Oorsaken ende middelen vander menschen saligheyt ende verdoemenisse
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijDes menschen ghedaente na zynen Val.
| |
[Folio 90r]
| |
barmhertig van natueren, dat hy niet den doot, maer de bekeeringhe des Sondaers wilde. Nochtans was desen Sondaer doe ter tijdt soo wel van Gode in Moyses Wet, als Adam in den Paradijse den doodt ghedreyght. Adam wordt een bekeerde Sondaer, soo en heeft dan de barmhertighe God so weynigh des bekeerden Adams, dan der anderen bekeerden Sondaren doot ghewilt. 13 Noch al veel min mach Waerheyt schijnen (ick swijge wesen) dat God Adam om zijn eyghen eenighe zonde soo gantschelijck van naturen verdorven ende quaet ghemaeckt soude hebben, dat daer door noodtsakelijck alle zijn afkomste verdorven, quaedt, ende den eewigen Doot onderworpen ende schuldigh soude hebben moeten wesen, ‘twelck hem oock inde straf niet gedreyght en was van Gode. 14 Maer boven al luyt dat oock wederschriftelijck, ja van Gode lasterlijck, dat den doodtschuldighen Adam zijn eyghen zonde vergeven is gheweest, ende dat daer teghen alle zijne afkomste, Ga naar margenoot+ self niet ghezondight hebbende, al te samen vanden barmhertighen God den eeuwigen doode om Adams zonde onderworpen souden Ga naar margenoot+ zijn: dat is geseyt, den Dootslager self wert het leven geschoncken, maer zijn onschuldighe kinderen moeten om haers Vaders misdaedt sterven. Dit is beyde een grouwel voor Godt. Soude hy dat doen, die om weynigh onschuldighe, veel schuldigen in tijdelijcke straffinghe oock verschoont? Komt dat oock over een met de barmhertigheyt Godes int niet willen des doots vanden Sondaer selve?
a Straf onder gedinghe. Ga naar margenoot+ Ende de Heere is versoent, dat hy niet en soude doen het quaedt dat hy ghesproken hadde teghen zijne Volcke, Iere.26, 3, 18, 8, Psal.105, 3, 4. b Straf sonder ghedinghe. Ga naar margenoot+ Nocht veerthien daghen, ende Ninive sal omghekeert worden. Ga naar margenoot+ Ende en soude ick niet sparen de groote stadt Ninive, Iudic.10.13, 16. c God wil des zondaers doot niet. Seght tot henluyden: soo waer als ick leve,Ga naar margenoot+ seyt de Heere: Ick en wil des Godloosen doodt niet, maer dat sich de Godeloose van zijnen bosen weghe bekeere, ende leve, Ierem.18, 7, 8, 9, Ezech.18.31. Ga naar margenoot+d Is langsaem ter wrake, snel int ontfarmen. Heere God (die daer zijt) barmhertigh ende verbiddelijck, lancksaem tot gramschap, gheneghen tot hulpe ende goedertierenheydt, Psalm 144.8. e Barmhertigh. Ga naar margenoot+ Goedigh is de Heere tegen een yegelijck, hy bruyckt zijn genade teghen alle sijne wercken. f Goedigh. Hy wil niet dat yemant verderve. Ga naar margenoot+ Hy laet Regenen over goeden ende quaden. Hy wil dat alle menschen saligh worden. g Lanckmoedigh. Ga naar margenoot+ Hy geeft plaetse ende tijdt tot beteringe. Ga naar margenoot+ Sijn langmoedigheyt leyt tot boete. Ga naar margenoot+ Hy wacht om onser te ontfarmen. Leest meerGa naar margenoot+ Actor.17.30, Isai.5, 7, 26, 15, 1, 14, Ione 4,Ga naar margenoot+ 3, Psal.84, 4, Rom 9, 22, 2. Pet.3, 9. h VVtnemende Lief hebbende. Siet voor Capit. v.h. i straft d’onschuldighe niet. Wie den Godloosen rechtvaerdight, ende denGa naar margenoot+ Gerechten verdoemt, zijn beyde eenen grouwel Ga naar margenoot+ voor den Heere, Prov.24, 24, Esaf.5.23, k Maer spaert oock de schuldighe om d’onschulghe wille. 23 Kondy dan den rechtvaerdighen met denGa naar margenoot+ Godloosen te niet doen. 25 Dat sy verre van u, ghy die alder Wereldt rechter zijt, ghy en sult alsulck Recht niet doen. Genes.19, 22, 7.1, Num.17.21.22.23. 26 De Heere sprack: vinde ick vijftigh Gherechtighe te Sodoma, soo sal ick om haerder wille al de hoecken ende plaetsen vergheven. 32 Ia ick salse niet verderven om der tien wille. Ende soude ick niet sparen Ninive de grooteGa naar margenoot+ stadt, inde welcke meer zijn dan 120000. menschen die gheen onderscheyt tusschen rechts ende slincks weten, Nu.15, 16, 27 Deut.1.39. Genes.20.4, Roma.3.6. Psal..27.3.25.9. |
|