Op zoek naar het hoogste goed
(1987)–D.V. Coornhert– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Zedekunst dat is wellevenskunste
| |
[pagina 119]
| |
Van de ware godsdienst of religieHetgeen wij in het Nederlands godsdienst noemen, duiden de Romeinen aan met de naam religio. Enkelen beweren dat die naam zijn oorsprong vindt in het woord relegere, dat is herlezen, omdat men de geschriften die over God handelen, ijverig behoort te lezen en te herlezen. Anderen leiden het af van het woord religare, dat verbinden betekent, omdat wij, door Gods weldaden, wettelijk verbonden zijn om Hem te vereren. Om nu van de naam tot de zaak zelf te komen meen ik dat de godsdienst een rechtvaardigheid is, gevende God de Hem toekomende eer.Ga naar eind20 Het is voorwaar wel dienstig dat het opperste, ja het enige goed boven alle andere goede dingen, dat is de oorsprong van al het goeds, de Schepper zelf boven alle schepselen geëerd wordt. Daaraan twijfelen redelijke mensen niet, zelfs niet de meest woeste heidenen (en dit wordt veroorzaakt door de verlichting van de natuur zelf), want allen menen dat er een God is en ook dat men die bovenal behoort te eren. Maar er bestaat grote twijfel en tweedracht bij de meesten hoe en op welke wijze men God behoort te vereren. De verstandigste mensen echter zijn het erover eens, dat men God naar behoren eert als men Hem niet volgens menselijke maatstaf eert, maar volgens Gods geopenbaarde wil zelf. Men ziet dat God, zich voegend naar de menselijke situatie, soms zonder ceremoniën, soms met zeer weinige, soms met zeer vele, soms ook met vernieuwde ceremoniën Zijn dienst bij de mensen heeft gehad, niet tot Zijn dienst nuttig maar voor de mensen zelf, als zijnde niet anders dan heilige wegwijzers naar de zaken die zij aanduiden.Ga naar eind21 Nu treft men ook geleerde mensen aan die zich meer inspannen om te bewijzen dat zo'n godsdienst door de massa misbruikt werd en vervallen is, redenen waarom men die dient te verwerpen, dan dat zij kunnen bewijzen dat de uiterlijke godsdienst die zij instellen, de ware is, die men dient te volgen. En zij kunnen helemaal niet bewijzen dat zij een duidelijk bevel van God hebben om hun godsdienst in te stellen.Ga naar eind22 | |
[pagina 120]
| |
Na hierop te hebben gewezen wil ik de theologen aanraden in dezen te twijfelen, zonder met iemand hierover te twisten, waardoor ik denk te bevorderen, voor zover ik dat kan, dat wij door het twisten over deze uiterlijke godsdienst en over de symbolen van de ware, innerlijke, deze innerlijke voorbij gaan, opdat wij niet zo, in ons streven al te rechtvaardig en heilig te schijnen, de ware en innerlijke en eigenlijke godsdienst, rechtvaardigheid en heiligheid voor altijd moeten ontberen.Ga naar eind23 Want niemand ontkent dat er een uiterlijke en een innerlijke godsdienst bestaan. De uiterlijke bestaat uit een heilige levenswandel en uit het gebruik van ceremoniën. Hierover gaan de meeste geschillen, niet over de heilige levenswandel. Maar deze levenswandel is ook onheilig en niet meer dan een schijndeugd, die spoedig verdort in de hitte van de aanvechtingen, als zij niet van binnenuit gevoed wordt met het heilzame sap van de ware innerlijke godsdienst. Deze innerlijke heeft in hoofdzaak vijf onderdelen, te weten een waarachtig geloof, een aanbidding van God, een navolging Gods, een onderdanigheid Gods uit liefde en een lofprijzing Gods. Het geloof is een ontwijfelbaar vertrouwen dat God wil, kan en zal schenken wat wij, naar Zijn wil, van Hem begeren. De aanbidding van God is een begerenswaardig verlangen naar God om verlost te worden van onze slechtheid en tot het verkrijgen van Zijn goedheid. De navolging Gods is een echte oefening om goddelijk te worden, dit is godgelijk of een waarachtig beeld Gods, voor zover de menselijke natuur uit genade kan bereiken. En de onderdanigheid Gods is gelegen in het volbrengen of het doen niet van onze, maar van Gods wil. En dan prijst men God op de goede manier als andere mensen, door het opmerken van onze barmhartige liefde tot iedereen, met verwondering en met lust om God na te volgen, de weldaden Gods, te bemerken aan onze bekering van duivelse in goddelijke mensen, prijzen, die wij ook zelf om Zijn weldaden onophoudelijk danken en loven. Elke mens die deze hiervoor genoemde elementen, ja zelfs als een beginneling enkele daarvan werkelijk in zich weet, die mag zich verzekerd weten van het feit, dat hij deelgenoot is van de ware godsdienst, maar niet degene die geen van deze elementen in zich heeft, al onderhield hij ook op de meest scrupuleuze wijze de beste ceremoniën. Want niet in de schijn, maar in het wezen is de ware godsdienst | |
[pagina 121]
| |
