Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio G7v]
| |
God biedt zich aan uyt liefden ghoedelick,
Wy vluchten hem uyt haat onvroedelick.
De zonde quaad lieft ons hert onverstandigh:
Zyn straffe ghoed, haat ons quaad hert vyandigh
Die heylzaam roe daar met Goods liefd ons zoeckt
Wert als de dood ghevloden en vervloeckt.
Want elck pleeght ghaarn tverderflick quaad met lusten:
Daar in men waant vry onghestraft te rusten,
Dat lyt God niet, maar bruyckt de medecyn,
Vant wroeghen streng, van onghenoeght van pyn.
Wie is zo dwaas die bitter dranck zouw vrezen,
Om vande pest zyn lichaam te ghenezen?
Wie is zo wys die tpynlick kruys niet vreest,
Dat dedel ziel van boosheyds pest gheneest?
Men vreest de straf daar tquaad door wert verdreven.
Men hoopt na tquaad, de dood vant ghoede leven.
God hout niet op te straffen elx misdaad.
Hier door komt God in der misdoenders haat
Want zo elck lieft die hem zyn leet doet derven:
Zo haat oock elck die tleet hem doet verwerven.
Aanmerckt nu Mensch, als God u vriendlick plaaght,
Hoe vyandlick ghy Goods ghoedheyd verjaaght.
|
|