De dolinge van Ulysse
(1939)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendHomerus' Odysseia I-XVIII in Nederlandse verzen
[pagina 325]
| |
Inhoud:Als Telemachus op 't veld gekomen was, werd Eumaeus in der stad gezonden om zijn JonkherenGa naar voetnoot* koomste te verkondigen. Daarentussen maakt Ulysses hemzelfs bij zijnen zone bekend, door 't believenGa naar voetnoot† van Pallas. Ook keren de vrijers weder in der stad, die Telemachum lagen hadden geleid.
KORTS na 't slapen ontwaakten in den dageraad
Ulysses en den herder, die ter zelver stonden
Vier maakten, spijs bereidden, en vorderden metterdaadGa naar voetnoot3
Dat elk herder met zijn kudde verkens te velde gaat.
5[regelnummer]
Telemachus kwam aantreden, dien smeekten de honden,Ga naar voetnoot5
Zij wispelstaartten en toonden alle jonst die zij kondenGa naar voetnoot6
Zonder geluid slaan of bassen in zijn genaken.Ga naar voetnoot7
Ulysses merkte 't smeken der zabberende monden,Ga naar voetnoot8
Ook hoorde hij van 't gedreun der voeten het aardrijk kraken,
10[regelnummer]
Dies hij tot Eumeum zeide met rasser spraken:
| |
[pagina 326]
| |
‘Eumeë, hier komt een van uw vrienden oft uw bekenden:
De honden bassen niet, die anders vijandelijk waken;
Zij doen dees vrundschap, die een vreemde zouden schenden.Ga naar voetnoot13
Men hoort voeten terden.’ - Dit woord was nog niet ter enden,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Of zijn waarde zoon kwam zich in der deuren vertogen.Ga naar voetnoot15
Eumeus wierd verbaasd, en ging zich fluks derwaarts wenden;Ga naar voetnoot16
Den kroes die hij schenkte is hem uit der hand gevlogen,
Hij sprang om des jonge Prinsen hals, die moest gedogen
Dat de herder kuste zijn ogen, zijn mond en zijn wangen;
20[regelnummer]
Alsdoe leekten de blijde tranen uit Eumeus' ogen,Ga naar voetnoot20
Welk' half in onmacht aan des jongelinks aanzicht bleef hangen.
Recht als men een vader zijn enig kind ziet ontvangen,Ga naar voetnoot22
't Welk na tien jaren thuiskomt uit vreemde landen
En zijn vader's oudheid lang treurig heeft doen verlangen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zo kuste dees nu d'aanzicht, dan den hals, dan de handen
Van Telemacho, als gekomen uit des doods tanden.
‘Wellekoom, o Telemache’ sprak hij ‘met klagen
Nadat gij t' scheep zeilde na de Pyliër stranden,
Dacht ik u, o mijn hert, niet weer te zien van al mijn dagen.
30[regelnummer]
Komt in, mijn lieve kind, zo mag ik u met behagen,
Nu gij vers van buiten komt, aanschouwen, en verblijden.Ga naar voetnoot31
Gij verzoekt ons zelden, uw gangen herwaarts vertragen,Ga naar voetnoot32
Maar gij reist, zo 't u goeddunkt, buiten aan alle zijden
Om thuis dien schadelijken hoop vrijers te vermijden.’
35[regelnummer]
‘Vriend’ sprak Telemachus ‘dat kondi recht verzinnen.Ga naar voetnoot35
| |
[pagina 327]
| |
Om u te zien en spreken koom ik nu herwaarts schrijden,
Te horen of ik mijn moeder nog thuis zal vinnen,Ga naar voetnoot37
Dan oft zij getrouwd heeft een van de vrijers die haar minnen;
Want Ulysses' bed is ledig en gants beweven
40[regelnummer]
Met spinnenrag van vele venijnige spinnen.’
‘Uw moeder’ sprak Eumeus ‘is nog lijdzaam binnen
Uws vaders hof vol verdrietig treurens gebleven;
De wenende nachten en dagen verslinnenGa naar voetnoot43
Haar droevige herte en verdrietige leven.’
45[regelnummer]
Hij nam doen de spiets al huilende met beven
Uit Telemachus' hand. Die is voort binnengestrekenGa naar voetnoot46
Tot over den dorpel; daar heeft zich Ulysses verheven,
Voor zijn kind heeft daar de vader de plaatse geweken.Ga naar voetnoot48
Telemachus, dit ziende, verbood's en begon te spreken:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
‘Ik krijg in mijnen stal wel een ander plaats, vriend; zit gij neder.
Dezen man zal mij geen zitplaats laten gebreken.’
Ulysses, dit horende, keerde en zat daar weder.
Eumeus strooide ruigt en dekte 't met bokskleder;
Hierop is Ulyssis waarden zone gezeten.
