De dolinge van Ulysse
(1939)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendHomerus' Odysseia I-XVIII in Nederlandse verzen
[pagina 101]
| |
Inhoud:Iupiter doet anderwerf de goden te rade komen, ende zeindt Mercurium aan Calypso, met bevel dat zij Ulyssem zal laten gaan, 't welk zij gehoorzaamt. Maar als Neptunus hem den achttienden dag daarna ziet zeilen, breekt hij toornig het schip aan stukken. Ino geeft Ulyssi een heilige bande, om daarmede na 't land te zwemmen; hem bevelende die weder in zee te werpen, terstond als hij te lande gekomen zoude zijn. Ten laatsten komt hij, na veel ongevals, behouden in 't Koninkrijk van Pheaca.
IN 't rijzen des dageraads, der zonnen huisvrouwe schone,
Uit haar vergulden kamer om lichten hemel en aarde,
Waren de goden vergaderd in den hemelsen trone.Ga naar voetnoot3
De donderende Iupiter was daar zelfs in persone,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Denwelken Pallas Ulyssis periculen verklaarde;
- Zij droeg zijnre zorge, dewijle hem Calypso bewaarde -:Ga naar voetnoot6
‘O vader Iupiter en alle goden die eeuwig blijft,
| |
[pagina 102]
| |
Geen scepterdragende Konink, die ooit zijn volksken spaarde,Ga naar voetnoot8
En zij voortsaan goedertieren in 't gene dat hij bedrijft
10[regelnummer]
Noch rechtvaardig; maar dat hij, in wreedheid verstijfd,Ga naar voetnoot10
Ook onrechtvaardig in strengheid regere zeer bloedig!Ga naar voetnoot11
Want hier is niemand die Ulysses gedenkt noch gerijft,Ga naar voetnoot12
Die zijn burgers regeerde als een vader zachtmoedig.
Dees werdt met kracht gehouden van Calypso behoedigGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
In een eiland, ende doet hem 't herte treuriglijk kwellen.Ga naar voetnoot15
Hij kan niet thuis komen, maar blijft daar in klachten onspoedig,Ga naar voetnoot16
Want hij en heeft noch schip noch roeiers, noch gezellen,
Daarmede hij hem op der zee zoude mogen stellen.Ga naar voetnoot18
Nu is men ook uit om zijn lieve kind te vermoorden,
20[regelnummer]
Als die thuiskomt, die uit is om te horen vertellen
Van zijns vaders faam, daar hij na spoort zuiden en noorden.’Ga naar voetnoot21
Als alle de goden haar stilzwijgende aanhoorden
Zo heeft de wolkvergarende Iupiter gesproken:
‘Zegt dochter, hoe ontvallen uw wijsheid deze woorden?
25[regelnummer]
Hebdi 't niet zelfs geraden? ginkt gij 't niet mede toestoken,Ga naar voetnoot25
Dat hun boosheid door Ulysses' komst zoud' werden gewroken?
Brengt gij Telemachum veilig thuis, gij moget' wel doen.Ga naar voetnoot27
Laat de vrijers vergeefs varen, heur raad zij gebroken.’ -Ga naar voetnoot28
Doe sprak hij tot Mercurium, zijn zoon met vliegende schoen:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
‘Mercuri, gij zijt in als mijn bode, wilt nu ook spoênGa naar voetnoot30
De schone goddinne der goden raad te verklaren:
| |
[pagina 103]
| |
Dat ze den geduldigen Ulyssem, veel lijdens gewoen,Ga naar voetnoot32
- Nu dat het tijd is - eens tot zijnen lande laat varen
Zonder god oft mens, alleen door die woedende baren,
35[regelnummer]
Met veel druks, in een schip vergaderd van stukken van bomen.Ga naar voetnoot35
Den twintigsten dag zal hij na veel treurig bezwaren
Aan 't land Pheacum geraken tot zijnder vromen,Ga naar voetnoot37
Daar mensen wonen van den goden gekomen.Ga naar voetnoot38
Die zullen hem als een god in eren verheven,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ook in zijn vaderland brengen zonder vrezen of schromen,
Ende hem meer gouds, zilvers, ook zijden klederen geven
Dan hij ooit met hem had, al waar' hem gants bijgebleven
Al den buit, die zijn vroomheid voor Troyen hadde gekregen.Ga naar voetnoot43
Zo werdt hij deur 't geval tot al zijn vrienden gedreven,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ten laatsten ook in 't vaderland, daar t' hert is genegen.’Ga naar voetnoot45
Mercurius was fluks willig, hij zeid' er niet tegen,Ga naar voetnoot46
En heeft zijn gepluimde schoens aan zijn voeten gebonden,
Die hem dragen over zee, over land, over alle wegen.
Hij nam ook zijn roede, daardoor hij met listige vondenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Der mensen ogen doet slapen oft waken t'allen stonden.
