Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xlvij. Op de wyze: Psalm. 23. IN Ionckheyd dom doet ons het blind verkiezen, Donnoselheyd, en tleven ghoed verliezen. Dan dolen wy pynlick op vreemde paden Tot dat ons God doort licht zynre ghenaden, Dellendicheyd van onzen staat doet weten, En toont de zond daar wy den dood aan eten. Hier blyckt de kracht, van waarheyds eerste kennis. Die openbaart des loghens valsche schennis: Zo hatelick, dat wy daar ghants af ghrouwen: En zyn bedrogh niet meer konnen betrouwen. Dan komt Gods vreze int hert om ons ghenezen: En maackt dat wy Gods toorn en straffe vrezen. Als dan de mensch mistrouwt de valsche loghen Ter waarheyt keert, zyn heel verdoolden oghen: Zo zent de Heer tgheloof int herte leerlick. Dat haar ontfangt, vrywilligh en begheerlick. [Folio F1r] [fol. F1r] Dees doet Goods woord boven tvernuft ankleven: Tot inder dood, uyt hoop vant ewigh leven. Duer dit gheloof, beghint de mensch te stryden, Teghen de zond, ghetroost in druck en lyden. Verzocht verstand, van zotheyds lust ellendigh Heerschapt met raad, over zyn wil inwendigh. Die is nu ghoed, en volght in ootmoed stille, Christi bevel int doen van s'vaders wille. Wel hem die zo ghelovigh tquaad kan haten: En na Goods woord, die aardsche lust verlaten Om zalichlick int ghoede land te wonen, Zo Abraham deed, want dit zyn rechte zonen Van Abraham oock vruchtbaar Christen rancken. Haar hooghste lust is Goods ghena te dancken. Vorige Volgende