gelegen. Men kan gemakkelijk met een goddeloos hart deze of die ceremonie naäpen, maar zonder een hart dat zich van de wereld onbesmet houdt en dat uit louter liefde zich barmhartig betoont aan zijn naasten, kan niemand een ware godsdienst hebben. Maar hij die de barmhartige liefde in praktijk brengt, is van goddelijke aard. En dat bereiken zij die hun zielen bevrijd hebben van kwade hartstochten, die in God goed en goddelijk werden, die een zuiver en heilig hart hebben en wiens lust het is iedereen goed te doen en te helpen, maar niemand kwaad te doen of schade te berokkenen. Dit is een ware en levende godsdienst.Ga naar eind24 Hiervan is de waarheid de grondslag. Daarom is zij ook even onveranderlijk als de eeuwige God zelf. Zo wankelt, laat staan verandert de mens nooit meer zijn godsdienst, die op die vaste rots is gebouwd. Want zo'n mens alleen dient de ware God. Alleen God begeert hij te horen, God alleen hoort hij en van God alleen leert hij hetgeen God aangenaam is, en dit niet verstaan om alleen wroeging te krijgen maar ook om het inderdaad te volbrengen, tot geruststelling van zijn geweten. Hij klampt zich zo vurig vast aan Gods woorden als een schipbreukeling aan een wrak om te overleven. Dan wordt hij uit dat levende woord tot het leven herboren, uit de geest (niet uit het bloed) van goddelijke aard, waarbij God Zijn lust en welbehagen heeft. Daarin woont God dan zelf, als in Zijn heilige tempel, die Hem veel liever is dan alle houten of stenen tempels op aarde.Ga naar eind25 Behoort men zo'n hoge gast niet waardig te eren? Wie zou zich niet zorgvuldig hoeden om zo'n lieve gast door slechte zonden uit zijn hart te verjagen? Daarin zit God zelf, toeziend als een rechter op al onze daden, woorden, zelfs gedachten; dit alleen al zou genoeg moeten zijn om zich, door een goddelijke schaamte, te wachten voor elke zonde (want die mishaagt de grote koning). En zoals er in de dienst van God twee personen zijn, te weten God, die ze geldt, en de mens, die de dienst verricht, zo heeft ze ook twee doeleinden waarom men de dienst doet en wel Gods eer en het goed worden van de mens. Niet dat God onze dienst en eerbetoon nodig heeft. Nee, God is en was eeuwig volmaakt en Hij behoeft onze eer of dienst niet, kan daardoor ook geenszins groter of beter worden. Maar dat God door ons gediend en geëerd wil worden, dat is ter wille van ons, niet ter wille van Hem, opdat wij van Zijn volmaakte goedheid zouden genieten en niet, dat Hij van ons zou genieten. | |
[pagina 122]
| |
Want als wij Hem dienen en eren, worden wij met Hem verenigd en worden wij Zijn goedheid deelachtig door het goed worden. Laten wij in de middag alle fakkels van de wereld ontsteken, zij zullen het zonlicht eerder verduisteren dan verlichten. Maar wat kunnen wij, die zelf niets goeds hebben dan wat wij van tevoren van Zijn goedheid uit genade en gratis ontvangen, God geven? Wij mensen dan zijn het zelf, die genieten de vruchten van de ware godsdienst. Wij worden daardoor bevrijd van de betoverende leugen, gevoed door de getrouwe waarheid, verlustigd door het verkrijgen van al wat wij begeerden, toegerust met een vreedzaam en vrolijk geweten en geheiligd door de zalige vereniging met God. Dat zijn de gewenste vruchten van de ware godsdienst. Die maakt bij de mensen, bij wie zij is, dat alles tot een goed einde komt, zo, dat hetgeen voor de goddelozen dodelijk vergif is, voor dezen in heilzame medicijn of geneeskrachtige drank verandert, en dat geen ding hen kan schaden, even weinig als God zelf, in welke zij zijn verenigd, en die één zijn met God, worden allen Zijn goede gaven deelachtig. De middelen om tot deze ware godsdienst te geraken zijn voornamelijk de volgende: als de zondige mens begint te letten op het onrustige kwellen van zijn wroegende geweten, gaat hij op zoek naar de oorzaak daarvan. Hierdoor let hij op al zijn doen en laten. Dat brengt hem tot inzicht in zijn eigen (niet andermans) slechtheid. Uit dit inzicht wordt de ware ootmoed geboren. Deze brengt weer treurig berouw over de zonden voort. Hieruit spruit dan een angstige vrees voort om weer te zondigen. Deze is het begin van de wijsheid en toont hem zijn vermetele onverstand als de oorzaak van zijn zonden. Door het inzicht in zijn onverstand komt hij tot een wel doordacht wantrouwen van zichzelf en verder geleidelijk, door het ervaren van de vermetele blindheid van anderen in het misleiden van anderen, tot een afkeer uit wantrouwen van alle mensen. Waar anders kan hij dan zijn toevlucht nemen dan bij God? En wie is ook beter in staat om God geheel te vertrouwen dan hij die zichzelf en alle anderen zo geheel en al wantrouwt? Dan maakt het inzicht van zijn gebrek dat hij, uit nood, in vertrouwen God in waarheid bidt om Zijn waarheid te leren kennen, opdat die ons zou leren om Zijn heilige wil te volbrengen en daartoe onze wil daartoe te versterken. Dan verkrijgt hij die daar onophoudelijk om bidt, zonder twijfel de begeerde waarheidskennis, de liefde tot God en de ware godsdienst. |
|