Zo schoot hij van den hemel ter aarden met snel vermogen
Bij Pieriam op zee die men niet en mag gronden.Ga naar voetnoot52
Daarover is hij luchtig als een meeuwe gevlogen,
Die om de schoot van d'onrustige kromme zee gebogen
Den vis bespiedt, en doopt zijn wieken in de zoute schuimen.
55[regelnummer]
Zo is hij ook over de brede zee getogen,
Ende snellijk gedreven op zijn zeilende pluimen
| |
[pagina 104]
| |
Tot aan 't verde eiland, daar hij na zijn oude kostuimenGa naar voetnoot58
De blauwe zee verliet, en gink het land betreden.
60[regelnummer]
Hij kwam bij 't grote hol, d'welk Ulysses zoude ruimen,Ga naar voetnoot60
Daar die schone goddinne woonde lustig van zeden.
Hij vand haar voor een groot vier - in de spelonk diep beneden -
Van cedrenhout, dat gaf over 't eiland een edele lucht.
Zij weefde een web van gouddraad om haar te kleden
65[regelnummer]
Al zingende met een wederklinkende lieflijk gerucht.
Dit hol was omsingeld met geboomte vol alderlei vrucht,
Ook met popeloenen en welriekende cypressen.Ga naar voetnoot67
Daar nestelden breedwiekige vogelen snel ter vlucht:
Sparwers, uilen, kraaien, met nebben breed als messen
70[regelnummer]
Die aan de zee gaan laden haar hongerige flessen.Ga naar voetnoot70
Ook stonden daar gestrekte wijngaards, die vol druiven hingen,Ga naar voetnoot71
Ondermengd met wildernis, als braam, netels en klessen.Ga naar voetnoot72
Vier kristallijnige fonteinen zag m'er mee ontspringen,Ga naar voetnoot73
Die suizelende nederwaarts vloten om te dringen
75[regelnummer]
Door de grazige beemden, bezaaid met klein violierkens,
Die voedden de bijkens; 't gevogelt raasd' er om zingen,Ga naar voetnoot76
Al de bomen klonken, het land was vol lustige dierkens:
Het scheen een prieel voor Neptunus' kamerierkens.Ga naar voetnoot78
Hier stond de godlijke bode door 't lustig aanschouwen
80[regelnummer]
Verwonderd, van 't geboomt, beesten en klare rivierkens;
't Welk hem daar een wijle met lusten heeft gehouen....
Totdat hij vernoegd zijn boodschap gink doen met trouwenGa naar voetnoot82
In de diepe spelonk, daar hem Calypso straks heeft gekend;Ga naar voetnoot83
| |
[pagina 105]
| |
Want de goden kennen malkanderen, 't zij mans of vrouwen,
85[regelnummer]
Al wonen zij verscheiden, elks op een zonderlink end.Ga naar voetnoot85
- Mercurius en vand Ulyssem daar niet omtrent:Ga naar voetnoot86
Die zat aan 't strand, weemoedig, treurig, in zuchten en klagen,
Met zijn natte droevige ogen ter zeewaarts gewend. -
Calypso stelde Mercurium met goed behagen
90[regelnummer]
In een heerlijke stoel, en begonst hem te vragen:
‘Waarom komdi hier, Mercuri, dit doet mij weten,
Met uw gulden roede? Gij kwaamt hier niet in lange dagen;
Zegt uw believen, ik doe al dat gij mij zult hetenGa naar voetnoot93
Indien ik 's vermag - maar waarde vriend, gij moet eerst wat eten.’
95[regelnummer]
Doe stelde ze een tafel, daarop zij ambrosiam droeg;
Ook gink zij hem nectar overvloedig toemeten.Ga naar voetnoot96
Mercurius at en drank van als na zijn gevoeg,Ga naar voetnoot97
Hij werd vrolijk, en hiel' op, doen hij 's hadde genoeg;
Hem tot de goddinne kerende heeft hij aldus gezeid:
100[regelnummer]
‘Hoort o goddinne, waarom ik herwaarts op wegen sloeg.Ga naar voetnoot100
Iupiter zeindt mij mijns ondanks hier, al was ik bereid;
Want wie loopt willig over een zoute zee, zo wijd en breid,
Daar stad noch volle omtrent en is, die den goden eren?
Maar Iupiter's wil moet geschieden, al waar' 't ons ook leid.
105[regelnummer]
Wat hij wil, dat wordt; vergeefs wij daartegens begeren.
Hij zeit dat gij hier een man bij u houdt in 't verzéren,Ga naar voetnoot106
Ellendig boven al, die negen jaren streden voor Troyen;
Dees wouden na des stads verderfnis weer thuiswaarts keren
| |
[pagina 106]
| |
In 't tiende jaar, maar zij mosten door Pallas verschooien.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die hadden ze vergramd, dies gink zij ze weder verstrooien
Met een vreselijke storm, die zij dede verwekken;
Daar al zijn volk verdrank door veel zout waters te pooien,Ga naar voetnoot112
Maar 't water en de wind brachten hem tot dezer plekken.
