O Edel Vrouwe, wijckt van my, ick ben sondich,
765[regelnummer]
Vol boosheyts, vol snootheyts, vol quaetheyts, ick kent grondich,Ga naar voetnoot765
Op dat u Hemelsch Licht my niet en omschijne.
Want het valt (om dongewoent) mijn ogen pijne.
Die swemmen smertelyck in droevige tranen,
Verduystert en benevelt deur twijfelyck wanen.
Sgeests inspraecke
770[regelnummer]
Neen mensch, ic wijc niet, want dit u eygen misprijsen
Ga naar margenoot+Wter harten, maect my lustich u tonderwijsen.
Wech wech met desen helsen schadelycken brille,
Oorsaeck van u overdadelycke wille.Ga naar voetnoot773
Stucken leytse, die salt ghesicht niet meer lieghen,
775[regelnummer]
Noch u met valsch Lief en Leet dootlyck bedriegen.
Nu behoufter op u oogen oock wel ghelet.
Daer toe heb ick een oochwater scherp, claer en net.
Het suyvert alt vuyl dat hier op en onder leyt,
Ga naar margenoot+Tes seer seltsaem, genaemt onpartijdich onderscheyt.
780[regelnummer]
Biet my dogen, ick sal daer af wat in druypen,
Neemt daer Mensch, leest dien Boeck, ghy sult den sin suypenGa naar voetnoot781
Vant Godlyck verstant, het is des Herten Boeck.Ga naar voetnoot782
Mensch
Ga naar margenoot+Och wat vind ick hier (hoe wel ick noch met smerten zoeck
| |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
Deurt Waters bijten) och, wat vind ic hier beschreven.
785[regelnummer]
Hier staet het alles volcomentlyck int leeven
Dat Redelyck onderwijs my oyt vermaende
So trouwelyck, al wast dat ickx dromen waende.
Ga naar margenoot+Nu sie ick trechte Lief en Leedt waerachtelyck
Met den middelen daer toe gants eendrachtelyck
790[regelnummer]
Over een stemmende met al sijne woorden
Die mijn onghelovige ooren dooflyck hoorden.
Sgeests inspraecke
Hoe wel ghy, mensch, trechte Lief en Leet nu so kent,
Dat u Hert ernstlyc van sonde ter doechden went,
So dat ghy in u vindt een drijvende luste,
795[regelnummer]
Nochtans leyt u daer in geen blijvende ruste,
Want lust sonder oufening macht geen ure herden,
Doecht moet door tstadich plegen u natuere werden,Ga naar voetnoot797
Onbearbeyde lust verdort, als tzaet opten steen,
Doecht die niet diep wortelt, blijft onvruchtbaer alleen.
800[regelnummer]
Studeert ghy dit les niet, de gront blijft u verholen.
Mensch
Waer sal ick dit studeren?
Sgeests inspraecke
Inder doechden scholen.
Dit sulde vinden, tot u troerens versachten,
Int vlytich letten op u woort, werck en ghedachten.
Nu Mensch, opdat ick u Leet gerievelyc blusse,
805[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ist oock tijt dat ick u eens lieflyck cusse.
Leert cloeck, ick schijn wech te gaen, maer sal niet scheyden
Om u met mijn verlichtinge recht te leyden.
Sgheests verlichtinghe snapt binnen ende stelt byden Mensch een Knechtghen ghenaempt goede wille.
| |||||||||||||
5 WtcomenDaerwerts pijnt hem goede wille te dringhen,
Maer hem faelt macht om tgewilde goet te volbringen.
Mensch. Goede wille. Quade ghewoent Compt mede aensluypen.
[Mensch]
Noyt mijn dagen bevoeld ick t Herte so ontstelt
| |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
Als onder dat cussen, tschijnet noch van vroechden smelt.
810[regelnummer]
Zoo soet en minlyck quam dat cusken ghecropen
Tot in mijn borst; hert, moedt en siel tging al open.
Mijn cracht verdween, den storm hiel op, twert haest stille.
Wat ou! Ic gevoel my gants van een ander wille.Ga naar voetnoot813
Waen comt dit doch?
Goede wille
Deurt by sijn van my, u wille goet,
815[regelnummer]
Overmits Sgheests verlichting tot een stille boetGa naar voetnoot815
Gheestelyck en wonderlyck in u gheboren.
Rust niet langher, laet gheen tijdt ledich verlooren.
Rasch op, laet ons spoeden totten school der doechden.
Mensch
O goede wille, ghy doet my t Hert vervroechden.
820[regelnummer]
Nu ghy met my sijt en mach my niemandt letten.
Ick wil trouwelyck lijf en goet by u op setten.
Biet my de hant, laet ons vrolyck gaen wanderen.
My lust wt het quaedt int goedt te veranderen.
Here God, hoe slap en crachteloos sijn mijn beenen,
825[regelnummer]
Ic mach nau staen, comt wil, laet my aen u leenen.
Hola Dochter, haest niet, ghy moet mijn cranckheyt acht slaen,Ga naar voetnoot826
Ghy wilt snel spoeden, maer ick moet noch al sacht gaen.
My dunckt dat ick elck trede int mijden sincke.Ga naar voetnoot828
Dits een quaey ganc, want ic op beyde syden hincke.
830[regelnummer]
Als ick noch sat, wild ick my vliegens vermeten.Ga naar voetnoot830
Goede wille
Zacht voortgaen is hier beter dan sacht gheseten.
Tert al aen, tes voordel, al gingt ghy sachter veel.
De tijt vliet snel, stil staen is ons groot achterdeel.Ga naar voetnoot833
Mensch
Tvalt my swaer, wille.
| |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
Goede wille
Waer om?
Mensche
Ick ben ghebonden
835[regelnummer]
Aen handen en voeten deur gewoent van sonden.
Quade ghewoonte
Tes waer, door my syde gebonden, ick kent,Ga naar voetnoot836
Maer want wy tsamen van kints been sijn op gewent,
So bemin ick u en mach u niet verlaten.
Nu wildy my ontgaen deur seltsame straten.
840[regelnummer]
Dat deedt my den bant om voet en handen knopen.
Maer wildy keren, ghy sult rasch mogen loopen
Naer u luste, keert maer weder na werelts verstant,
So ontbind en sterck ick u aen Voeten en Handt.
Goede wille
Eer de Mensch so int goet voornemen ginc swerven,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Hadde hy liever dusent doden te sterven.
Die den valschaerdt eens betrout, crycht schade tot spot,
Maer die hem andermaal ghelooft, is dul en sot.
Heeft hem Werelts verstant niet met rouwen bedroghen?
Hoe sou hy den selven weer betrouwen moghen.
850[regelnummer]
Hout moet Mensch, wy comen te met eenen stap voort.Ga naar voetnoot850
Quade ghewoonte
tHert splijt my, dat het dees craeysters stoute snap hoort.
Ga naar margenoot+Wech snapster, loop in u Moeder weenen. Met een vlucht.
Daer leyt de stoutheyt met de beenen inder Lucht.
En ghy Mensch, nu ghy niet op mijn goey woorden acht,
855[regelnummer]
Moet ick nu eens versoeken mijnder coorden cracht?
