Oorsaken ende middelen vander menschen saligheyt ende verdoemenisse
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijD.V. Coornhert, ‘Oorsaken ende middelen vander menschen saligheyt ende verdoemenisse’, uit: D.V. Coornhert, Wercken. Deel I, Jacob Aertsz. Colom, Amsterdam 1631
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur: Cat. Ned. Lett. UBA 195
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Oorsaken ende middelen vander menschen saligheyt ende verdoemenisse van D.V. Coornhert in de eerste druk van een uitgave uit 1631, getiteld Wercken. Deel I. Het jaar van de eerste druk van het oorspronkelijke werk is onbekend.
redactionele ingrepen
fol. 84r: de kop ‘Voorwoord’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
fol. 85v: ‘bebekeeringhe’ → ‘bekeeringhe’: ‘maer haer bekeeringhe of verbeteringe’.
fol. 85v: ‘wesed’ → ‘wesen’: ‘onwaerachtigh te wesen d’opinie dat God’.
fol. 90v: ‘Vermetelheypt’ → ‘Vermetelheyt’: ‘d. Vermetelheyt’.
fol. 91r: ‘zandaer’ → ‘zondaer’: ‘te weten, uyt een zondaer een bekeerde’.
fol. 91r: ‘anderdanig’ → ‘onderdanig’: ‘Ende gy sult u Heere u God lieven, ende syne stemme onderdanig zijn’.
fol. 91r: ‘hekeerste’ → ‘bekeerste’: ‘Ist dat du dy bekeerste, ick sal dy bekeren’.
fol. 91v: ‘aenschouschouwen’ → ‘aenschouwen’: ‘namentlijck, het salighe leven, het goede self, Onnoselheydt, Godes aenschouwen’.
fol. 93: het foutieve folionummer 39 is gewijzigd in 93.
fol. 93v: ‘hekeeren’ → ‘bekeeren’: ‘k. Om dat zy sich niet hebben willen bekeeren’.
fol. 93v: ‘bebelijdet’ → ‘belijdet’: ‘Daer oock de zondaer sijne zonden i belijdet’.
fol. 94r: ‘yrye’ → ‘vrye’: ‘Daer door maken sulcke Leeraren ontbescheydelijck vande vrye gaven Godes soodanighen noodtdwangh’.
fol. 96: het foutieve folionummer 113 is gewijzigd in 96.
fol. 97v: ‘schooa’ → ‘schoon’: ‘Maer wederomme is onlochbaer dat de mensche al schoon het Licht ende gesicht’.
fol. 98r: ‘Heerrn’ → ‘Heeren’: ‘om dieswillen dat sy de tucht gehaet ende des Heeren vreese niet aengenomen en hebben’.
fol. 98v, 119v: in het origineel is een gedeelte van de tekst slecht leesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst
fol. 99r: ‘wiile’ → ‘wille’: ‘Dese wille Godes geschiede niet’.
fol. 101: het foutieve folionummer 93 is gewijzigd in 101.
fol. 101r: ‘hetft’ → ‘heeft’: ‘soo heeft hy daer al cleyne kennisse af’.
fol. 101r: ‘verdoememenisse’ → ‘verdoemenisse’: ‘soo dat de tweede oorsake van der zondaren verdoemenisse is haer verwerpen van Godes genade’.
fol. 102r: ‘Codt’ → ‘Godt’: ‘Godt heeft om zijn rechtvaerdigheyt ofte syn oordeelen over den menschen inde H. Schrift gheopenbaert’.
fol. 104r: ‘geblebleken’ → ‘gebleken’: ‘so nu voor al is gebleken’.
fol. 106v: het foutieve versnummer 14 is gewijzigd in 24.
fol. 107r: ‘ontkenken’ → ‘ontkennen’: ‘Maar dat dese Luyden veele swaarlijcker, dan die Manicheen doolen, en machmen niet ontkennen’.
fol. 109r: ‘Eccl’ → ‘Eccl’: ‘Sorghen. Eccl.5.6’.
fol. 111r: ‘goedi’ → ‘goede’: ‘wie hem sal laten raden in’t willich verlaten van ’t quade ende in ’t begeerlijck aannemen van ’t goede’.
fol. 111v: ‘sodanaghe’ → ‘sodanighe’: ‘die syn Godlijcke wijsheyt sodanighe Menschelijcke dwaasheydt toe derren schrijven’.
fol. 114r: ‘oaghen’ → ‘ooghen’: ‘want voor uwen ooghen en sal niemandt die daer leeft, gerechtveerdigt worden’.
fol. 114r: ‘ghe aster ’ → ‘ghelasterd’: ‘Rechtvaerdigheyt ghelasterd’.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. 83v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. 83r]
T’AMSTELDAM,
BY IACOB AERTZ, COLOM, Boeckverkooper op’t Water, in Vyerighe Colom, 1631.