Dees beveelt hij u terstond weg te laten trekken,
115[regelnummer]
Want hij en mag buitenslands van zijn vrienden niet sterven,Ga naar voetnoot115
Maar moet zijn vrienden nog zien en hem begeerlijk strekkenGa naar voetnoot116
Na zijn hoge huis, en na zijn vaderland gaan zwerven.’
Dees boodschap scheen der goddinnen hert te doorkerven;
Zij vreesde, en liet nochtans dees woorden vliegende horen:Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
‘Gij zijt hatel, o goden ende zoekt het bedervenGa naar voetnoot120
Van ons goddinnen, die gaarne vreugd met mannen oorboren,Ga naar voetnoot121
Als wij een vriend beminnen en hebben verkoren.
Alzo heeft Aurora Orion's liefd' wat genoten
Totdat de kuise Diana dat kwam te besporen:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Die heeft hem terstond met haar snelle pijlen doorschoten.
- 't En duurde niet lang, nog heeft het u allen verdroten! -
Zo ook, als die schone Ceres Iasonen beminde
Dien zij 't lieflijk hert in haar beddeken heeft ontsloten
Verenigd in minnen, 't welk Iupiter haast verzinde:Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die sloeg hem met zijn bliksem en donnerende winde.
‘Zo spijt u nu mijn liefd' tot een sterflijk creature,
Dien ik schipbreukig behouden heb uit 's doods allinde.Ga naar voetnoot132
Iupiter brandde 't schip mids in zee met hemelsen vure,Ga naar voetnoot133
Al zijn trouwe gezellen verdronken ter zelver ure;
| |
[pagina 107]
| |
135[regelnummer]
Dees kwam hier alleen, van water en winde gedreven.
Ik minde, ik voedde hem, en loofde in trouwen pureGa naar voetnoot136
Hem onsterflijk te maken, en altijd jonk te doen leven.
Maar - want men zich tegen Iupiter niet en mag verheven,Ga naar voetnoot138
Noch zijn gebod verachten oft wrevel overtreden -Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Moet het immers dus zijn, ik zal hem ook oorlof geven,Ga naar voetnoot140
Hij vare dan over de brede zee thuiswaarts in vreden.
Ik en hadde hem nemmermeer van mij laten scheden,Ga naar voetnoot142
Want ik en mocht hem schip noch roeiers meedelen
Noch gezelle' om hem over d'onrustige zee te leden.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Maar nu zal ik hem gaarne beraden en geen dink helen,Ga naar voetnoot145
Dat hem gezond thuis mag helpen, bevrijd van dit kwelen.’Ga naar voetnoot146
Doe sprak Mercurius: ‘Dat zoud' ik u zeker raden;
Laat hem gaan, schout Iupiter's toorn, dien wilt hem bevelen;Ga naar voetnoot148
Zo en komt u zijn gramschap namaals tot gene schaden.’
150[regelnummer]
Als dit gezeid was, vloog hij na de hemelse paden.
De goddinne gink tot Ulyssem met spoedige benen,
Na Iupiter's bevel; dat dorst zij niet versmaden.
Zij vand hem op 't strand zitten zuchten, kermen en stenen.
Nemmermeer had hij droge ogen door 't stadig wenen
155[regelnummer]
Uit verlangen na huis, en bleef dagelijks zitten gapenGa naar voetnoot155
Ter zeewaart in; 't verteerde zijn merg en dorde zijn zenen.Ga naar voetnoot156
's Nachts most hij in de hole spelonk - 't en halp geen wapen -Ga naar voetnoot157
Bedwongen en onwillig bij een willige slapen.
Bij dagen zat hij op de klippen en treurde aan zee,
| |
[pagina 108]
| |
160[regelnummer]
Troosteloos, weemoedig, geen vreugd konde hij daar rapen;Ga naar voetnoot160
Met waterige ogen zag hij 't water, 't hert deed hem wee.
De goddinne stond bij hem en sprak met troostig belee:Ga naar voetnoot162
‘Onzalige mens, slijt hier uw leven niet meer in rouwen;
Ik zal u nu haast laten reizen, maakt u maar ree.
165[regelnummer]
Gaat fluks met een bijl een deel lange bomen omhouwen;Ga naar voetnoot165
Daar zuldi een schip met mast en met tafels af bouwen,Ga naar voetnoot166
Sterk en vast, om u over de duistere zee te dragen.
Wijn, brood en water geef ik u overvloedig met trouwenGa naar voetnoot168
Voor honger en dorst, ook klederen na uw behagen,
170[regelnummer]
Met een spoedige wind, die u ras van hier zal jagenGa naar voetnoot170
Opdat gij haast gezond in uw vaderland meugt strijkenGa naar voetnoot171
Indien u de goden niet en denken te plagen.