55[regelnummer]
Doe rechtte den herder 't gebraden zwijnenvlees teder,Ga naar voetnoot55
Van 't welke 't voorleden maal niet af en was gegeten,
Voort bracht hij brood en heeft de bekers vol wijns gemeten,Ga naar voetnoot57
En hemzelfs over Ulysses om zitten gespoed.Ga naar voetnoot58
Daar werd lustig in de bereide spijze gebeten.
60[regelnummer]
Als nu hunlieder honger en dorste was geboet,Ga naar voetnoot60
| |
[pagina 328]
| |
Sprak Telemachus: ‘Herder, waan koomt dees schamel bloed?Ga naar voetnoot61
Met wat schippers koomt hij in Ithaca gevaren?
Want hij en koomt hier na mijn vermoeden niet te voet.’
‘Ik zal u, zoon’ sprak Eumeus ‘de waarheid verklaren.
65[regelnummer]
Dees man gaat hem voor een Cretenser vermaren,Ga naar voetnoot65
Hij zeit veel steden verzocht te hebben, door wil der goden.
Nu heeft hem de fortuin hier gestierd om hem te sparen,
Want hij is uit een schip den Thesprotiërs ontvloden.
Hij kwam in mijn stal, helpt gij hem nu in zijn noden,
70[regelnummer]
U lever ik hem; hij bidt om bijstand ootmoedig.’
‘Waarom’ sprak Telemachus ‘hebdi hem mij aangeboden?
Hoe spreekt gij, Eumeë, dat woord zo onbehoedig?Ga naar voetnoot72
Hoe zoud' ik hem ontvangen en weldaad tonen spoedig?
Hoe zoud' ik, nog jonk zijnde en teder van krachte,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Zoveel stoute mannen verjagen met handen bloedig?
Van mijn moeder twijfel ik me in mijn gedachte
Of zij thuis bij mij zal blijven bezorgen de pachteGa naar voetnoot77
Om haar mans bed en haar fame te houden in eren,
Dan of zij van den vrijers de grootste van machte
80[regelnummer]
En die meest geven mag tot een man zal begeren.
‘Maar ik zal schenken rok, mantel en schone kleren
Uw gaste, die tot uw stal vluchtig kwam drijven;Ga naar voetnoot82
Hij zal een zwaard krijgen, ook schoenen. Wil hij dan keren,
Men zal hem waar hij zijn wil met schepen gerijven;Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Of wildi hem in uw stal houden, hij mag wel blijven,
Hem zal ik dan kleren zenden met brood voor drij lijven,Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 329]
| |
Zo valt hij geen last voor u en voor uw gezellen.
Maar dat hij t'mijnent zou gaan bij de snode katijvenGa naar voetnoot88
En lijd' ik niet, zij zouden hem deerlijken kwellen;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Dit zoude mij verdrieten en 't herte ontstellen.Ga naar voetnoot90
Zwaarlijk werdt veel luider geweld door één mens gewroken:
Veel zijn één man's here, na 't spreekwoord's vertellen.’
Daarop heeft Ulysses met verlof gesproken:
‘Waarlijk, 't hert is door uw zeggen in mijn lijf gebroken.
95[regelnummer]
Geschiedt zulk een jongeling in zijn huis zulk overdaad?Ga naar voetnoot95
Zegt doch: laat gij u willig dus vernielen en kroken,Ga naar voetnoot96
Of zijdi door Gods bestier in der gemeenten haat?Ga naar voetnoot97
Of twist gij met uw broeders, daar zich elkeen op verlaat
Als op den aldergetrouwsten bijstand in alder nood?
100[regelnummer]
O, waar' ik met dit hert zo jonk en van zulker staatGa naar voetnoot100
Als Ulyssis zoon, of kwam hij zelfs uit zijn wederstootGa naar voetnoot101
- Ulysses meen ik - met zijn strijdbare krachten groot,
Wiens leven men nog hoopt, ik liet mij 't hoofd afhouwen,
Bracht ik ze niet àl van levendigen lijve ter dood
105[regelnummer]
Zo haast men mij in Ulysses' huis zoude aanschouwen.
Maar versloeg mij alleen de menigt vol ontrouwen,Ga naar voetnoot106
Zo wild' ik liever manlijk verslagen binnenshuis sterven
Dan zulk een overdaad lang te aanzien met rouwen,Ga naar voetnoot108
En ik zien zou vrienden en magen op mijnder erven
110[regelnummer]
Geweldelijk stoten, slaan, houwen en kerven,Ga naar voetnoot110
Gulzig den wijn verslinnen, de spijzen verteren,
't Koorn groen eten en allen dingen verderven.’Ga naar voetnoot112
| |
[pagina 330]
| |
‘U zal ik, vriend’ sprak Telemachus ‘de waarheid leren.
