Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xxxi. Op de wyze: Psalm. 130. ELck mensch wil zaligh wezen, Maar Christum wilmen niet. Wiens mildheyd uytghelezen Te gheef hem zelf aanbiet. Elck wil de zoete vruchten, Van Christi bitter kruys Voort kruys wy angstigh vluchten. Dat dryft elck uyt zyn huys. Elck wil des waarheyds kennis Maar niemand wil haar daad. Want zy ontdeckt de schennis, Van schyndueghds huychlen quaad. Elck wil ghezondheyds ruste Maar niet de medecyn: Om haren smaax onluste Die waantmen strenge pyn. [Folio I5r] [fol. I5r] Elck wil zyn ziel verzaden Niemand wil tHemels brood. Dat kan alleen ontladen, Van Honger zond en dood Elck wil ter ghoeder steden Daar vrueghd woont zonder leyd Maar niemand wil betreden Den wegh die derwaarts leyd. Ghans buyten Christ gheprezen Wil elck een Christen zyn, En zonder dueghds ghenezen Zoeckt elck der dueghden schyn. Men wil gheen ware dueghde Haar loon elck zeer na wroet. Elck wil der zonden vrueghde Maar niet haar straf en boet. Met dees verkeerde traghen Wil God oock zyn verkeert. Wie dueghd van zich wil jaghen, Wil God dat dueghd ontbeert, Elck wil nu zonder sterven Int leven Godes ghaan. Des zy den dood al erven, Die tleven Goods versmaan. Vorige Volgende