Oorsaken ende middelen vander menschen saligheyt ende verdoemenisse
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijState des eerst ghevallenen Zondaers.
| |
[Folio 91v]
| |
Hier door moet noodtsakelijck alle onboetvaerdige Sondaer derven Saligheyt int ontberen van c blijschap, d vrede ende e genoegen of verzadinghe, daer toe de Mensche natuerlijc is genegen: ende int hebben van Onsaligheydt, vermits ‘tgevoelen van f droefheyt of verdriet, g wroegen ende h ongenoegen, daer alle menschelijcke nature van self af grouwelt. Welck bevinden des Zondaers zijnre ellendegheydt de rechte oorsake is om hem te helpen tot kennisse van zijn eygen i quaedtheyt, ende daer by k Godes goetheyt, ende so van hem self te verlaten ende tot Gode te keeren. a. b. Zonde straft den zondaer. Ga naar margenoot+ Zonde maeckt het volck ellendigh. Ozee 2.6. Pro.10.29.11.5.1.32. Psalm 7.15. Iob 4.8. Pro.11.2.11.13, 10.10.17.21.12.21 Psal.37.5.6.7.8. Iere.14.7. Siet meer hier van Captt.xiij.1. doorgaens. c Derft blytschap. Ga naar margenoot+ Der Trommelen vreugde sal ophouden, ‘tgeluyt der verblyenden sal stille zijn, de soetheyt der Harpen sal swijgen. Esa.24.7.9.11. Prov.14.13 Iob 20.5. Iere.7.34.Tren.5.15. Iacob 4.9. d Derft Vrede. Siet voor Cap.xiij.1.e. e Derft genoegen of versadinghe. Ga naar margenoot+ Ghy hebt veele gesaeyt ende weynig gemaeyt: Ghy hebt ghegeten, maer en zijt niet versaedt: Ghy hebt gedroncken, maer en zijt niet gelaeft: Gy hebt u gekleert, maer en sijt niet verwarmt: Ende die loon heeft vergadert, heeft dat in een bodemloose sack ghesteken. Iob 18.12. Psalm 33.11.58.7.15.16. Prov.19.15.23.5. Eccl.4.8. Esai.8.21.9.20.29.8, 55.2, 65.13. Ezech.16.28.29.7.19. Ozee 4.12. Amos 4.8, 8, 11.12.13.Ga naar margenoot+ Mich.6.13.14, Luc.1.53.6.25.15.16.17, Siet meer hier naest voor, wat goeden de Sondaer meer derft, namentlijck, het salighe leven, het goede self, Onnoselheydt, Godes aenschouwen,Vrede ende een Opreche Oordeel.Ga naar margenoot+ Daer teghen heeft de Zondaer alle de quaden, ter selver plaetsen vermelt, ende daer by noch de etterige f droefheyt, het knagelijcke g wroeghen, ende het onversadelijcke ongenoeghen. f Heeft droefheyt. Ga naar margenoot+ Siet mijne Dienaren sullen verblijven, ghy sult te schande komen: Siet mijne Dienaren sullen uyte vrede haers herten vrolijc zijn, maer ghy sult uyt herts leedt schreyen, ende van gewonden ghemoede huylen. Iob 4.8. Psal.7.15 Prov.21.15. Esai.26.17, 50.11. Iere.6.24.13 31.22, 22.23. g Geeft wroegen. Als voor Capit.xiij.1.1. h Heeft ongenoegen. Siet voor Cap. xiij 2.e. door ‘tderven van versadinge, ende Cap xiiij.1.b. door ’t ontberen van ‘tgoede. |
|