't Volk en haat mij niet, noch en wil mij ook niet deren,
115[regelnummer]
Ik twist ook met geen broeders die men getrouw mag sporen,Ga naar voetnoot115
Want Iupiter doet ons eenzame stam broeders ontberen,
Wiens zoon Arcisius Laërtem alleen heeft geboren;
Die wan ook Ulyssem alleen, mijn vader verkoren,Ga naar voetnoot118
Den welken mijn moeder mij ook eenzaam heeft gebaard,
120[regelnummer]
Welk voor Troyen trekkende mijns hulps nooit mocht oorboren.Ga naar voetnoot120
Nu zijn d'r veel vijanden in ons huis vergaard,
Heren van eilanden rondsom Ithaca gepaard,Ga naar voetnoot122
Van Dulichiën, Samiën en Zacynthen mede
En ook de machtigsten in Ithaca streng van aard,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die al mijn moeder te wijf begeren, niet ter bede,
Maar met dwang, en vernielen ons huis door gulzighede.
Mijn moeder weigert zulk een bruilofte hatelijk;
Zij kan 's niet ontslagen zijn, niemand laat haar in vrede.
Dus werdt mijn huis verslempt van dees smetsers verwatelijk,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die mij ook haast verderven zullen door 't teren onmatelijk;Ga naar voetnoot130
Maar dien voortgank mogen de goden verdomen.Ga naar voetnoot131
‘Gaat gij op 't hof, en kondigt uw Vrouwe statelijkGa naar voetnoot132
Dat haar zone gezond uit Pylo is gekomen,Ga naar voetnoot133
Maar zeg het haar alleen, dat het niet en werd' vernomen
135[regelnummer]
Van den ander Grieken ofte van den vrijers fel,
Die hun om mij te bederven hogelijk beromen.’Ga naar voetnoot136
‘Ik versta’ sprak Eumeus, ‘uw gebod met allen wel.Ga naar voetnoot137
Maar zegt of ik 't met enen gank Laërti ook zeggen zal?Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 331]
| |
Die heeft getreurd van dat Ulysses nam zijnen gank;Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
't Gezinde doch zag hij werken en gaf heur bevel,Ga naar voetnoot140
Zodat hij dan ook, als 't hem lustte, at ende drank;
Maar nadat gij tot Pylum heimelijk voert buiten zijn dankGa naar voetnoot142
At en drank hij luttel, ook mocht hem geen werk behagen,
Maar hij zat, zuchtte, treurde, klaagde, en knaagde 't lichaam krank.’
145[regelnummer]
Telemachus doe sprak: ‘Dat 's zeker te beklagen,
Nochtans moet men hem nu voorbijgaan, al is 't met mishagen.Ga naar voetnoot146
Maar mocht wensen helpen, wij wensten voor alle dingen
Ons vaders weerkomst; och of wij die nog eens zagen!
Nu doolt in 't veld niet tot hem, de tijd wil 's niet gehingen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Maar spoedt u, en zeg het mijn moeder, die zal geringenGa naar voetnoot150
Een getrouwe dienstmaart tot zijn druk's verzoetenGa naar voetnoot151
Heimelijk aan hem zenden, dees tijding te bringen.’
Doe vertrok de herder, die trok schoen aan zijn voeten
En liep na der stad om zijn Vrouw blijdelijk te groeten.
***
155[regelnummer]
Minerva wist dat Eumeus na 't stad was getogen,
D'welk haar verschiep, om Ulysses te gemoeten,
In zo heerlijk en schoon een wijf als men zien zoud' mogen,Ga naar voetnoot157
En verscheen Ulyssi in der deuren tot zijn verhogen.Ga naar voetnoot158
Telemachus stond met den rug ter deur, dies hij 't niet en zag
160[regelnummer]
- Want de goden komen elkeen niet klaarlijk voor ogen -;
Ulysses zag ze, ook de honden, maakten geen gewag,Ga naar voetnoot161
Maar deisden ankstig achter in 't stal met zuchtens geklag.
| |
[pagina 332]
| |
Pallas wenkte hem doe; dat heeft Ulysses verstaan,
En trad ten huize uit daar den muur van de stalling lag.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Hij stelde zich voor Minerva; die sprak hem doe aan:
‘Vromen Ulysses, denkt nu om de vrijers te verslaan.Ga naar voetnoot166
Verbergt u niet meer, maar spreekt met uw zoon uitgelezen,
Zo meugdi u bereiden t'zamen in 't stad te gaan.Ga naar voetnoot168
Hebt moed, ik zal in 't gevecht altijd bij u wezen.’
170[regelnummer]
Zijn lichaam streek ze doe met haar roeiken van goude.Ga naar voetnoot170
Eerst trok zij een wit hemd aan 't lijf van den Prins geprezen,Ga naar voetnoot171
Ook zalfde zij hem; hij scheen weer na zijn rechte oude,Ga naar voetnoot172
Zijn wangen werden glad, daar eerst veel schrimpels in vouwde,
De grijze haren werden zwert in zijnen baarde.