Ga naar margenoot+Dits maer een troecxken, wat dunckt u van dat verrasschen?Ga naar voetnoot856
Daer leyt hy met al sijn voortstel inder asschen.Ga naar voetnoot857
Mensch ghevallen legghende.
O bermhertighe Godt, wilt my niet verdoemen
| |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
Om mijn onvernuftich en verwaent beroemen,
860[regelnummer]
Door Quaygewoente onachtsaem in my gewracht.
Ick heb loon na mijn schult in dit vallen onsacht.
Vermat ick niet Lijf en goet met u te waghen?
Och, nu leg ick schielyck ter aerden gheslagen.
Helaes, als ick stoutlyc den camp moet verliesen,
865[regelnummer]
Wat baet my verstant om het best te verkiesen?
Ic sie wel van ver tgheen begeerlyck en goet is,
Maer om daer te comen geen cracht in Handt of voet is.
Ga naar margenoot+Ja wil, ghy pijnt genoech my daer toe te dringen,
Maer macht gebreeckt ons tghewilde goet te volbringhen.
870[regelnummer]
Dat noch meer is, tquaet dat ic hate met Herten,
En can ick ongepleecht niet laten met smerten.
Mijn hartste Vyandt is van mijn Huysgenoten.Ga naar voetnoot872
Die heeft my verradelyck onder t Cruys gestoten.
Dat is dees Hoere, die hier aen mijn zye staet.
875[regelnummer]
Wie sal my verlossen van dees Helsche prije quaet?Ga naar voetnoot875
| |||||||||||||
6 WtcomenHy claecht, Hoop troost, en seyt dat wy al meer goets verstaen
Dan vande beste Mensch werckelyck wert ghedaen.
Hope, Vreese, Mensche. Goede wille. Quade ghewoonte.
[Hope]
Ga naar margenoot+Daer hoor ick den armen mensch in last en node.
Comt Vrees, hebben wy sijn sotheyt gedient ten dode,
Laet ons (nu hy verstandich wert) weder spoedich
Hem ten leven voorderen sorchvuldich en moedich.
880[regelnummer]
Laet ons nu om sijn commer rouwelyck te stelpen
Den Mensch met vlijt ghetrouwelycken helpen.
Hoe ist Mensche? Godt helpe u wt uwen noot.
Mensch Thooft op buerende.
O troostlycke Hope, ghetrou tot inder doot,
Coomdy my noch so vruntlyc ter noot besoecken?
885[regelnummer]
Verneert ghy u in dees ellendighe hoecken?
Waer me sal ick dees trouheyt immermeer loonen?
| |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
Hope
Denct om geen loon, maer wilt my u druc vertonen
En doorsaec van dien, so naect ghijt cont wtspreken.
So mach ick u wat troosten in u ghebreken.
Mensch
890[regelnummer]
Mij[n] wech nemende nae een schole doechdelyck,Ga naar voetnoot890
Verselt met goede wil, lustich, maer ioechdelyck,
Wilde ons Quade gewoont weer te rugge trecken,
Maer als sy ons sach vlijtich ons wech volstrecken,
Heeft sy eerst Goeden wil daer heenen ghestoten,
895[regelnummer]
Voorts my, want ic had handen en beenen gesloten.Ga naar voetnoot895
Wil was weer flucx opte been, maer ic bleef leggen,
So ghy noch siet, want om de waerheyt te seggen,
En had ic niet veel machts in Voeten of Handen.
Tgoet wil ick doen, maer vermachs niet om dees banden,
900[regelnummer]
Maer om tquaet te volbrengen, vinde ic my machtich.
Daer hebdy den gront van mijn lyden clachtich.
Hope
Sijt ghetroost Mensch, ick sie dat Godt u heeft vercoren,
Nu de goede wille in u al es gheboren.
Al is die noch ionck en cranck, tsal al wel vergaen.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Een goede saec wert veel eer verstaen dan gedaen.Ga naar voetnoot905
Elc, ooc de best, can meer doechts verstandelycken prijsen
Dan metter daer, daer tgelt handelyck bewysen.
Recht als een wandelaer altijdt voorder can sien
Dan de plaets daer hy is, en moet seker geschien
910[regelnummer]
Dat hy voortgaende, voorder plaetsen sal mercken,
Soo ist oock met doecht te verstaen of bewercken,
Doch moet daer eerst een goet verstant en wille wesen,
Salder nae volghen eenich goet werck ghepresen.
Wel is waer, geen werc en wort ter werlt volbracht
915[regelnummer]
Of daer moet versaemt sijn wille ende macht,
Want wil yemandt wat doen, heeft hijs gheen macht, ten wort niet.
Van die wel mach, maer niet wil, ooc niet en geschiet.
Dit doet u wil sonder macht vergheefs te wanen,
| |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
Maer ghy doe[l]t hier inne, tes verde van danen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Want van Gode en wert gheen dinck vergheefs ghewrocht.
Diens genaey heeft u metten goeden wil besocht
Ende sal in u (wildyt lydtsaem ghehenghen)Ga naar voetnoot922
Onghetwyfelt oock wercken het volbrengen.
Maer dat moet tijt hebben en ghy gedult int plegen.
925[regelnummer]
Hebt maer goeden moet. Wij sijn nu al op weghenGa naar voetnoot925
Ga naar margenoot+Naede schole van oeffeninghe der doechden.
Mensch
O, hoe vervult u troost mijn herte met vroechden.
Helpt my op, so gaen wy voort met malcanderen
Wel ghemoet opt spoedichste derwaert wanderen.
930[regelnummer]
Goede God, die door dinspraec van u goede Geest
Goet hebt gemaect mijn wil die so quaet is geweest,
Geeft ooc u Godlycke cracht en stiert mijn gangen,
Dat ick haest verwerve mijns Herten verlangen.
Comt wille, streckt my een stock daer op ick ruste,
935[regelnummer]
Want om voortgaen gevoel ick een nieuwe luste.
Vreese
Siet wel voor u mensch, wilt u voor vallen wachten.
De wech is niet effen.
Mensch
Hoe swerven mijn ghedachten.
Ic moet nu immers al mijn sinnelicheyt derven,
Sal ick de ghewenschte minnelicheyt erven.
940[regelnummer]
Al wast eynde van tijtlyc Lief vol Leets onrustich,
Haer vrolyc geselschap was voorwaer ooc lustich.
Quade ghewoonte Hem treckende dat hy ter aerden valt.
Dat was hy. Zo soumens na mijn Herte callen.
Mensch
Ay my, daer moet ick alree met smerte vallen.
Wille
Op Mensch.
| |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
Vreese
Lanck legghen is meer dant vallen schandelyck.
945[regelnummer]
Treedt aen, siet voort voor u.
Hope
Soo doedy verstandelyck.
Harde smacken (seytmen) dat harde wel leeren,
Ga naar margenoot+Blijft stantvastich, ghy crycht u sherten begeeren.
Mensche
Ick val en quets my, ist wonder dat ick troere?
Och.
Hope
Tschaet niet, met vallen en opstaen comtmer doere.
950[regelnummer]
Ist middel wat bitter, het eynde sal soet smaken.