[fol. 84r]
Tafel ofte corte aenvvysinge van deses Boecx inhout.
Cap.i. | Oorsake vander Menschen Scheppinghe. |
Cap.ij. | Of God van eeuwigheydt voorghenomen heeft sekere Menschen tot zijn selfs Eerlyckheyt saligh te maken, ende sekere Menschen te verdoemen. |
Cap.iij. | Dat Gods Liefde grooter totten Menschen, dan der Ouderen liefde tot haer kinderen is. |
Cap.iiij. | Dat Godes eere niet en is gelegen in’t verderven der Menschen. |
Cap.v. | Dat de volcomene ende oneyndtlijcke ryckdommen des Scheppers niet en behoeven des behoeftighen Schepsels dienst, noch goederen. |
Cap.vj. | Dat het eynde van des Menschen Scheppinge is, om een Beelde Gods te worden. |
Cap.vij. | Dat Adam gheschapen was redelijck, vry ende goet. |
Cap.viij. | God wrochte ende vierde in’t Scheppen, sonder toedoen der Schepselen. |
Cap.ix. | Vande gedaente der Engelen voor ende na den Val. |
Cap.x. | Vander Menschen ghedaenten na den Val. |
Cap.xj. | Dat inde oorsake ende het werck van den Val der Schepselen God vierde, maer d’Engelen ende Menschen alleen doende waren. |
Cap.xij. | Dat Adam door synen val niet gantsch doodt en was na der zielen so oock niet en zijn alle Onherboren zondaren. |
Cap.xiij. | Vanden staet des eerst gevallenen zondaers. |
Cap.xiiij. | Vanden state der Bekeerde zondaren. |
Cap.xv. | Vanden onderscheyt tusschen een Sondaer, ende een Godtloos. |
Cap.xvj. 1 | Dat de quade Mensche niet goedt en mach worden sonder zijn, quaetheyt warachtelijck (niet waenlijck) te ontworden. |
Cap.xvij. 2 | Dat alle die de genade Gods aennemen ende bewaren, salig worden. |
Cap.xviij. 3 | Dat niemant saligh en mach worden sonder Christo. |
Cap.xix. 4 | Dat God elck Mensche oordeelt na sijn eygen, maer niemant na een anders wercken. |
Cap.xx. | God oordeelt rechtvaerdelijck ende bermhertelijck. |
Cap.xxi. | Vande Godlijcke rechtvaerdigheyt int doen ofte wercken Godes. |
[fol. 84v]
Cap.xxij. | Wat deGodlijcke Rechtvaerdigheyt niet en doet. |
Cap.xxiij. | Dat God niet alleen en werckt int’Salighmaken der Menschen. |
Cap.xxiiij. | Vande t’samenwerckinge Godes met die goetwillige menschen. |
Cap.xxv. | Of de Gheboden ons zijn gegeven, niet op dat wy die gantschelijck souden doen, maer om dat sy in ons souden baren kennisse der zonden. |
Cap.xxvj. | Vande t’samenwerckinghe Godes mette quaetwillige menschen. |
Kap.xxvij. | Van’t vieren Godes inden wercken der quaetwilligen menschen. |
Cap. xxviij. | Van’t doen of de werckingen Godes tot allen menschen in’t alghemeen. |
Cap.xxix. | Vande werckinge Godes totten Goetwilligen ende Gelovigen. |
Cap.xxx. | Vande werckingen Godes totten Onwillighen ende Onghelovigen alleen. |
Cap.xxxj. | Dat Godes werckingen by den Willigen altijt vruchtbaer, ende by den Onwillighen nemmermeer vergeefs en zijn. |
Cap.xxxij. | Dat niemandt vanden Bejaerden saligh en wordt, sonder het wercken van God ende Mensche. |
Cap.xxxiij. | Dat niemandt van de Bejaerden saligh en wert sonder het vieren van Gode ende Mensche. |
Cap.xxxiiij. | Van’t wercken ende vieren der Ongeloovigen, wesende de voornemelijckste oorsaken van haer Verdoemenisse. |
Eynde der Capittelen inhouden.