175[regelnummer]
Pallas scheidde doe, die hem met haar jonst bedauwde.Ga naar voetnoot175
Ulysses trad binnen, dies zijn zoon ankstig vervaarde.Ga naar voetnoot176
Hij hiel' hem voor een god, en sloeg zijn ogen op d'aarde
En sprak aldus tot hem met woorden gestadig:Ga naar voetnoot178
‘Gij schijnt nu anders, vriend, dan gij eerst openbaarde,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Gij hebt ander kleren, uw leden schijnen grootdadig;Ga naar voetnoot180
Waarlijk gij zijt een god, den mensen beradig.Ga naar voetnoot181
Och, toeft wat, zo doen ik u eer met offerande blijken,
Zo schenk ik u gulden giften; Heer, zijt mijns genadig.’
Doe sprak de geduldige Ulysses vol praktijken:Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
‘Ik ben geen god; waarom gadi mij een god gelijken?
Uw vader ben ik, om wien gij met treurig verlangen
| |
[pagina 333]
| |
Moeielijk gereisd hebt door twee koninkrijken.’Ga naar voetnoot187
Dit zeggende kuste hij zijn zoon met betraande wangen,
Wiens aanzicht hij bedauwde en bleef daarop hangen.
190[regelnummer]
Nog geloofde Telemachus niet dat het zijn vader was,
Maar sprak tot hem om meer zekerheids te ontvangen:
‘Gij zijt mijn vader Ulysses niet, maar enig god, die rasGa naar voetnoot192
Mij komt bedriegen, om meer te bedroeven op dit pas.Ga naar voetnoot193
Daar leeft geen sterflijk mens die zulks te bedrijven weet;
195[regelnummer]
Nooit iemand dan God zijn oudheid zo licht met jeugd genas.Ga naar voetnoot195
Gij waart terstond oud en met allen kwalijk gekleed,Ga naar voetnoot196
Nu schijndi een god die daar bewoont den hemel breed.’Ga naar voetnoot197
‘'t Betaamt niet, Telemache, verwondert niet te zere
Van uw vader’ sprak Ulysses, ‘die voor u staat gereed;Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Hier komt geen ander Ulysses, verwacht er geen mere.
Ik ben 't zelfs, die nu ten laatsten eens thuiswaarts kereGa naar voetnoot201
In 't twintigste jaar, na veel jammer, lijden en verdriet.
Maar dees verschepping' kwam door Pallas, dien ik ere,
Die mij zodanig maakte: door haar is 't geschied.
205[regelnummer]
Want zij kan arm en oud doen schijnen, als zij 't gebiedt,
En wederom jonk en rijkelijk in alle zaken.Ga naar voetnoot206
Den hemelsen goden ontbreekt met allen nietGa naar voetnoot207
Om een mens heerlijk, en weder veracht te maken.’
Ulysses zat neder, 't wenen verstopte hun spraken;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Uit Telemachus' ogen de blijde tranen drongen.
| |
[pagina 334]
| |
Zij konden uit dat begeerlijk schreien niet geraken,
Zij huilden als arenden hoog in der lucht gezwongenGa naar voetnoot212
Welk' door den boeren beroofd zijn van heur pluimloze jongen;
Zo zaten zij deerlijk en paarlden zoete tranen.
215[regelnummer]
Zij en hadden ook 't schreien vóór avond niet bedwongen,
Hadde Telemachus zijn vader niet gaan vermanen:Ga naar voetnoot216
‘Zegt doch vader, wat schippers brachten u hier ter banen?Ga naar voetnoot217
Met wat schip liet gij u aan 't land van Ithaca stellen?
Want gij komt hier te voet niet, zoud' ik immers wanen.’Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
‘Zoon’ sprak Ulysses ‘ik zal u de waarheid vertellen.
De Pheacensers voerden mij, kloeke scheepsgezellen,
Die 't volk dat tot haar komt overvoeren zonder vracht;Ga naar voetnoot222
Zij leedden mij in een schip, men mocht het niet versnellen,Ga naar voetnoot223
En hebben mij hier slapende over zee gebracht.
225[regelnummer]
Ook schonken zij mij heerlijke giften konstig gewracht,
Schoon klederen, koper en goud met overvloedigheid,
't Welk door God's raad ál in een spelonk leit zwart als de nacht.
Nu koom ik door Pallas' bevel hier met spoedigheid
Tegens mijn vijanden een raad houden vol bloedigheid.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Dus zegt mij nu 't getal der vrijers waard om vervloeken,
Ook wat mans het zijn en van welker stoutmoedigheid,
Om zien of wij ons alleen daartegen zullen verkloeken,Ga naar voetnoot232
Dan of wij nog ander hulpe behoeven te zoeken.’