Mensche
O constmen my wat vaster opten Voet maken.
Met een vlucht trect my Quade gewoent om verde.
Nu wil ick toesien, dat ick immers volherde.
Quadeghewoont
Meyndi dat ic dus wil al mijn vroecht verliesen
955[regelnummer]
Duer sotheyt die u doet strenghe doecht verkiesen?
Ga naar margenoot+Ick wed Neen, sietse daer beyde om verde rollen.
Hou Ghesellen, wildy tsamen harde bollen?Ga naar voetnoot957
Mensch
Och, och, hoe val ick dus menighen swaren val.
Quadegewoont
Ick meyn hem de moeyte noch eens vervaren salGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Van desen pijnlycken wech.
Mensch
Zalt noch langhe dueren?
Hope met Wille hem ophelpende seyt
| |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
Hope
Weest te vreden, ghy coomt binnen corter uren
Ter plaetsen daer u nu verlanget te comen.
Tis dicht hier by, hout moet, spoet voort, tsal u vromen.
Vrese
Wildy niet quetselyck vallen en snoevelen,
965[regelnummer]
Merct scherp op u wech, op dalen en hoevelen,
Maer pijnt u boven al immers wel te passen
Op Quadeghewoont, die soect u te verrassen.
Hope
Wy sijn opt vertste, sijt bly, vreest nu gheen dolen.
Ziet, dat is de Poort vander doechden Scholen.
Mensch
970[regelnummer]
Die wech was pijnlyck. Och, hoe wel mach hem lusten
Die vermoeyt zynde noch geraect tot rusten.
| |||||||||||||
Vierde deel
| |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
Des coom ick sijn begheerten van self te vooren,
Gaende den goetwilligen Mensch int gemoete.
Mensche
985[regelnummer]
Segt, Eerwaerdighe Vrou, na behoorlycke groete,
Waer vinde ick den Meestersse (my onbekent)
Van deser scholen?
Waerheyt
Soeckt niet Soon, sy is u omtrent.Ga naar voetnoot987
Ick ben dien ghy soeckt, segt, wat is u believen?
Mensch
O hoochwijse Goddinne, woudy gherieven
990[regelnummer]
Metter doechden leering my onwijse Mensche,
Dat waer mijnder Herten begeerlycxte wensche.
Waerheyt
Waer toe, mensch, soect ghy der doechden leringe?
Ist om goed worden? Of om haer schijns vereeringe?
Zoudy liever doechtlyck schijnen? Of doechtlyck wesen?
Mensche
995[regelnummer]
Niet der doechden schijn, maert wesen is mijn genesen,
Godlyke Vrouwe. Wat baet my des Volcx prijsen,
Als ick wt schaempt voor mijn boosheyt moet afgrijsen?
Soud ick geen ander van my boven my geloven?
Waerheyt
Die antwoordt behaecht my wel en staet te loven.
1000[regelnummer]
Maer segt noch, sout ghy om voordeel te scherpen
U eyghen goedtduncken wel gheheel verwerpen
En mijn bevel doen sonder u te beraden?
Mensch
Dat hoop ic vast, Edel Vrou, deur Gods genaden,
So dat ick my eer gants sal laten ontleedenGa naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Dan tminste van u gheboden overtreden.
So staet mijn hert, mijn voornemen en mijn sinne.
| |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
Waerheyt
Ga naar margenoot+Soo sijn de Jonghers die ick meest beminne,
Die hun vermetel oordeel en quaetheyt haten,
Die bereyt sijn hem selve gants te verlaten
1010[regelnummer]
En dient ernst is tgheleerde goet te beleven.
Dees cleynen moet ick my self te kennen gheven.Ga naar voetnoot1011
Hier gaen sy tesamen inder scholen sitten soo nochtans datmense mach sien midts openinghe eeniger gordijnen. De waerheyt leert ende de Mensch hoort, schryvende int Boeck sijns Herten.
Compt, sidt Mensch, wilt scherp nae mijn woorden luysteren.
Schrijftse int Herten Boec, dat sy niet verduysteren.
De woorden die ick spreeck, sijn leeven ende Geest.
1015[regelnummer]
Aldus ist niet ghenoech dat ghyse schrijft of leest,
Neen, sy mosten in u Gheest en leeven werden,
Zo dat sy u Geest oock levendich doen volherden
Int naevolghen van hoor inhouden dadelyck,Ga naar voetnoot1018
Latende tverbodt en doende tgebodt stadelyck.
1020[regelnummer]
Sulcx pleghende worden mijn woorden u nature,
Makende zoet en licht dat eerst viel streng en sure.
Blijft ghy aldus in mijn leringhe ghetrouwe,
Ghy sult mijn Jonger sijn ende ick u Vrouwe.
Dan zal u lusten mijn vermaningen te verstaen
1025[regelnummer]
Sonder te rusten, sy en zijn (naer u macht) voldaen.Ga naar voetnoot1025
Ick zal oock niet laten naecktelyck te ontdecken
Al dat u ter doechden voorderlyck mach strecken.
Dan sult ghy u ten gevolge van doechts bewercken
Mijn ghetrouheyt in mijne beloften mercken,
1030[regelnummer]
Want all mijn zegghen suldy oprecht bevinnen,
My grontlyck kennen ende hertelyck beminnen.
Dan sal u de bekende waerheyt vry maken
En u van alle druc deur haer claerheyt bly maken.
Niet dat ghy van doverheyts dienst hier werd ontbonden,
1035[regelnummer]
O neen, ghy sult vry werden vanden dienst der sonden.
Ghy zult vry sijn vande bedrieghelycke loghen,
So dat u tquaet niet meer bedwingen en sal mogen.
Mensche
Isser dan wel Hoop noch eens te werden ontslagen
| |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
Van quaey gewoent? Of sal zy volherden int plagen?
Waerheyt
1040[regelnummer]
Ducht niet mensch. Quay gewoont sal u niet lanc deeren.
Watmen mettertijt leert, dat machmen ooc ontleren.
Mensche
Ghy beloeft groote saken, O Eedel Princesse.
Waerheyt
Tzal u al werden, schrijft nu een treflycke lesse
Voor een A.B. Laet het quaet ende doet het goet.
1045[regelnummer]
Dats een corte lesse, men leertse op staende voet.
Sy is ooc om haer cortheyt seer licht te onthouwen.
Mensche
Maer niet licht om te doen, O bloem alder Vrouwen.
Laets u niet verdrieten die wat meer te verclaren.
Waerheyt
Voor den begeerlyken mach ic geen arbeyt sparen.
1050[regelnummer]
Rechts als de zon, waer hy een spleetken open vint,
den lucht daer verclaert, die eerst was duyster en blint,
So is mijn lust voor doopen lichtgierighe ooghen
My selve gants ongeveynst bloot en naect te toogen.
Dus wil ick u dat les, int cort, wat wtlegghen.
1055[regelnummer]
Hoort, verstaet, onthout ende volbrengt al mijn zeggen.
Ga naar margenoot+Het quaedt dat ick u hier te laten beveele,
Syt ghy selve Mensch, int geheel ende niet int deele.