Want bij hun mag men mijn oordeel oft weten niet gelijken.’
De godlijke Ulysses begonst vreemd toe te kijkenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Zeggende: ‘Gij denkt, o goddinne, al ander zaken,
Mijn reis en zoekt gij niet; 't zijn, ducht ik, ander praktijken.Ga naar voetnoot176
Gij beveelt mij onkonstige een schip te maken.
Hoe zoud' ik daarmee over die vreselijke zee geraken,
Daar dikwijls sterke schepen met goei winde verzinken?
180[regelnummer]
Ik en zal doch, tegens uw dank, geen schip genaken,
Tenwaar' gij uw dieren eed in mijn oren deedt klinken,
Dat gij dit niet en verziert om mij te verdrinken.’Ga naar voetnoot182
Zij lachte, en strijkende over zijn wangen mismoedig,
Sprak ze: ‘Gij doolt Ulysses, mag gramschap uw wijsheid krinken?Ga naar voetnoot184
| |
[pagina 109]
| |
185[regelnummer]
Uw geluk en ziedi niet, dat toont uw spraak onbehoedig.Ga naar voetnoot185
Ik betuige u bij al de helse poelen gloedig
- 't Welk den hoogsten eed is van de zalige goden -
Ook bij hemel, bij aard, bij 't water overvloedig
Dat ik u niet en wil brengen in enige noden.
190[regelnummer]
Ik en hebbe u niet geraden noch geboden
Dan getrouwelijk, zo ik mij zelfs raden zoude mogen.
Zo most ik doen, want de deugd en is mij niet ontvloden;
Ik heb een rechtvaardig gemoed, dat most ik betogen:Ga naar voetnoot193
Mijn hert is niet versteend, maar bermhertig vol meedogen.’
195[regelnummer]
Doe trad voor hem henen de goddinne geprezen;
Ulysses volgde op 't spoor, dat hield hij voor ogen.
Zij kwamen in de spelonk, daar zij hem - om zijn genezen -Ga naar voetnoot197
Op den stoel zette, daar Mercurius uit was gerezen.
De goddinne gink de tafel met drank en spijze verchieren
200[regelnummer]
Zulks als de mensen nutten die sterflijk zijn van wezen.
Doe zat ze tegens hem over met vriendelijker manieren;
Ambrosiam en nectar brachten haar kamerieren.Ga naar voetnoot202
Doe hebben ze handen aan de spijze gesteken.
Als zij verzaad waren, sprak Calypso goedertieren:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
‘Zegt mij o vrome Ulysses vol listige treken:Ga naar voetnoot205
Wildi zo thuiswaarts reizen? Wat mag u hier doch gebreken?
Gij zijt nu blij, maar mocht ik u 't leed en jammer verklaren
Dat u nog zal ontmoeten eer gij uw vrienden zult spreken,
Het most u verschrikken en ankstelijk vervaren;Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Gij zoudt onsterflijk zijn, en dit huis met mij bewaren, -Ga naar voetnoot210
| |
[pagina 110]
| |
Al zijt gij om uw huisvrouwe te zien dus zeer begeerlijk
Dat gij nacht en dag spoort om u bij haar te paren.Ga naar voetnoot212
Want ik ben voorwaar zo schoon als zij, zo machtig, zo eerlijk,Ga naar voetnoot213
Zo edel, zo vriendelijk, zo verstandig, zo leerlijk.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
- Hoewel men de sterflijken mensen in geender wijzen
Bij de goden mag gelijken, want die zijn alleen heerlijk.’
Doe sprak Ulysses met listige devijzen:Ga naar voetnoot217
‘Eerwaardige goddinne, die men niet en mag volprijzen,
Werdt toch niet gram dat ik mij thuiswaarts begeerlijken spoede.
220[regelnummer]
Uw schoonheid en deugd gaat Penelope verre ontrijzen,Ga naar voetnoot220
Want gij zijt eeuwig, en zij is van sterflijken bloede.
Maar ik begeer en wil altijd met ernstlijke moedeGa naar voetnoot222
Nog eens thuis zijn, mij verlangt na dien dag gehuldig.Ga naar voetnoot223
Benijdt mij dat enig god in 't diepste van den vloede,
225[regelnummer]
Ik zal 't lijden; mijn borst draagt een herte geduldig.
Dat heeft al veel verzocht in periculen menigvuldig,Ga naar voetnoot226
In 't lange oorlog, ook ter zee met ankstiger kwalen;Ga naar voetnoot227
Best lijd' ik dit ook, ben ik haar meer te lijdene schuldig.’Ga naar voetnoot228
't Werd avond, het schemerde, de zon begonst te dalen.
230[regelnummer]
Zij gingen binnen diep in der spelonken zalen,
Daar zij hun vriendelijk vermaakten en bleven te zamen,Ga naar voetnoot231
Totdat den dageraad rees met haar roosverwige stralen.