‘Het lof van uw strijdbaar vroomheid end' wijzen raadGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Heb ik, o vader, veel gehoord aan allen hoeken,Ga naar voetnoot235
Maar gij spreekt te hoge, dies mij 't herte beeft en slaat.Ga naar voetnoot236
| |
[pagina 335]
| |
Twee mans tegen zoveel te vechten, 't waar' geen wijze daad;
Want daar zijn geen tien of twintig vrijers in onze stee,
Maar al veel meer, zo gij hierbij lichtelijk verstaat.
240[regelnummer]
Uit Dulichien zijn op ons hof vijftig en twee
Uitgelezen jonge mans, zes dienaars volgen heur mee,
Uit Samo zijn d'r vierentwintig jongelingen,
Uit Zacyntho twintig mannen moedig van belee,Ga naar voetnoot243
En uit ons land twaalf, de meeste in allen dingen.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Bij haar is den uitroeper Medon konstig in 't zingenGa naar voetnoot245
Met nog twee koks die lekkerlijk konnen koken.
Denkt nu in wat perijkel gij uzelven zult bringen,
Indien gij al dees mans vijandlijk gaat bestoken!
Zwaarlijk werdt uw leed door ons beiden gewroken.
250[regelnummer]
Dus wilt, o vader, kondi, om ander hulpe denken;
Na meer bijstands te sporen waar' best af gesproken.’Ga naar voetnoot251
‘Zoon’ sprak Ulysses ‘wil ons Pallas haar hulpe schenken
Met Iupiter, wat mensen mogen ons doch krenken?Ga naar voetnoot253
Zoud' ik dan nog ander hulpe zoeken in mijne noden?’
255[regelnummer]
‘Goede hulpers zijn dat, die verwinnen met eens wenken’
Sprak Telemachus ‘zij wonen in der locht, heur geboden
Zijn alle mensen onderworpen, ook al d'ander goden.’
‘Heur hulpe’ zeide Ulysses ‘zal haast met ons wezen,Ga naar voetnoot258
Als wij dees vrijers, of zij ons, bestaan te doden.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Gaat gij thuis, zo haast den dageraad is gerezen,
En wilt den vrijers heur les vrijmoedelijk lezen.
Dan zal ik als een arm oud ende schamel bloedGa naar voetnoot262
| |
[pagina 336]
| |
In 't stad werden geleed van ons herder geprezen.Ga naar voetnoot263
Gevallet' dan dat men mij schand' of smaadheid doet,
265[regelnummer]
Zwijgt, ziet en gedoogt dat met een geduldige moed,Ga naar voetnoot265
Al waar' 't dat ik daar werde gestoten of geslagen,
Ja al sleipten zij mij uit den huis bij been of bij voet;
Ziet het al aan en willet' goedlijk verdragen.Ga naar voetnoot268
Vermaant ze vrij met zoete woorden die hun behagen,
270[regelnummer]
Maar zij en zullen niet achten op uwe tale,
Want haar sterfdag is voorhanden, hun genaken plagen.Ga naar voetnoot271
Verstaat, onthoudt en heelt ook wel dat ik nu verhale:Ga naar voetnoot272
Als ik door Pallas' raad wink, en 't hoofd buige te dale,Ga naar voetnoot273
Zo draagt allenkskens met voorzichtiger trekenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Alle de wapenen uit de grote zale;
Die zuldi in d'uiterste kamer van 't huis versteken.
Dit doende zuldi vriendlijk met de vrijers smeken;Ga naar voetnoot277
Vraagt u iemand wat zulks beduidt, is 't dat men daarop let,
‘Ik breng ze weg uit den roke’ zuldi dan spreken;
280[regelnummer]
‘Als Ulysses voor Troyen gink, liet hij ze klaar en net,Ga naar voetnoot280
Maar nu zijn ze lelijk van roest end' van roke besmet.
Nog heeft mij God een ander zin in 't herte gezonden:Ga naar voetnoot282
Want als gij dronken zijnde twistig werdt altemet,Ga naar voetnoot283
Mocht gij u onderling bloedelijk daarmede wonden
285[regelnummer]
En zoudt zo den waarschap schenden met bitter gronden,Ga naar voetnoot285
Ook de bruiloft, want geweer lokt der mannen toren.’Ga naar voetnoot286
‘Maar laat daarom, van ons alleen te werden gevonden,
Twee zwaarden, twee spietsen en twee schilden verkoren,Ga naar voetnoot288
Zo nemen wij die in 't offeren om 't nest te verstoren;
| |
[pagina 337]
| |
290[regelnummer]
Want Iupiter met Pallas zal ze verbaasd doen schromen.Ga naar voetnoot290
't Geen ik voort zeg zuldi ook ernstlijk na horen:
Zijdi van mijnder aard en van mijnen bloede gekomen,Ga naar voetnoot292
Dat Ulysses thuis is werde van geen mens vernomen.