Al u invallende ghedachten oneerlyck,Ga naar voetnoot1058
U zotte lusten, u ydel crachten begeerlyck,
1060[regelnummer]
U bedriechlycke waen, u schadelyk verkiesen
En u eyghen wil, dit moet ghy dadelyk verliesen,
Verachten, verlaten, verwerpen en vernielen
Als boedels, dootslagers, en moorders uwer zielen.Ga naar voetnoot1063
Vliet ghy dit quaet (als t Volc den Rovers) sorchvuldelyck,
1065[regelnummer]
Ghy sult leven zalich en by nae onschuldelyck.
Al gaet dees versaking voor tot allen tijden,
So ist nochtans niet genoech tquaet te vermyden,
Want inde plaets vant quaet doen moetmen tgoed plegen,
| |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
Gemerct sonder oufening niet goets wert vercregen.Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Sonder goetheyts vercrygen blijft de mensch quaet
In eewich verdriet deur ongenoegen onversaedt.
So veel duysterheyts wijckt, so veel Lichts wert vernomen.
So veel quaedts daer ruymt, so veel goets moeter incomen.
Voorts, wanter niet goets is dan deenige goede godt,
1075[regelnummer]
Suldy hem ghebenedyt naevolghen, dit ist slot
Ga naar margenoot+Vant goedt doen, by my u hier voren bevoolen.
Volchdy God, so leet hy u, dan moechdy niet dolen.
Ghy siet dat God sijn goetheyt deylt in algemeyne
Onder goeden ende quaden, groot ende cleyne,
1080[regelnummer]
So dat elck gheniet Gods goetheyt weldadelyck
Ende en is daer teghen niemanden scadelyck.
Hier in Godt na te volgen pijnt dach en nachte.
Dit voorbeelt print begheerlyck in u ghedachte.
Arbeyt vlytich metter Herten altijdt te wenschen
1085[regelnummer]
Niemant tot schade, maer tot nut van allen menschen.
Toont sulcx dan ooc metter daet, so wordt een waerdichGa naar voetnoot1086
Beelde, Jae vrunt Gods, Heylich, zalich en rechtvaerdich.
Hebdy al dit oock wel verstaen?
Mensch
Jae ick in trouwen.
O, mocht die zalige doecht mijn ziel noch bedouwen.
Waerheyt
1090[regelnummer]
Leert naerstich, tsal werden, blijft inder doechden scholen
Stadich in oefeningh, soo blijft u niet verholen
Dat u tot ghoedtworden nut is ende nootelyck.
Adieu Mensch.
Mensch
Adieu Vrouwe, ick danck u grootelyck
Van u Heylighe Leer, die ick soo wil bewysen,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Dat ghy my voor een vlytich Jongher sult prijsen.
| |||||||||||||
2 WtcomenEn comende voort vanden woorden aenden daden,
Wert hy versocht, maer verwint deur Gods ghenaden.
| |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
Mensch. Goods versoeckinghe, Quadegewoonte. Goede wille. Verachting. Hate.
Mensch
Een wijle stillekens by hem selve ghelesen hebbende int Boeck zijns Herten seydt:
O Heer, wat goeder leeren zijn my daer ghegheven.
Sy beginnen soo crachtich int Herte te leeven,
Dat my haest lust met verlating vande boecken
Voor een wijl haer waerheyt int werck te versoecken.
1100[regelnummer]
Soo luttel vreest my nu voor eenich verstoringe,
Dat my oock verlanget nae een becoringhe,
Niet dat ic met mijn eygen cracht hoge wil vliegen,
Maer ick betrou den waerheyt die mach niet bedriegen.
Godes versoeckinghe by hem hebbende Verachtinge
Daer staet de Mensch, die moet nu zyn les op segghen.
1105[regelnummer]
Hem moet ick een proef vijf ofte ses op leggen.
Treet voort Verachting, tast hem aen, gaet vrij te wercke.
Verachting
Bey hou, waen comt ons dees hoochgeleerde clercke?Ga naar voetnoot1107
Bona dies Domine, leert ghy inder gotheyt,Ga naar voetnoot1108
Of ist raserye gelardeert met sotheyt?
1110[regelnummer]
Scheyter wt bloet, elck sal de tonge met u spoelen.Ga naar voetnoot1110
Vermetel dwaes, sijt ghy tegen tgemeen gevoelen?
O wyse Marcolf, ghy sijt maer een verwaende sot.Ga naar voetnoot1112
Mensch
Ghy besondicht u, dat ghy met my doorgaende spot,
Want ic en doe u noch niemant tegen tbetamen.
1115[regelnummer]
Maer trouwen, wil Godt deur u my voort volck beschamen,
Voor zyn oordeel ben ick met sulcker snootheyt vervult,
Dat ick wel hebbe alder schanden grootheyt verschult.
Gods versoeckinghe
Dits een goet beginne en geeft een goet behaghen.
In verachtingh heeft sich de Mensch noch wel ghedraghen,
| |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
1120[regelnummer]
Maer beyt, wy mosten hem noch al meer beproeven.
Gaet ghy binnen, roept Haet, die sal hem seer bedroeven.
Verachting
Ick doet Heere.
Mensch
Wilt mijnder doch, O Heere, ontfermen.
Geen quaet mach my deren, comdi my bescermen?
Hate wtsluypende seydt tot Versoeckinghe:
Wat ghelieft mijn Heere?
Versoeckinghe
Ghy moet hier u consten toonen.
1125[regelnummer]
Twert u eer, condy den Mensch deur Wangonste honenGa naar voetnoot1125
Hate tredet achter's Menschen rugghe ende spreeckt (quantsuys heymelyck) tot Quade ghewoonte:
[Hate]
Wat port den Mensch, dat hy dus den hypocryte maeckt?Ga naar voetnoot1126
Hoort hy niet dat hem elc met groten spijte laect?
Hy was lieftal en bemindt onder alle Staten,Ga naar voetnoot1128
Nu begint hem elck, oock sijn vrunden te haten.
1130[regelnummer]
Meynt hy dat de geen, die met moeyelyker pijnen
Lanc gearbeyt hebben om deuchdelyck te schijnen,
Siende desen bloet hoor in doechden te boven gaen,
Des te min sy byden luyden te loven staen,
In haren bitteren nijdt swaerlyck verbolghen
1135[regelnummer]
Hem niet en sullen openbaerlyck vervolghen?
Mensch
Waerlyc, dien achterclap doet my druckelyc suchten,
Want sy verheelt my een ongeluckelyc duchten.
Quade ghewoente
Dus doende suldy niet alleen tot schanden raken,
Maer oock al u Vrinden tot Vyanden maken.
| |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
Mensch
1140[regelnummer]
Tes waer, dat druct en beswaert my ooc onmatelyc.
Ick was bemint, nu wert ick by alle man hatelyc.
Quade ghewoonte treckt aen sijn Been, hy snoevelt, maer valt niet deurt onderschutsel van Goede wille en seyt voorts:
[Quade ghewoonte]
Ay my, daer lach ick by nae plat ter Aerden
Deur zotte gedachten die my half mat beswaerden.Ga naar voetnoot1143
Helpt my Heere, ben ick u vrunt deur u ghenaede,
1145[regelnummer]
So doet my alder werlts vyantschappe geen schade.