Ulysses kleedde hem met rok ende mantel na 't betamen,Ga naar voetnoot233
Zij nam ook een sneeuwwit kleed, groot men mocht 's niet omvamen,
| |
[pagina 111]
| |
235[regelnummer]
Van fijnen zijde, 't welk zij met een gouden gordele band.
Ook gink zij 't hoofdkleed chierlijk en lustig in 't aanzien ramen.Ga naar voetnoot236
Doe sprak ze Ulyssi van de reis na zijn vaderland.
Zij gaf hem een grote behendige bijle in zijn handGa naar voetnoot238
Van blinkenden stale, scherpsnijdig aan beide zijen,
240[regelnummer]
Met een sterke olijven stele effen aan elke kant;
Ook een brede schaafbijl, om 't gehouwen hout te besnijen.
Doe bracht ze hem op 't eilands einde, daar t'allen tijen
Veel groot geboomt stond, tot in de lucht toe verheven:
Dennen, eiken, populieren, en masten die haast bedijen.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Als zij 't hem getoond hadde, en 't gereedschap gegeven,
Gink zij na huis; maar Ulysses is daar gebleven.
Die hieuw, die kliefde, die snoeide de takken zonder vertragen.
Hope deed' hem d'ongewoonlijke arbeid aankleven,Ga naar voetnoot248
Zo dat er haast twintig grote balken terneder lagen.
250[regelnummer]
Hij effende en wrocht ze in 't lood, na zijn behagen;Ga naar voetnoot250
Doe boorde hij de gaten, en gink 't al meesterlijk voegen;
Daarna heeft hij die klemmende nagels ingeslagen.
Gelijk een scheepstimmerman schrijft en schikt na zijn genoegenGa naar voetnoot253
De grote kielen, die ooit gierige koopmanschap droegen,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Zo groot een schip maakte Ulysses, diens arbeid verrasteGa naar voetnoot255
Door begeerte, om daarmee de woeste zee te doorploegen.
Hij rechtte 't inhout bijeen, en maakte de planken vaste,Ga naar voetnoot257
Hij bereidde de tafelen, en besnoeide de maste,
Hij maakte spriet, raboom, koker om den mast in te rechten;
260[regelnummer]
Ook het nooddruftige roeder, 't welk hij vlijtig aanpaste,Ga naar voetnoot260
En gink dat om wel te bezorgen aan den schepe hechten
Met wissen en banden om tegens 't water te vechten.
| |
[pagina 112]
| |
Ook droeg hij veel houts in 't schip tot ballast om 't wraken.Ga naar voetnoot263
Calypso bracht hem doek voor 't blazen van Eolus' knechten:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Daar gingen zij t'zamen een vlak vierkant zeil af maken.
't Schip werd getakeld, men zag 't heur hersten en braken,Ga naar voetnoot266
Zij schoven 't op rollen in zee - het dreef ter zelver stonden.
Zo was 't den vierden dag volmaakt in alle zaken.
Des anderen daags heeft hem de goddinne gezonden
270[regelnummer]
Schoon klederen rein gewassen en t'zamen bewonden,
Een lederen fles vol zwarte lekkere wijne
Met nog een groter vol water, ook spijze voor vele monden,
Ende een ruisend windeken achter in 't scheepsgardijne.Ga naar voetnoot273
Ulysses was blij, het docht hem een hemel te zijne;
275[regelnummer]
Hij stak af, dreef daarheen, ruimde 't schoot om 't zeil uit te strekken.
Doe stierde hij 't schip, 't werd nacht, waken was hem geen pijne.Ga naar voetnoot276
Hij zag de Pleiades, die d'aardrijk dik vochtig bedekken,Ga naar voetnoot277
Met den tragen Boöten, die spaai in zee gaat vertrekken,Ga naar voetnoot278
Ook den beer, 't welk den wagen is in de hemelse paden,
280[regelnummer]
Die Orionen belaagt, en draait om hem te bevlekken:Ga naar voetnoot280
Zij is 't alleen die haar paarden in zee niet mag baden.
De goddinne Calypso hadde Ulyssem geraden
Dat hij hem op zee altijd ter slinkerhand zoud' houen.
Zo zeilde hij zeventien dagen op Gods genaden.
285[regelnummer]
Den achttienden dag begonst hij schemerig t'aanschouwen
Het rookachtige gebergt in de Phaeaakse landouwen
Als een schild op de zwarte zee, want daar was hij omtrent.
| |
[pagina 113]
| |
Neptunus kwam uit Aethiopiën, 't mocht Ulyssi rouwen;
Die heeft hem van verre van den berg Solyma gekend,
290[regelnummer]
Daar hij met opgeblazen zeilen na 't land was gewend;
Dies hij vergramd met schuddenden hoofde aldus heeft gesproken:
‘Waarlijk daar is een ander aanslag in 's hemels tent!