Laat het Laërtes, Eumeus, noch geen dienaars weten,
295[regelnummer]
Noch ook Penelope zelfs niet; uw mond wilt betomen.
Weet gij 't maar met mij; wij kennen vrouwensecreten!
Ook moet beproefd zijn oft der boden trouw' al is vergeten:
Wie dat ons eert en vreest uit vrundlijker minnen
En wie u, heur heer zijnde, veracht door zot vermeten.’Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
‘Waarde vader’ sprak Telemachus kloek van zinnen,Ga naar voetnoot300
‘Mijn hert, zin en gemoed zuldi, hoop ik, haast kinnen,Ga naar voetnoot301
Want ik ben dronken noch dertel in mijne werken;Ga naar voetnoot302
Maar door dezen tragen aanslag zullen wij luttel winnen,
Want dit zuldi, gelieve 't u, eerst wel aanmerken:
305[regelnummer]
Wildi lankzaam verzoeken heur doen, roemen en snerken,Ga naar voetnoot305
Eer gij 't bestaat, de grote schade zal u bedroeven,Ga naar voetnoot306
Want elk daar eet, drinkt, slempt en dempt als een verken.Ga naar voetnoot307
Aangaande ons maarten, die meugdi wel beproeven;
Zij zijn eerloos en fel, waardig dat men ze begroeven.Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Maar de knechten en dienen vóór den strijd niet verzocht;Ga naar voetnoot310
Dat mag men na doen, daarmede wild' ik nog toevenGa naar voetnoot311
Indien gij Iupiter's teken verstaat in uw gedocht.’
Dus spraken dees twee onderling van heur aanstaande tocht.
***
| |
[pagina 338]
| |
Hierentussen kwam ook het schip Ithaca omtrentGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Dat Telemachum met zijn volk van Pylo had gebrocht.
Maar als zij 't schip binnen de haven hadden gewend,
Sleipten zij 't op de zwarte aarde, daar 't in stond geprent;
Doen werd touw end' takel thuisgebracht van den dienaren,Ga naar voetnoot318
Men droeg de giften uit. Daar werd een bode gezend
320[regelnummer]
Op 't hof, om Penelope spoedig te verklaren
Dat haar zoon in 't veld was, en heur voor 't stad hadde doen varenGa naar voetnoot321
Opdat der Koninginnen hert, tot wenen genegen,
Vertroost mocht werden in haar drukkig bezwaren.Ga naar voetnoot323
Deze bode kwam Eumeum den herder tegen,
325[regelnummer]
Die om 't zelfde te verkondigen was op wegen;
Zij traden op 't hoge hof vol rijkelijkheid.
Daar en heeft den bode voor de maarten niet gezwegen
Dat Telemachus gekomen was, maar hevet' verspreid;
Maar Eumeus heeft zijn boodschap heimelijk gezeid
330[regelnummer]
Aan Penelope, dat het niemand anders mocht verstaan.
Als hij nu al zijn last volbracht hadde met goed bescheid,Ga naar voetnoot331
Is hij weer uit der stad na zijn stalling gegaan.
Treurig waren de vrijers door dees tijdings vermaan;Ga naar voetnoot333
Zij traden uit, daar zij bij der deuren treurig zaten.
335[regelnummer]
Eurimachus sprak: ‘Dit 's, o vrienden, stoutelijk gedaan,
Telemachus' hovaardige daad is waard om haten.
Wie dacht dat hij reizen zou op die vochtige straten?Ga naar voetnoot337
Dat 's geschied; maar nu is 't best dat wij een schip stofferenGa naar voetnoot338
Met bootslieden, en ons volk verkondigen latenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Dat zij op 't spoedigste weder thuiswaart keren.’
| |
[pagina 339]
| |
't Was nog niet volzeid, als Amphinomus, met begeren
Ter stedewaart uitziende, het schip zag landen:
Het dreef in de haven veilig voor alle onweren,Ga naar voetnoot343
Men nam de zeilen in, elk greep een riem in zijn handen.
345[regelnummer]
Doe sprak hij zoetelijk lachende door zijn tanden:Ga naar voetnoot345
‘Nu behoeft er geen boodschap na ons volk te dwalen!
Daar zijn ze, 't is heur gezeid van godlijken verstanden,Ga naar voetnoot347
Of zij hebben 't weerkomende schip na 't land zien dalenGa naar voetnoot348
Zo verde vóór, dat zij 't niet mochten achterhalen.’Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Hij ging doe voor, zij volgden hem na 't strand toe spoedig.
't Schip trokken zij daar op 't land gelijk al t'enemalen;Ga naar voetnoot351
Mast, zeil, riem en touw droegen thuiswaart heur knechten moedig.
Zij hielden daarna raad, zó stil en zo voorhoedig,Ga naar voetnoot353
Niemand dat weten mocht wat van hunlieden werd gebrast.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Antinous sprak doen met felder herten bloedig:Ga naar voetnoot355
‘O vrienden, de goden helpen dees jongen uit den last!