Godts versoeckinghe
Dat was na by, maer het quam hem noch int beste.
Wech haet, haelt gevanckenis, die sal hem tleste
Lesse (voor dese reyse) ancxtich doen leesen.
Mensch
Bermhertige Godt, wiens goetheyt onvolpresen
1150[regelnummer]
Den Mensch, als hy in node kermt onberadelyc,
Wt Vaderlycke trou bescermt soo ghenadelyck,
U moet ick als mijn verlosser prijsen en dancken.
Gevangenisse wtcomende met boeyens, ketens ende sloten, grypt den Mensch byden halse, seggende:
[Gevangenisse]
Geeft u gevangen, nu is de tijt dat u ranckenGa naar voetnoot1153
Ey snode gast, eens aenden dach sullen comen.
hy cluystert sijn beenen, seggende voorts:
1155[regelnummer]
Hebdy sulcke hoosbanden wel aen tbeen vernomen?
Comt Joncker, nu een wijl met my ter Herbergen.
Daer is voor huysraet (ick wilt u niet verbergen)Ga naar voetnoot1157
Grote, sware, gheketende blocken,
Ga naar margenoot+Ellendighe, benaude, verghetende stocken,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Ysere veeters voor Handen en Voeten,
Daer veel mesdoenders met schanden in moeten,
Oock Gyolen van swarte duysterheyt yselyckGa naar voetnoot1162
En pijnbancken, deur welcke smerten afgrijselyck
Meenich weeckhertich Mensche onverduldelyckGa naar voetnoot1164
| |||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||
1165[regelnummer]
Hem selve dotelyken wroecht onschuldelyck,Ga naar voetnoot1165
Overmits de bittere felheyt van mennich rechter
Te onmenscelyck misbruyct kaers, koorde of trechter.Ga naar voetnoot1167
Daer ismen deur veelheyt der mesdaders niet eenlyck.
Tgeselschap is troerich, claechlyck en weenlyck.
1170[regelnummer]
Daer hoortmen niet dan van Leedt, van droefhyt, van sorghen,
Van onthalsen, van branden, van hangen en worgen,
Ende daer ducht oock donnosele onvermydelyck
Valsche tuygen en Rechters int oordeel partydelyck.
Wat dunc u, fijn man, van mijn heerlyke woninge?
Mensch
1175[regelnummer]
Sy is donschuldigen een eerlyke croninghe.
Tes loflyck om weldoen verduldich te lyden.
Altijt volcht daer na een menichvuldich verblyden.
Ghevanghen te worden is my gheenen schande,
My slechte Knecht, tgebuert den meesten vanden Landen.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
En al hebdy mijn dienstbaer Lichame gevangen,
Mijn Ziel is vry, geen Mensch mach die vanghen noch hanghen.
Quade ghewoente
Is u siel vry? Wat doen dan dees bevende banden?
Mensch
O Heer, vrijt my van haer aenclevende Handen.
Quelt mijn lichaem vry, heevet noch meer Aertsch ghestoente,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Maer verlost my doch, Godt, van Quade ghewoente.
Gods versoekinghe
Dat eynde is goet, die last is vromelyck gedragen.
Dus ruijm ick verwonnen met alle mijne plagen.
Godes versoeckinge met sijne dienaren, oock Quade gewoonte, gaen binnen, Hope ende Vrese comen wt.
| |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
3 WtcomenDe Mensch maeckt een aenslach om gants te vernielen
De Quade ghewoent, het venijn synder Zielen.
mensch. goede wille. hope. vrese.
[Mensch]
Die storm is over, nu wacht ick eenen anderen.Ga naar voetnoot1188
Ga naar margenoot+Veel onspoets lydt hy, die sorchvuldich wil wanderen.
1190[regelnummer]
Dat my vremde doen, heeft my niet so veel verdroten
Als tverradelyc bestaen van mijn eygen huysgenoten.
Die Quade gewoente doet my groot verdriet aen.
Wille
Wie isser van ons, die dat niet bloot en siet Man?
Maer ghy lijt dwaeslyck dat ghy wijslyck moecht keren.
Mensch
1195[regelnummer]
Dat is ooc waer, wy connent haer wel verleeren.
Hope
Hoe dat?
Mensche
Ick sal onthouwen dat Helsche ghebroetsele
Het plegen van sonden, dats haer eenich voetsele.
Dan sal die archste alder Duvels Jongeren
Met smertelycker quyninghe verhongheren.
Vrese
1200[regelnummer]
Dats al wel gheseyt, maer daer behoeft lanck tijt toe.
My lust dat ick die snoode Hoer metter ganck spijt doe.Ga naar voetnoot1201
Daer toe weet ick raedt.
Mensche
In wat manieren? Segt oppe.
Vrese
Wy sullen gaen verlacken die valsche poppe,Ga naar voetnoot1203
| |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
Gelyc daer op vallen ende steken haer den keel of.
Hope
1205[regelnummer]
Hola hola Vreese, daer spindy te veel grof.Ga naar voetnoot1205
My dunckt het waer ghenoech so met haer te handelen
Dat de mensch onbevreest voor haer mocht wandelen.
Den raedt vant verhongheren smaeckt my beste.
Vreese
Laet ghijse leeven, soo verwacht ergher int leste.
1210[regelnummer]
Eyeren inde pan en comt geen quaet kuyken af.
Mensch
Tis niet quaedt, Hope, dat Vrees ons daer te ruycken gaf.
Men seyt gemeenlyc, dode Honden bijten niet.
Doch, op dat wy onnut veel stonden slyten niet,
Sal ickse verhongheren listich en stille.
1215[regelnummer]
Soo wort sy mat en crancker dan ons goede wille.
Die sal haer met u luyden hendich belaghen
En geven haer tlijf vol ellendighe slaghen.
Wil sy haer dan weren met worstelen en wroeten,
Steect haer doghen wt, hout af haer Handen en Voeten
1220[regelnummer]
En geeftse een moortsteec, dat syt niet en vertelle.
So ben ick eens vry van haer verdrietich gequelle.
| |||||||||||||
Vijfde deel
| |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
Hope
Hoe creetse!
Vreese
Hoe smeetse!Ga naar voetnoot1229
Hope
1230[regelnummer]
Hoe snellyc liepse!
Vreese
Hoe fellyc riepse.
My docht niet anders wy hadden een cat voor sweep,Ga naar voetnoot1232
So vast clemdese met haer nagelen wat hoor greep.
Hope
Sy was behendich, moedich, listich ende vals.
1235[regelnummer]
Hoe heet vlooch sy den goeden wille om sijn hals!
Vreese
Sonder u hulp sy had hem den keel afgebeten.
Hope
Sy was swac, als die lanc niet veel had gegeten.
Anders hadden wy haer niet mesdoen moghen.
Vreese
Hoe eyschelyck branden haer vuyrighe ooghen!
Hope
1240[regelnummer]
Verwonnen sijnde began sijt te claghen Godt.
Vreese
Haer huyt was van eelt so dic als een wagenschot.
Wat ick sloech of stac, ic mochtse lang niet wonden.