Dat ik in Aethiopiën was, is daar geroken.
Laat ik mijn leed op Ulyssem dan ongewroken?
295[regelnummer]
Hij is bij 't land Phaeaca, bij 't einde van al zijn verdriet.
Kwaam hij daar eens op, al mijn voornemen waar' gebroken:
De Parcae laten hem daartoe kwellen, maar verder niet.
O, hij krijgt nog plagen genoeg, eer hij mij zo ontvliedt!’
Doe beweegde hij de zee van boven van onderen
300[regelnummer]
Met zijn drietandige vork, die hij in 't water stiet.
De wolken vergaarde hij, al de stormen deed' hij donderen:
Men mocht geen golven van den zwarten hemel uitzonderen,Ga naar voetnoot302
De verschrikkelijke nacht bedekte de zee vervaarlijk.Ga naar voetnoot303
Al de vier winden ruisten tseffens, 't was om verwonderen:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Oost, west, zuid en noord worstelden in een dwerlink eenpaarlijk.Ga naar voetnoot305
Ulyssis leden bezweken, zijn borst zuchtte zeer zwaarlijk
En sprak bedrukt: ‘Ach onzalige, hoe zal 't met u enden?
Ik ducht, de goddin waar heeft gezeid, 't blijkt nu klaarlijk
Dat ik nog, eer mij God in 't vaderland zoude zenden,
310[regelnummer]
Veel jammers en druks most lijden in groter ellenden.
Och dit 's nu voorhanden, nu moet ik 's al gedogen.
Hoe vliegen dees vreselijke stormen om mij te schenden,Ga naar voetnoot312
Hoe dik heeft Iupiter den hemel met wolken betogen!
| |
[pagina 114]
| |
Hier is mijn sterfdag, nu zie ik den dood voor mijn ogen.
315[regelnummer]
O zalige Grieken die voor Troyen zijt gebleven,
Hoe gelukkig waar' ik, had ik daar ook sterven mogen,
Als de Trojanen mijn schild met stalen pieken beschreven,
Daar ik den doden Achillem niet wilde begeven.Ga naar voetnoot318
Men hadde mij mogen in een uitvaart beklagen,
320[regelnummer]
Mijn name waar' ook eerlijk bij den Grieken verheven;
Nu moet ik hier sterven in deze ellendige plagen.’
Zulks klagende werd hij uit den schepe geslagen
Van een grouwelijke golve, die 't schip ook omkeerde.
De bodem dreef opwaarts, hij werd daar ver af gedragen,
325[regelnummer]
Met een stuk van 't stuur in de hand, daarmee hij 't eerst regeerde.
De winden staken op, de storm wakkerde en vermeerde,
't Zeil zwam aan sleters op 't water, mast en ree lag overboord.Ga naar voetnoot327
Lang bleef hij onder de zee dat hij hem niet en weerde,
Want hij mocht niet opdrijven, maar scheen ganselijk versmoord
330[regelnummer]
Onder die hoge golve; zijn kleedren van Calypso bespoordGa naar voetnoot330
Die bezwaarden en klemden hem als wichtige banden.
Ten laatsten kwam hij als een eende uit den watere voort,
Hij schudde 't hoofd en blies de zoute zee door zijn tanden,
Die over zijn hoofd spoelde, zo zij doet aan de stranden.
335[regelnummer]
In deze nood en heeft hij zijn schip ook niet vergeten,
Maar hem derwaarts schuivende greep hij 't met zijnen handenGa naar voetnoot336
Daar 't stolpelink dreef, ende is er mids op gezetenGa naar voetnoot337
Om de dood te ontvlien, maar dat werd ginds en weer gesmeten.
Recht als de Noordenwind in den herfst droge distelen jaagt,
340[regelnummer]
Die t'zamen klemmen, en 't land al drijvende meten,Ga naar voetnoot340
| |
[pagina 115]
| |
Alzo heeft hem nu een Wester-, dan een Zuiderwind belaagd.
Hij werd ook uit den Noorden en uit den Oosten geplaagd:
Elk blies zijn uiterste macht om een mens te bestrijen.
Dit zag Cadmus' dochter Ino de zuiverlijke maagd,
345[regelnummer]
- Die eertijds sterflijk was, maar mocht haar tot deze tijen
Ook als een zeegoddinne bij d'andere verblijen -,
Daar zij in 't diepe lag onder de zwellende vloeden,
En was met den ankstigen drijvende man te lijen.Ga naar voetnoot348
Zij kwam haar in schijn van een duiker bij hem spoeden;Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Nevens hem staande sprak ze om zijn lijf te behoeden:Ga naar voetnoot350
‘Onzalige mens, wat hebdi Neptuno misdaan,
Dat hij dus verbitterd op u gaat verwoeden?Ga naar voetnoot352
Nochtans mag hij u niet doden, hoezeer hij 't gaat bestaan.Ga naar voetnoot353
Doet dan als ik zegge - gij zijt verstandig, zo ik waan -
355[regelnummer]
Trekt uit uw kleedren, beveelt het schip wind en stromen.
