Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xlvi. Op de wyze: Psalm. 43. TE recht is hy volmaackt, Die niet en mist enigh woord. Rasch doolt een tong, die haast verstoort Want toorn tverstand ontschaackt. Zoeckt ghy rust op aardryck, Zo denckt alsmen dy iet misdoet. Gheeft heer gheduld, door ware ootmoed My schiedt gheen onghelyck. Stelt dynen mond een slot Verstomt u zelve met voorraad Als iemands klap of quade daad, V trecken wil van God, Den poort uwes monds neemt acht. Opent die niet voor zonne schyn. Dan breeckt des toorns scherp fenyn, Met vroede antwoord zacht. Dees Raad voorkomt die zond, Die dick de tong uyt toorn bedryft. Maar als iemand misdoet of kyft, Veel nutter zwyght de mond. En denckt met David dan, De Heer dees quade mensch verweckt: Op dat in my naackt werd' ontdeckt, Hoe ick verdraghen kan. [Folio E8v] [fol. E8v] Maar ghoed ist boven al Datmen voort quaad doen, of verwyt Met herten ghoed ghebenedyt uyt liefde zonder ghal. Dat dede ons Meester ghoed, Hangende aant kruyce bloedelick: Volgh ick u Heer langmoedelick V liefd myn tong behoet. Vorige Volgende