Hope
Goede wil droech haer vromelyc ter selver stonden.Ga naar voetnoot1243
Sy was met gantser ernst bitter op haer vergramt.
Vreese
1245[regelnummer]
Door haer is sy ooc aen Handen en Voeten gelamt.
| |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
Door haer is sy in haer beyden ooghen ghebrint.Ga naar voetnoot1246
En door haer is zy dootlyck ghewont.
Hope
Wil scheen ontsint.
Vreese
Sy is noch ionck, maer met so een duysent Lantsknechten
Soud ic tegen thienduysent mannen derren vechten.
Hope
1250[regelnummer]
Saechdi wat de mensch deet als wy streden gedurich?
Vreese
Hy lach op sijn knien in sijn gebeden seer vuyrich.
Sijn wil, docht my, was deurt gebet gesterckt grootelyck.
Hope
Saechdyt ooc? Ick hebt te met gemerct blotelyck,Ga naar voetnoot1253
Maer twas al niet sonder de minnelyke claerheyt
1255[regelnummer]
Van dalmogende onverwinnelycke waerheyt.
Als die den Hoer maer aensach, viel sy van verschricken.
Vreese
Hoe lustich brac de waerheyt den banden aen sticken
Daer met de Mensch aen Quade ghewoent was ghehecht.
Hope
Somma, elck droech hem vromelyc in dat gevecht.
1260[regelnummer]
So doet oock nu de Mensch, sedert hy is ghevrijt
Van Quade gewoente, want hy met groter vlijt
Hem ter Goddelycker zalicheyt is spoende,
Niet alleen tquaet latende, maert goet oock doende.
Vreese
Daer toe sijn wy beyde hem oock seer oorbaerlyck,
1265[regelnummer]
Want ic vertoon hem tontberen gods vervaerlyc,Ga naar voetnoot1265
Indien hy onachtsaem den dach van huyden versuymt
En traechlyc metten roeckelosen luyden hier sluymt.Ga naar voetnoot1267
| |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
Dus is hem mijn ancxt tot sorchvuldicheyt goedt,
Vrese voor stranden heeft menigen scipbrec voerhoet.
Hope
1270[regelnummer]
Sie ic den mensch int gaen by wylen wat tragelyc,
Ick toon hem de Godlycke schoonheyt behagelyck,
Lieflyc, heylich, eerwaerdich, wenschelyc en rustich,
En maec hem daer na so onmenschelyken lustich,
Dat geen traecheyt vermach sijn ogen te luyken
1275[regelnummer]
Om de zalighe doecht te moghen ghebruycken,
Alleen om topperste goedt eeuwich te ghenieten,
Want Hope van loon doet geenen arbeyt verdrieten.
| |||||||||||||
2 WtcomenVoort lockt hem Quay gewoent tot eyghen behagen
Waerheyt vrijdt hem, ghewoent wert int Gasthuys ghedraghen.
Mensch. Quade ghewoonte. Waerheyt. Goede wille. Hope. Vreese
Mensch
Recht als een Coopman die yemandt een somme borcht,
Voor zijn betalinghe int eerst daeromme sorcht,
1280[regelnummer]
Als die des mans trou maer kent wt horen seggen,
Dees Man wel betalende derf dander te voren legghen
Hem meer te borghen, dat valt met min Vrees voor falen,
Want een Coopmans gheloof vermeert deur wel betalen,
Also ist my ooc met die trouwe waerheyt gegaen.
1285[regelnummer]
Die hielt my wat voor, twas niet sonder swaerheyt verstaen,
Want ic kendese niet en scheen int betrouwen doof.
Sy stont aen, haer reden scheen recht, ick gaf wat gheloof,Ga naar voetnoot1287
En bevind nu dat sy altijt haer woort moet houwen.
Dit doet my haer nu (ooc tegen den hoop) betrouwen,Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Want oprecht en getrou verneem ick haer gangen.
Dus geef ick mijn verstant in haer beloften ghevanghen.
Quade ghewoonte comt op Armen en Beenen voortcruypen segghende:
Wach armen, tes met my wel deerlyck verandert.
Hoe dicmael heb ic dees wech begeerlyc gewandert
| |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
Gesonts lijf, rasch en snel om of en aen te sluypen.
1295[regelnummer]
Nu moet ic blint ende lam op armen en benen cruypen.
O mensche, eenige bloem vander waerheyts clerken,
Ick bekenne loon te hebben nae mijn wercken.
Want onghetwijfelt, hadt ghy my niet bedorven,Ga naar voetnoot1298
Ghy waert in sonden teeuwich leeven ghestorven.
1300[regelnummer]
Tes my leet en sou my beteren, mocht ick leeven.
Maer dats te laet, ick bid wilt mijn mesdaet vergheeven.
Al twisten wy int lest deur verscheyden zeeden,Ga naar voetnoot1302
Wy leefden eerst lanc tsamen in minlycker vreden.
Des bevoel ick in my tuwaerts noch sulcken ionste
1305[regelnummer]
Dat ick, die nu niet meer gaen of staen en conste,
Moeyelyck coom cruypen om u wat groots te ontdecken.
U leven wert doechtlyc vermaert in alle plecken.
Elck prijst u, elck wil u verheeven in eeren.Ga naar voetnoot1308
Des pijnt ghy meer en meer taencleven tverneren.Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Dat ghy eerwaerdich sijnde u draecht oytmoedelyc
Is wel loflyck, maer tgeschiet in u niet vroedelyck.
Ghy weet, mensch, dat ic u in sonden plach te smeken,
Maer nu moet ick die spijtige waerheyt spreken.
Vergevet my doch dat ick u sinlicheyt af ra,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Ick moet dat doen als die met deene Voedt int graf ga.
Inden eersten, sondicht ghy teghen den maticheyt,
Als ghy u selve (een deuchtsaem man vol staticheyt)
Onder een sondaer stelt, die hem boven u verheft
Want dat en is den salighen middel niet ghetreft.Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Andere dien u doechtlyck leven soude lichten,
Dit siende, verargen, daer ghy hem soudt stichten,Ga naar voetnoot1321
Denckende, die Man maeckt seere den hypocrijt.Ga naar voetnoot1322
En so wordy tgeloof, om vrucht te doen, by hem quyt.
Maer tquaetste is, ghy wordt ghierich en onversadelyck.
1325[regelnummer]
Want al begaeft Gods miltheyt u ghenaedelyck
Met doechden, so dat ghy meer hebt dan u gevoech,
Noch waent ghy u selve nemmermeer doechtlyck ghenoech.
| |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
Wert eens vroet Mensch, aenschout u Heylige doechden
Die ghy hanteert en geniet met veylige vroechden,
1330[regelnummer]
Want ick soude onder duysent doechtlycke menschen
Nauwelicx een so goet als ghy sijt, derren wenschen.
Godt maeckt u Rijck, ghy u selfs behoevende,
Godt maeckt u blijde, ghy sijt u self bedroevende
En God maect u zalich, ghy blijft willens ellendich.
1335[regelnummer]
Is dit gheen willige sotheyt, so dool ick schendich.
