Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xli. Op de wyze: Psalm. 59. ALmoghende ghetrouwe here, Die altyd troost in druckigh zere Vertroost schier dyn verdruckte bruyd, Benauwt vertreden vant onkruyd. t'Quaad heeft nu d'overhand ghenomen. De boze spotten met de vromen. Zy schudden thoofd met groot verwyt. Troost heer dyn kerck tis nu de tyd. Lyt niet dat wy boven t'vermoghen, Des vyands overdaad ghedoghen: Op dat de booz' gheen overhand [Folio E5v] [fol. E5v] Ghekrygh' in ons wil en verstand. Maar heer verdryft nyt uwen rycke, Den bozen met boosheyd ghelycke. Zalft onze zielen inden grond Want wy zyn dodelick ghewont. Ist heer dat ghy noch wilt kastyden, Zo gheeft ons kracht dat wyt recht lyden, Tot lof van uwen name groot, Dat wy die pryzen totter dood: Zo lang ons hoop staat op den menschen, Zo lang wy zottelicken wenschen, Zo lang wy bouwen op ons kracht, Zo lang wert ghy door ons veracht. In onze roem wilt ghy niet helpen, Maar al ons kommer troostlick stelpen, Zo haast als elck hem zelf verlaat, En bloot op u beloften staat. Dus bloot ons heer van creaturen, Vernielt in ons door doods bezuren Ons vleesch, ons wil, ons quade lust Voert ons dan recht in uwen rust. Toont prins u bystand in dees noden, Wilt eerst ons huysvyanden doden, Daar na verlost ons vant ghespot Van die nu zeyt, daar is gheen God. Hy dringt en quelt aan allen zyden. Laat hem in ons dood niet verblyden Maar weyt u Schaapkens veyligh// voort. Ter eren van u heyligh// woord. Vorige Volgende