Zwemt fluks na 't strand: dit pericule zuldi ontgaan;
Gij moet nog levendig in 't land van Pheaca komen.
Neemt deez' heilige band onder uw borst, 't zal u vromen.Ga naar voetnoot358
Maar als gij met uw handen den grond meugt genaken,
360[regelnummer]
Zo werpt ze weer t'zeewaarts in, wilt dan niet meer schromen,
Vreest geen pericule: dus zuldi te lande geraken.’
Voorts gaf zij hem den band, in 't laatst van haarder spraken,
En dook weder in de ruisende ongestadige baren.Ga naar voetnoot363
Doe dacht de lijdzame Ulysses op deze zaken,
365[regelnummer]
Zeggende tot zijn manlijk gemoed in zulk bezwaren:Ga naar voetnoot365
| |
[pagina 116]
| |
‘Wee mijns, wat god belaagt mij nu weer met bedrieglijk garen,Ga naar voetnoot366
Die mij den rug van dit schip nog beveelt te verlaten?
Ik zal 's mijn wachten, 't land most hem al naarder verklaren,Ga naar voetnoot368
Daar zij mijn toevlucht zeit te zijn; och oft wij daar zaten!
370[regelnummer]
Maar ik zal dus doen, dit dunkt mij best om 't leven te baten:Ga naar voetnoot370
Zolang als dit schip nog heel is, wil ik daarop blijven
En gedogen 't geweld van Neptunus' soldaten,
Totdat het vaneen scheurt; dan wil ik 't laten drijven,
Dan wil ik zwemmen, als 't schip mij niet meer en mag gerijven.’Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Meteen onttrok hem Neptunus 't water tot bij de gronden
En heeft hem in 't diepe, door 't tempeestig verstijven,Ga naar voetnoot376
Een ijselijke golf, als een berge, op 't lijf gezonden.
Die sloeg Ulyssem van 't schip, en heeft de planken ontbonden.
Gelijk een dwerlwind een drogen hoop zands drijft in der luchten
380[regelnummer]
Zo strooide hij de berders, en had hem gaarne verslonden.Ga naar voetnoot380
Ulysses greep een plank, daarover schreed hij met duchtenGa naar voetnoot381
Als een ruiter op zijn paard, om de zee te ontvluchten,
En bestond de klederen van Calypso uit te trekken.Ga naar voetnoot383
Ook leide hij den band onder zijn borst vol ankstig zuchten:
385[regelnummer]
Doe gink hij begeerlijk om zwemmen zijn handen strekken.
Neptunus zag dit en schudde 't hoofd ter zelver plekken
Zeggende bij hem zelfs: ‘Gij hebt nu veel op zee geleden;
Zuldi mij ook namaals meer tot gramschap verwekken?
Gij zult wijzer zijn, gaat nu bij 't godlijke volk in vreden.’
| |
[pagina 117]
| |
390[regelnummer]
Daarmee wendde hij zijn schoon paarden ende is gereden
Tot Aegas in zijn heerlijk hof, daar is hij op gesprongen.Ga naar voetnoot391
Hierentussen is Pallas tot de winden getreden,
Wiens wegen zij al besloot, zij heeft ze gedrongenGa naar voetnoot393
In 't diepste van haar hol, en daar stillekens bedwongen.
395[regelnummer]
Zij liet den Noordenwind, om breken der vloeden krachten,
Totdat Ulysses op 't land kwam, daar de vogelkens zongen,
Bij de Pheacensers, bevrijd voor 't water's versmachten.Ga naar voetnoot397
Die dreef in de zwarte zee twee dagen en twee nachten
Over berg over dal, daar mistroost zijn moed bezwaarde.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Des derden daags begonst het onweer wat te verzachten,
Als de dageraad den halven hemel verklaarde.
De winden lagen, 't werd schoon weer, hij zag van bij d'aardeGa naar voetnoot402
Met een blij scherp gezichte en begeerlijk verlangen,
Verheven op een hoge golve, die 't hem openbaarde.
405[regelnummer]
Recht als goei kindren 't genezen zien met blijde wangen
In heur lieve vader, die lank met ziekten was behangen,Ga naar voetnoot406
Ook in 't pijnlijk kwelen nooit verachtinge vand,Ga naar voetnoot407
En zijn gezondheid vrolijk van den goden ontvangen;
Zo blijdelijk zag Ulysses dit gewenste land.
410[regelnummer]
Hij zwam, hij woelde, hij plaste met voet en met hand
En kwam zo na als men een roepende stem mag horen.