Mensch Schijnende te vallen in onmachte seyt:
Helpt my, O stercke waerheyt, daer crych ick een moortsteeck.
Mijn Hert verflaut, my verveelt dat ick een woort spreeck.Ga naar voetnoot1337
Waerheyt
Ey, oude, valsche, argelistighe slanghe,
Daer gaedy weer een benevelde, mistige ganghe.
1340[regelnummer]
Hout u neder mensch, wacht u doch hoge te vliegen.
De ootmoet is veylich, verwaentheyt moet bedriegen.
Laet u doch niet brengen tot eygen behagen,
Want die in haer strick compt, werd nemmermeer ontslagen.
Daer die bedriechster seyt dat ghy u te seer verneert,
1345[regelnummer]
Is valsch, want al wordy boven een ander geeert,
Wat weet ghy of die voor Gods ogen is onschuldich?
Weet ghy u selven niet vol sonden menichvuldich?
Wat machmen ooc vinden dat den naesten beter sticht
Dan deucht, die deur waerachtige ootmoedicheyt licht?
1350[regelnummer]
Maer dat ghy onversaedt u niet heel en vernoecht
Metten gaven, sonder den gever, diese u toe voecht,
Is een vast teken dat ghy sijt van mijnen iongeren,
Etende mijn Broot, dat deurt eeten doet hongeren
Sonder eenichsins in satheyt te mogen rusten,
1355[regelnummer]
Maer int stadich versaden honger maect met lusten.
Genietmen geen meerder lust int hongerich eeten
Dan in respende satheyt daer lust is vergeeten?Ga naar voetnoot1357
Voorts wil sy u door schijn van doecht een Godt maecken,
Maer ghy soudt daer door in onghenoecht en spot raken.
| |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
1360[regelnummer]
Ick acht niet gants wt uwen Hoofde vervloghen
Wat ghy van selfs sijt, siet, daer suldyt mercken mogen.
Waerheyt hout hem voor een spieghel ghenaempt ghedenckenisse der voorleden sonden
Mensch inden spieghel siende seyt:
O Godt, soud ick my uwer gaven beroemen?
Treet ghy met my int ordeel, my genaect verdoemen.
Wee mijns, 't Hert grouwelt my alleenlyck doort herdincken.
1365[regelnummer]
Wilt ghy recht doen Heer, so moet ic ter hellen sincken.
Wapen! hier sie ick al mijn ioechdelyke boosheyt.Ga naar voetnoot1366
Tes een afgront vol van ondoechdelycke loosheyt.
Hier vind ick mijn wysheyt een dolle raserije,
Mijn ghezondicheyt een volle Lazerije,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Mijn vroomheyt een vermetel bestaen onspoedich
Ende mijn oytmoet een sotte waen hoochmoedich.
Dit ben ic noch van selfs, dits mijn verdorven aert.
Doe ghy, O siele, dus in sonden gestorven waert,
Wat hadt ghy, daer mede ghy u self mocht helpen?
1375[regelnummer]
U genade, heer, alleen quam mijn wonden stelpen.
Die heeft my om niet buyten mijn verdienst genesen.
U moet des eeuwich eere, my schande wesen.
Waerheyt
Dats de rechte Voet, Mensch, daer wilt altijt by blijven.
Ghy moecht u self geen quaet noch schand te veel toe schrijven.
1380[regelnummer]
Verneemt ghy dan in u yet vander doechden rancken,
Daer af moechdy den planter met vroechden dancken.
Dats Gods, van wien alle goede gaven comen,
Maer vermyt doch der beschilderde graven romen.Ga naar voetnoot1383
Hier Hoop en Vrese, neemt dese Helsche Prije,
1385[regelnummer]
Dees arghe Duvelinne sleypt flucx aen deen sye.
Men canse qualyck aensien sonder vreselicheyt.
Brengtse int Gasthuys van ongheneselyckheyt.
Haer doot is ongelyc veel nutter dan haer leeven.
Van Quade ghewoent wert nemmermeer goedt bedreven.
Sy slepen Quade ghewoent binnen.
| |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
3 WtcomenSijn Meesterse wyst hem ten Hemel (na Gods gebode)
Deur ghelatenheyt en betrouwen op Gode.
Mensch. Waerheyt. Goede wille
[Mensch]
1390[regelnummer]
Van die quaey Teve heeft my de waerheyt goed verlost,
Al heeft my schoon die grote zwaerheyt bloet gecost.
Ick ben daer immer vry af. O Godt sijt ghelooft
En ghy mede, moghende waerheyt, mijn Vrou, mijn Hooft.
Salich sijn sy, die u beloften betrouwen.
Waerheyt
1395[regelnummer]
Den waerheyt te geloven mach niemand berouwen,
So ghy nu, Mensch, in u self metter daet bevint.
Des ghy my so langer so meer tuwer baet bemint,Ga naar voetnoot1397
Insgelycx oock meer dan oyt begint te gheloven,
Daer af ghy te recht wel danct Gode van hier boven.
1400[regelnummer]
Nu Mensch, ghy en syt nocht niet teynden uwer wanderinghen
En daerom onderworpen veel veranderinghen.
Dus is u nodich om den rechten wech te houwen
Altijt te wanderen als in Goods aenschouwen,
Sonder yet te begheeren, te willen, te poghen,
1405[regelnummer]
Ghy en offeret eerst voor de Godtlycke ooghen,Ga naar voetnoot1405
Die u hert, sin en moedt inwendich doorgronden.
Doedy dit, Gods Vreese behoedt u voor sonden.
Want so den Mensch, willende voor een sterflyck Coning
Van eenighe Aertsche saecken doen vertoning,
1410[regelnummer]
Hem vlijtelyck hoedt (al sou hijt dootlyck besuren)
Voor een grof en onbeleeft werck der naturen,
Hoe veel meer sult ghy in Heylighe saecken
Stadich met gantser sorchvuldicheyt waecken,
Dat ghy niet sondelyckx en bedrijft lichtvaerdich
1415[regelnummer]
Voor die Godlycke Maiesteyt hoochwaerdich.
Voorts wil ick u helpen tot zalicheyt der sielen,
Daer de woorden van Reelyc onderwijs op vielen,
Ga naar margenoot+(Als hy u eerst sprac) dit is een rustige luste,
Ofte (wilment soo noemen) een lustige ruste,
1420[regelnummer]
Die inder tijdt begint en eeuwich sal gheduren.
Hier toe weet ick alleen den Zielen te sturen.
| |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
Van dese zalighe lust is u den Voet geleert,
Ga naar margenoot+Twelc is een stadich vercrijgen vant goet begeert.
Aengaende den ruste die God den mensche toevoecht,
1425[regelnummer]
Is ghelegen in een volcomen genoecht.
Mensch
Hoe machmen dees genoechlyke rust verwerven?
Waerheyt
Deur twee middelen. Deen is een willich sterven
Van eygen lust, eygen wil, en eygen verkiesen.
Die niet en verkiest, en mach niet verliesen.Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Diens moedt oock gelaten staet tot allen ghelyck.Ga naar voetnoot1430
Watter geschiedt hem genoecht, is dees niet Ryc?
Vol genoeghen? Vol rusten? Ende vol vreden?