Want ons volk zat den gantsen dag in den top van den mast,
Ja ook na der zonnen ondergank wakker op der wacht;
Wij en sliepen des nachts ook nooit op 't aardrijk vast,
360[regelnummer]
Maar zeilden al loerende den helen donkeren nacht:
Zo belaagden wij Telemachum met der dood onzacht,
Maar enig god brengt hem gezond thuis uit zulker nood.
Dus waar' ons nut een ander listige raad bedachtGa naar voetnoot363
Om Telemachum van lijve te brengen ter dood,
365[regelnummer]
Opdat hij 's niet en ontga; dit 's ons hogelijk nood,Ga naar voetnoot365
| |
[pagina 340]
| |
Want zolang hij leeft werdt zijn moeder niemand gegeven,
Gemerkt hij kloek is, en heeft ook des volks jonste groot,Ga naar voetnoot367
Die ons niet en zeggen wat van hem werdt bedreven.
Eer dan de Grieken van hem te raad werden beschrevenGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
- 't Welk hij, meen ik, doen zal binnen, weinig dagen -
Waar hij zich mids onder alle 't volk zal verhevenGa naar voetnoot371
Om zeggen dat wij hem nagaan met doodlijke lagen,Ga naar voetnoot372
- Welke boosheid den Grieken krachtig zal mishagen,
Die ons dan kwaad mogen doen en verdrijven met geweld
375[regelnummer]
Om in vreemde landen ons woning te bejagen -,Ga naar voetnoot375
Zo laat ons voorkomen en verslaan hem buiten in 't veld;
Wij hebben dan zijn leven, zijn rijk, zijn goed en zijn geld,
Om dat onder ons na 't behoren òm te delen,
Maar de moeder en die haar krijgt werdt toegeteldGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Het huis met den huisraad en al haar juwelen.
Maar mishaagt u dezen raad, wilt gij aldus niet spelen,Ga naar voetnoot381
Wildi hem 't leven en zijns vaders rijk laten houen,
Zo moeten wij laten dees lekkere morzélen,Ga naar voetnoot383
En 't zijn niet meer verteren, maar thuis gaan met rouwenGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Om daar elks een rijk wijf te zoeken en die te trouwenGa naar voetnoot385
Na dat elk mag geven en gelukkig zal wezen.’Ga naar voetnoot386
Elk luisterde zwijgende naar des raads ontvouwen.
Amphinomus is doe om spreken opgerezen;
Dit was een zoon van Konink Aretias geprezen
390[regelnummer]
En kapitein van den vrijers uit Dulichiërland,
Die jonstigst van Penelope was uitgelezenGa naar voetnoot391
Om zijnen heusen mond en om zijn goed verstand.
| |
[pagina 341]
| |
‘Vrienden’ sprak hij ‘doodt zo niet, dat waar' zond' en schand;
Edel is den jongeling, van koninklijken bloede.
395[regelnummer]
Laat ons den goden eerst raads vragen. Ik wil hem met der hand
Zelfs verslaan, indien zij 't ons raden, met voorspoede,Ga naar voetnoot396
En zulks ook anderen raden met stouten moede;
Maar is 't Gods wil niet, zo waar' 't best dat wij 't niet en deden.’
Elk van de vrijers dien raad voor 't beste bevroedde.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Zij stonden op en zijn in Ulyssis huis getreden,
Aldaar zij nederzaten in stoelen chierlijk gesneden.
Penelope's verspiedende oren zulks verhoorden,
Dies wilde zij bij den bozen vrijers gaan beneden,
Want zij vernam dat men sprak van haren zoon te vermoorden;
405[regelnummer]
Want Medon wist den raad, die zeid' haar al de woorden.Ga naar voetnoot405
Dus nam zij met haar jonkvrouwen naar de zaal haar gangen.
Horende de vrijers, die haar gemoed verstoorden,
Stond zij stil op den dorpel end' gink haar tred verlangen;Ga naar voetnoot408
Zij hield een chierlijk kleed voor haar schone wangen,
410[regelnummer]
Zij noemde doe Antinoum met zijnder namen,
Welken zij aansprak aldus met berispelijk verstrangen:Ga naar voetnoot411
‘Zegt Antinoë, zuldi uws boosheids niet eens schamen!
Want de Ithacensers prijzen u hier al te zamen
Boven al uw tijdgenoten van raad en van daad,
415[regelnummer]
Maar gij en zijt 's niet, o dwaas, gij doet tegen 't betamen.Ga naar voetnoot415
Waarom zoekt gij om Telemachum te vermoorden raad?Ga naar voetnoot416
Vreesdi de goden niet? Loondi aldus 't goed met kwaad?
