Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xli. Van begheerte vi. Op de wyze: Alle mynghepeyns doet my zo we. BEgheert is een verstandel kracht, Van smenschen edel ende kloeck ghemoed. Die vierigh spoort op hebbens jaght Na een ghewaant en heel onzeker ghoed, Dit ghoed machmen oock recht verstaan Doort wel anmercken van zyn wezen. Zulck recht verstand hoort voor te ghaan, Of tzot begheren wort misprezen. [Folio K7r] [fol. K7r] Wie wat begheert diens oordel waant Dat het begheerde ding hem ghoed zouw zyn. Want zonder waan van ghoedheyds ghedaant Wert gheen begheert al waart maar valsche schyn Begheerte waant, maar liefde weet: Veel tyds begheertmen quade dingen. Maar niemand lieft het quade leed, Daar toe begheerte blind kan bringen. uyt waan komt zot begheren voort: Maar liefde wys spruyt uyt de waarheyd naackt Waan wert begheert oock meest verdoort: Daar liefd altyd tot het gheliefde raackt Tis waan die schadelick bedrieght, Al die tghewaande ghoed begheren. Maar waarheyd trouw gheen mensch en lieght, t'Gheliefde ghoed gheeft zy met eren. T'is dwaasheyd datmen iet begheert Voor datment waarlick ghoed te wezen ziet, Wie anders doet die zoeckt verkeert. Onzeker vrueghd ende vindt ghewis verdriet. Zo leren met haar schade groot, Doort ondervinden alle doren. Dees meestris dwaas brengt haar in nood, Daar zy veel spots, voor troost anhoren. Wie dan niet wil verderven heel, Die wort noch wys met zyne scha gheleert. zyn oordeel rust vant zwerven veel, In t'onbekende dat hy niet hanteert. t'Bekende quaad dat moet hy vlien. Niet onbekends magh hy betrouwen, [Folio K7v] [fol. K7v] Hy volght het ghoed dat hy kan zien. Gheen blinde waan brengt hem in rouwen. Hier volght het volck de brede baan: Daar elck begheert veel dingen onbekent. Maar wie mis-trouwt zyn blinde waan, Blyft altyd van die doolwegh, ongheschent. Tis groot verstand zyn onverstand, Te kennen: om daar van te vluchten Wie dees verleydster wert vyand: Ghaat vrolick zonder leed te duchten. Want zulck weet dat hy niet verstaat Wat lust in zyn ghedachten tafereelt. Donkunde of tghoed is dan quaad, Zyn blind begheren t'rusten stil beveelt. Die zo van onbekende rust, Niet doende dan bekende dueghden: Wert niet verleyt van quade lust. Dees wandert veylighlick in vrueghden. Hy vindt hoe zorghlick dat het is: Daar ghoede schyn het ghoed verliezen// doet. Hier maackt donzekerheyd ghewis, Want angst voor tquaad gheen quaad verkiezen, doet tGhoed schynend quaad ten quaden treckt. Die kan alleen met lust bekoren Dees mommery de zond bedeckt, Door dit bedrogh wert rust verloren. Voor zulck bedrogh blijft elck behoedt: Door zeker oordel, of door gheen altoos, Wiens oordeel recht is vast en ghoed, Wert niet bekoort met quaadheyds luste loos. [Folio K8r] [fol. K8r] Aan tquaad bekent dat iemand haat Zoeckt hy gheen lust door toorns verghrammen. Recht als die tvier kent met voor-raad, Gheen koeling zoeckt in hete vlammen. Die oock noch gheen ghoed oordel heeft Van tgheen qua lust bedrieghelick voorstelt: En blindeling gheen vonnis gheeft, Begheert niet lustigh dat met pynen quelt. Want zonder oordeel stout en blind, En jaaght gheen menschen hert begheerlick Na tquaad, onrecht voor ghoed bemint, Wie dit onthout leeft wel en eerlick. Heel anders ist met dwazen stout: Die al toe stemmen dat haar lust vertoont Want elck dat hy voor tbeste hout Begheren moet, oft schoon met trueren loont. Men hoopt naat quaad verderffelick Zo lang dat oordeel valsch magh leven. En tquaad verwerftmen erffelick, Dan vlieght de hoop, men vreest met beven. T'is toordeel dan daart al aan leyt, Zo t'oordel is zo ist begheren// me. Zo dit oock is, zo is t'beleyd Van tghantsche leven en hanteren// me Ist oordeel quaad ons leven ist. Het leven quaad bedroeft met pynen, Oordelt ghy niet in blindheyds mist, Begheren quaad zal haast verdwynen. Vorige Volgende