Dits eensdeels in u, tander wil ick u verbreden,
Dat is een waerachtich betrouwen op Gode,
1435[regelnummer]
So crachtich, dat de mensch oock mits inden dode,
In pijnen, in smerten, in benautheyt, in lijden,
Ghetroostelyck inden Heese can verblyden.
Hier toe te comen acht de Werelt onmoghelyck,
Hoe wel tselve geheel licht is betoghelyck.
1440[regelnummer]
Want niemant so woest, hy en gelooft in eenen god,
Die alleen over al sijn schepselen heeft ghebodt,
So dat iegen sijn wille niet en geschiet.
Het sy den mensch ooc lief of leet, vroecht of verdriet,
Daer is dan maer een eenige Godt almachtich.
1445[regelnummer]
Desen gelooft elc (immers metten mont) waerachtichGa naar voetnoot1445
Wijs te sijn, iae de wijsheyt self, diet al voorsiet,
Al kent, al verstaet, al weet, so dat hem niet
Verborgen, verholen ofte oncondich mach wesen.
Boven dien wort Godt te recht van elck gepresen
1450[regelnummer]
Het waerachtige oneyntlycke volcomen goedt,
Diet al schept, al onderhout, al besorcht en al voedt,
Die sijn goetheyt in al sijn maecxelen doet vlieten
Sonder yet van yemant vreemts te genieten.
Nadien dan Godt is almachtich, goet ende wijs,
1455[regelnummer]
Ooc eenich, sulcx dat hem des alleen betaemt prijs,
| |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
So volcht, dat dien Godt sulcx kent, niet mach geboeren
Dat hem quaedt sy ofte oorsaecke van troeren.
Want alle dat hy ter werelt is gedogende
Ontfangt hy vander Handt des almogende,
1460[regelnummer]
Wiens wijsheyt in allen dinghen het beste kent,
Daer wt hy den sijnen hoor opperste goet toesendt
Ende wiens goetheyt hem bemint als sijn Kinderen,
Ooc so bewaert, dat hem niemant en mach hinderen.
De Mensch die dit verstant heeft vanden Heer der Heeren,
1465[regelnummer]
Wat mach hem doch opcomen, dat hem can deeren?Ga naar voetnoot1465
Gevallet dan by wylen dat hem yet wat ontmoet
In sijnen Ogen swaer verdrietich of onsoet,
So draecht hy hem als een crancke totten medicijn,
Die op hopen van gewis ghenesen te sijn
1470[regelnummer]
Bittere drancken drinckt met een vrolyck Herte,
Verkiesende een corte voor een lange smerte.
Hy weet dat Godt niet en mist in genesens conste.
Die betrout hy vast, desgelycx oock sijn ionste.
Des buycht hy sijn waen onder Gods wijsheyt int leste,
1475[regelnummer]
Nemende al dat hem opcomt van Gods hant int beste.
Hebdi mensch, trechte verstant ooc van mijne woorden?
Mensch
O waerde Vrouwe, noyt mijn dagen en hoorden
Mijns Herten Ooren redenen soo bewijselyck,
Soo Heylich, soo nut, soo soet en soo prijselyck.
1480[regelnummer]
Ga naar margenoot+Waer heen Princesse? Wildy soo rasch van my scheyden?
Waerheyt
Neen, Soon, ick sal u tot allen doechden geleyden.
Al en siedy my niet met u Lichaems ooghen,
Altijt suldy my tot allen plaetsen sien mogen,
Als ghy studeert het Boec ws Herten van binnen.
1485[regelnummer]
Slady maer wel acht op u gedachten en sinnen,
Want al wat u invalt is waerachtich of loghen.
Bevindyt soot scheen, so sijdy onbedroghen.
Dan toon ick u terstont my selve openbaerlyck.
Bevindyt oock anders dant scheen, soo weet ghy waerlyck
1490[regelnummer]
Dat het een valsche Geest was, die u quam bedriegen
Ende weet dan door my de waerheyt van dat liegen.
| |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
Siet, so suldy my vinden in al u wercken,
Wildy wel vlytich op u doen en laten mercken.
| |||||||||||||
4 WtcomenDes hy den waerheyt volghende met Hert en sinne
Hem self Gode op offert en bidt om syn minne.
Mensch Op sijn knien met gevouwen Handen ende bloten Hoofde ten Hemele siende.
Almachtige Godt, die Hemel en Aerde gebiedt,
1495[regelnummer]
Eewige wysheyt, wiens kennisse niet en ontvliet,
Volcomen goedtheyt, die al u schepselen bemint,
Een eeuwich Godt, die my u verloren kint
In eeren hebt gheschapen nae u Heylich Beelde
Om my te doen genieten u Godlycke weelde.
1500[regelnummer]
U offer ick op met vuyrighen ghedachten
Mijn Hert, mijn Ziel, mijn moedt en al mijne crachten.
Ick offer op, niet mijn, maer u goedt, door my bedorven,
(Dat ick oprecht te geef van u hadde verworven)
Op dat ghyt in u Soon soudt vernieuwen met doechden
1505[regelnummer]
Tot uwer eeren en mijnder eeuwiger vroechden.
Maect, Heer, dat over alle dit u Godlyck verstant
Alleen gebiede als mijn wil over mijns Lichaems Handt,
So dat ick navolgende u goetheyt alghemeen
Yeghelyck mach nut sijn, niemant schaden, oock niet een.
1510[regelnummer]
Believet u met teghenspoet my te versoecken,
U liefde sal my met cracht daer tegen vercloecken.
Wat connen my dan quetsen al der werelts plagen,
Als niet ick, maer ghy in my, tCruys selve sult draghen?
Ick beken dat ick de veelheyt mijnder gebreken
1515[regelnummer]
Nemmermeer nae haer grootheyt wt en mach spreken.
Daer tegen weet ick dat uwe milde ghenaeden
My allencxkens van mijne sonden ontladen,
Niet alleen inde voorledene te vergeeven,
Maer oock int dooden, datse in my niet meer en leeven.
1520[regelnummer]
Ick weet dat ghy my gebiedt den sonden te haten,
Gelovende dat u cracht my die mach doen laten,
So dat u Wet baert mijnder sonden kennis blootGa naar voetnoot1522
| |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
En dat haer leven is mijnder sonden ware doot.
Dit heb ick wt ghenaden eensdeels bevonden.
1525[regelnummer]
Maer hoe ver men hier vrij mach werden vande sonden
En wil ick my niet te oordeelen haesten.
Dat weten sy, die haer leeven voor hoor naesten
Tot uwer eeren ghegheven hebben vromelyck,
Welcker Liefde die waerheyt prijst volcomelyck.
1530[regelnummer]
Gheeft, Heer, my u Lieft, dat ick int leeven en sterven
U goedtheyt (mijnder Zielen leven) mach verwerven.
Finis.
Ghemaect den XIJ Octobris, Anno 1567. Inden Haghe binnen de Ghevanghenisse
Ghedruckt int Jaer ons Heeren Jesu Christi M.D.LXXXII
Men vintse te cope inden Hage tot Harper Joosten inde PapestraetGa naar voetnoot* |
|