Vande Godlijcke Rechtvaerdigheyt, int doen of wercken Godes.
Dat 21. Capittel.
1 SO veele genoegh is, gheseyt ende bewesen hebbende mijn voornemen van de onveranderlijcke ende rechtvaerdige schickinge Godes, der Menschen Saligheyt ende verdoemenisse voorneemlijck aengaende, dencke ick nu wat breder te handelen vande Godlijcke rechtvaerdigheydt met haren ommestanden, soo ick hier voor oock ghedaen hebbe vande barmhertigheydt Godes. Die verleene my barmhertelijck daer toe zijn licht der ghenaden, tot verlichtinghe ende stichtinge van den verduysterden ende wanckelden goetmenenden menschen, Amen.
2 Alsoo staet ons hier te aenmercken, hoedanigh God selve inde H. Schrift zijn rechtvaerdicheyt verklaert te wesen, te weten, a waerachtigh ende oprecht. Want God oordeeldt uyt ware b kennisse vander Menschen c herten, d ghedachten ende e wercken. Daer verclaert ons Godt oock selve wat hy inden Menschelijcken saecken doet ende laet. Aengaende het Godlijcke doen (zijn laten sal volghen) in zijn Oordeelen, leeftmen dat God elck Mensche f geeft, ‘tgene elck behoeft ter Saligheyt, immers oock den g Heydenen. Van ghelijcken dat God straft ten h aenschou vander Menschen zonden, den Sondaren, tot i beteringhe, welcke straf de onboetvaerdige misbruycken tot haer k verderffenisse: ende l beloont den ghehoorsamende Menschen ghenadelijck, ende m vergeldet elck na zijn eyghen, maer niemant na eens anders wercken. Alle sulcx vintmen overvloedelijck betuyght inde Godlijcke Schriftuere, ende dat alle strijdt opentlijck teghen de voorseyde ongodlijcke opinie van’t menschelijc vernuftt, dat God den eenen onvermijdelijcken salighen, ende den anderen verdoemen soude, buyten alle haer self toedoen.
a Godes rechtvaerdigheyt is waerachtigh ende oprecht.
Hy sal ’tOordeel volbrengen in waerachtigheydt. Ga naar margenoot+
Des Heere Oordeelen zijn waerachtig ende Ga naar margenoot+ gerechtvaerdight in sich selve. Deut. 25.15.16. Psal.9.8.47.11, 97.2.9.36.28, 96.10. Isai.56.1. Ierem.33.5, 31.23.33.15. Zachar.8.8. Roma.1, 17, 3.20. Ephes.4.24.etc. Ierem.11 20.etc.
b Godt oordeelt met ware Kennisse.
Des Heeren oogen sien op der Menschen weghen, Ga naar margenoot+ ende hy aenmerckt alle hare treden, want hy kent hare wercken.
Ick sal afdalen, ende sien of sy ‘tgeroep datGa naar margenoot+ tot my komt metter daet volbracht hebben, dan oft also niet en is, op dat ickx wete, Gen. 26.6, 31.50. Iob 23.10. Psalm 10.7, 13.2.16.3.32, 13.14.15.93.11. Proverb.15.3.11, 21.2. Iere.20.12. Iohan.2.25. Proverb.24.12.
c Van des Menschen herte.
Gelijck als ‘tsilver inden vuyre, ende ‘tgout Ga naar margenoot+ inden Oven werdt beproeft, alsoo beproeft de Heere de herten, 1.Reg..16.7. 1.Paral.28.9.29.17. Ierem.11.20.1.Thess.2.4. Luc.16.15 Siet meer voor xix.d. 3.Reg 8.39.2. Paral.6.3. Psal.43.22. Actor.1.24, 15.8. Prov.21.2. Psal.7.10. Proverb.15.11. Ier.17.9, 20.12. Prov.16.2. Psalm.65.10. Zachar.13.9. Malach.4.3. Iob.23.10.
d Vander menschen gedachten.
Ick weet dat ghy t alles vermoogt, ende datGa naar margenoot+ geen ghedachte voor u verborgen is, Deut.31.21. 3.Reg.8.39. 1.Paral.28.9. 2. Paral.6.30 Iob 14.16.42.2. Psal.138.3.93.11. Isa.1.16. Matth.9.4. 1.Corinth.3.20. Soet meer xix.1.d.
e Ende vander Menschen wercken.
Die elc haerluyder herten (aller inwoondersGa naar margenoot+ der Aerden) ghemaeckt heeft, die verstaet alle haerluyder wercken, 3.Reg.8.39.2.Paral.6.30. Iob 12.16, 34.25.23.10. Psalm.1.6, 32.15 138. 2. Proverb.5.21, 4.27, 16.2. Isai.5.9.66 18. Osee.4.9, 7.2.
f God geeft elck genoegh ter Saligheyt.
Al wat ghy wilt dat de menschen u doen, dat Ga naar margenoot+ doet oock henluyden: want dat is de Wet ende Propheten, Exod.4.5.8.9, 16.17. Prover.6.6. Isai.1.2.3, 5.4.40.21, 42.20. Ierem.4.22, Matt.16.3.25.15. Luc.12.47.48.16.8. Ioan.7.31. Roma.8.32. 1.Corinth.1.5.6.7.10.13. 2.Petr.1.3.
Gheen Mensche en is onthouden nuttelijck te weten, ‘tgene niet te weten schadelijck is, schrijft August. de Libero arb.lib.30.cap.19.
Het blijckt datter niemant en is, den welcken God niet overvloedelijck ghenoegh zijn wijsheyt en openbaert, seydt Calvijn, Instit.
g God geeft oock den Heydenen genoegh ter saligheydt.
Om des wille dat het gene van Gode gekentGa naar margenoot+ mach worden, in henluyden openbaer is, want God hevet henluyden geopenbaert, Matth.7.12. Psal.18.2.4, 96, 6.Matth.2.1.2.
h God straft ten aenschou vanden zonden. Siet xix.c.
Alsoo sal mijn Hemelsche Vader u luydenGa naar margenoot+