Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio I8r]
| |
Dees konst is ghoedheyds kennis vroed:
uyt onder vindlick leren,
Met macht om door ghewoonheyd ghoed,
Bekende dueghd t'hanteren.
Wel leeft hy recht en dueghdelick,
Die in Goods wil kan rusten.
Wie dit begheert kryght vrueghdelick
Dat hooghste ghoed met lusten.
Tis buyten kuer in alle mensch,
Dat hy mensch wert gheboren.
Maar wys wert niemand zonder wensch
Want dueghd wert zelf verkoren.
Wel-levens konst behoeft dan tyd
Met lerings onder wyzen:
Oock aandacht en hanterens vlyt
Dees doen ter dueghden ryzen.
De leraar alder dueghden schoon
Is God, des dueghds fonteyne.
De menschen tuyghen van haar loon
Maar God maackt ghoed alleyne.
Wie dueghde vande menschen leert
Kan int vernuft veel mercken.
Maar als God stiert die ghoe begheert,
Toont dueghd haar kracht int wercken.
Deen kennis lockt met beelden// zoet,
Ter dueghd als in een drome.
Maar dander brengt tot weelden// ghoed
Maackt vande quaden vrome.
| |
[Folio I8v]
| |
De schaduw kan ghenezen// niet
Van daanghewende zonden.
Maar daarmen dueghd int wezen, ziet
Gheneest zy quaadheyds wonden.
Zo magh gheen dode kennisse
tBekende ghoed doen minnen.
Den traghen valt zy schennisse
Doort wroeghen fel van binnen.
Maar die ter dueghd begheerlick, spoen
uyt liefd die zy haar draghen:
Dees konnen tghoede leerlick, doen
Met lust na Goods behaghen.
Haar oor na Godes lering hoort,
Niet om het weten konstigh.
Maar om te leven na zyn woord
uyt liefd reyn en jonstigh.
Die lering toont Goods ghoedheyd bloot
Wyt boven al hoochwaardigh
Zy teelt Goods liefd in herte groot
En maackt ter dueghd daadvaardigh.
Want watmen lieft wort dadelick
Dickmaal ghepleeght met vrueghden.
Zo baart zulck weldoen stadelick
Een macht na wil in dueghden.
Dus leert die Leraar wysselick
Wel levens konst aankleven,
Zyn jongers dieze prysselick
Doen blycken int wel leven.
|
|