Weet gij niet dat uw vader hier kwam vluchten zeer vervaardGa naar voetnoot418
| |
[pagina 342]
| |
Voor 't volk dat hem gram was met enen toornigen haat,
420[regelnummer]
Als hij met den Thaphiër rovers niet en had gespaard
Den Thesprotiërs, ons goede vrienden vermaard,
Zodat 't volk uw vader vernielen wilde en doden;
Den welken Ulysses in 't leven heeft bewaard
En zijn wraakgierige luiden alzulks verboden?Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Gij verslindt nu diens huis, o snoodste van alle snoden,
Gij vrijt diens wijf, diens zoon doodt gij, mij wilt gij treurig dwingen.
Houdt op! beveel ik u, en wilt daar d'ander ook toe noden.’Ga naar voetnoot427
Hierop antwoordde Eurimachus geringen:Ga naar voetnoot428
‘Zijt getroost, o Koninginne; zorgt niet voor dees dingen!Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Op aarden en is geen man zo stout van bedrijf
Die uw zoon leed zal doen; ik en zal 's niet gehingen
Zolange ik een druppel bloeds hebbe in dit lijf.
Ik zeg u dit toe, en zal 't ook houden vast ende stijf:Ga naar voetnoot433
Mijn scherpe lancie zoude ik gantselijk badenGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
In 't zwarte bloed van zulk overdadig katijf!Ga naar voetnoot435
Want dikwijls placht mij Ulysses op zijn knieën te ladenGa naar voetnoot436
En gaf mij in der hand vlees lekkerlijk gebraden,
Mij gaf hij dan daartoe rood wijntjen, om niet te worgen.Ga naar voetnoot438
Dus is uw zoon mijn vriend door zijns vaders weldaden,
440[regelnummer]
Ook en derf hij zijn dood van den vrijers niet bezorgen;Ga naar voetnoot440
Maar voor Gode mag ik, noch niemand hem verborgen.’Ga naar voetnoot441
Zo vertroostte hij Penelope van haren zone,
Wiens dood hij zocht en wenste liever huiden dan morgen.
Hiermede trad Penelope na haar kamer schone
| |
[pagina 343]
| |
445[regelnummer]
En beweende haar lieve man, zo zij was gewone,
Totdat haar Pallas zulk treuren met een slaap heeft geweerd.Ga naar voetnoot446
***
Als haar de sterren verklaarden aan 's hemels troneGa naar voetnoot447
Is Eumeus weer bij Ulyssem en bij zijn zoon gekeerd.
Zij bereidden de maaltijd ende hebben Gode geëerd
450[regelnummer]
Door 't offeren van een oude zeuge met bloede bedauwd.
Pallas stond bij Ulyssem, diens gedaant zij heeft verneerd,Ga naar voetnoot451
En maakte hem door 't roeren haars roedekens weder oud,
Ook gaf ze hem een oud kleed vol scheuren menigvoud,
Opdat hem de herder, waar' 't dat hem diens ogen zo zagen,
455[regelnummer]
Niet kennen en zou; dit en was zijn trouwheid nog niet betrouwd,
Of hij 't uit blijschap zijn Vrouwe mocht overdragen.Ga naar voetnoot456
De herder kwam aan; Telemachus gink hem vragen:
‘Zegt Eumeë, wat faam hebdi van mij in 't stad bevroeid?Ga naar voetnoot458
Zijn de vrijers weer binnen gekeerd uit de lagen,
460[regelnummer]
Of wachten zij mij nog daar ik kome thuiswaart geroeid?’
‘Waarlijk Heer, met zulk vernemen heb ik mij niet bemoeid;Ga naar voetnoot461
Ik heb 's niet gevraagd, maar ben in de stad gestegen,
Ik deed' mijn boodschap, end' heb mij haast wederom gespoeid.
Mij kwam daar een bode van uw gezellen tegen
465[regelnummer]
Waaraf uw moeder d'eerste tijdinge heeft gekregen.
Voorts heb ik daar nog wat gezien met mijnen ogen:
Als ik nu uit der stad na huiswaart was op wegen
Boven op den berg, zo werd er een schip binnengetogen
Vol mannen, vol spietsen, vol schilden en vol bogen;
| |
[pagina 344]
| |
470[regelnummer]
Dit hield' ik de vrijers te zijn, maar en weet geen bescheid.’Ga naar voetnoot470
Telemachus loech, en wenkte zijn vader vol gedogen,Ga naar voetnoot471
Dat Eumeus niet en zag; doe werd de spijs bereid
Nadat ze gerust waren van hunlieder arbeid,
Aldaar elk zijnen honger ende dorst wel heeft geblust.
475[regelnummer]
Als 't lichaam gesterkt was na de redelijkheid,
Trad ieder na zijn leger, slapen was hun meesten lust;
Zo genoten zij des slaaps gaven, dat 's een zoete rust.
EINDE VAN 'T ZESTIENDE BOEK ODYSSEAE HOMERI |
|