Doe hoorde hij d'overwentelende baren op de strand
Aan die klippen ruisen en breken met ijslijke oren: -Ga naar voetnoot413
Die hole rootsen steenden, daar de zee door kwam boren,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Die zij dan met een bortelende weerklank weer uitspogen;Ga naar voetnoot415
| |
[pagina 118]
| |
De brandende vloeden dekten 't strand achter en voren,
Daar was geen haven, daar schepen in komen mogen:
Al de zeekant was met stenen bergen hoog betogen; -Ga naar voetnoot418
Dit zag Ulysses, dies begonst zijn hert te verflauwen,
420[regelnummer]
En sprak deerlijk, als in zijn hope bedrogen:Ga naar voetnoot420
‘Helaas, nu mij Iupiter 't begeerde land doet aanschouwen
Nadat de zee van mijn borst doorkliefd is, mijn borst van rouwen,
En zie ik nergens vlak, om die wrede zee te ontkomen!Ga naar voetnoot423
't Land is bezet met klippen, te scherp om aan te houen,
425[regelnummer]
Wit en glad van schuim door die bruisende aanslaande stromen.
Dies is 't daar steil en diep als hoge weeldige bomen,Ga naar voetnoot426
'k En zal 's niet mogen gronden, noch staan op mijn benen.Ga naar voetnoot427
Dus mag ik mij niet bergen, ach dien hoop is mij benomen.
Koom ik daarbij, 't water mortert mij aan de scherpe stenen.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Zij zijn zo glad, al hield ik ze met handen met tenen,
Den aftocht van 't water zoud' er mij geweldig aftrekken.
Zo is 't al vergeefs; o, dit verschrikt mij aders en zenen.
Zwem ik voorts zoeken oft ik ergens strand zie ontdekken,Ga naar voetnoot433
Zo mag Neptunus weder een nieuwe storme verwekken
435[regelnummer]
Om mij van 't land in 't vreselijke diepe te rokkenGa naar voetnoot435
En mij zeedronken gezwollen onder 't water doen strekken;
Oft hij mag mij van een grote walvis op doen slokken,
Die hier veel zijn, - ik waar' maar een van haar minste brokken -,
Want hij is vergramd, al heeft hij 't zwaarlijk genoeg gewroken.’
440[regelnummer]
Dus denkende dreef hem een vlage vol schuimige vlokken
Met een overvallend gedruis dat wederom kwam gezoken,Ga naar voetnoot441
| |
[pagina 119]
| |
En zou zijn vlees verscheurd hebben, zijn gebeent gebroken
Aan een scherpe klip, had Pallas hem niet onderwezen,
Dat hij zijn handen daaraan sloeg, en onder waar' gedoken:
445[regelnummer]
Benauwd van herten en van water is hij weer gerezen,
Als die bare met grilling door aders en pezenGa naar voetnoot446
Haar al ruisende spreidde over die roots verheven;
Doe zeeg zij wederomme en heeft hem vol nieuwe vrezen
Van de steenklip scheurende ver in de zee gedreven,
450[regelnummer]
Zijn handen vol bloedige stenen door 't rootsig aankleven.Ga naar voetnoot450
Daar lag hij weer diep bedekt onder die grote vlagen
En waar' verdronken, maar Minerva heeft hem moed gegeven.
Die bracht hem boven, doe werd hij weer na 't land geslagen.
De vloeden hebben hem lanks de strand hene gedragen,
455[regelnummer]
Zwemmende zag hij na 't land om een haven te bespien,Ga naar voetnoot455
Oft na een vlakke oever, om stranden na zijn behagen.
Ten laatsten heeft hij een schiprijke haven gezien
Met klein rootsen bedekt, bekwaam om wind en water t'ontvlien.Ga naar voetnoot458
Hij zag een rivier, en bad door nood met herten gloedig:
460[regelnummer]
‘O Konink, wie gij zijt, ik koom nu kussen uw knien,
Verlost mij van Neptunus' gramschap verwoedig,
Bergt mij ellendige 't leven, ik bid 's u ootmoedig;
Want den mensen te helpen is den goden een ere.
Ik koom hier schipbrekig, door vreeslijke stormen onspoedig;Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Ontbermt mijns o Konink, want ik 's ellendig begere.’
De rivier nam terstond met haar vloeden een kere,
Hem inwaarts trekkende, gink zij daarmee te landwaarts lopen.
| |
[pagina 120]
| |
Ulysses was ten einden zijns krachts, hij mocht niet mere;Ga naar voetnoot468
Nauwelijk kwam hij met hand, met voet op 't land gekropen.
470[regelnummer]
Doe is hem de zee uit neus en uit oren gedropen,
Zijn hert, atem, stem en leden zijn hem voorts bezweken:Ga naar voetnoot471
Hij lag in onmacht, vol waters dat hij hadde gezopen.
Maar als hij bekwam, en zijn krachten weder bleken,Ga naar voetnoot473
Loste hij den band, en heeft ze met dankbaar spreken
475[regelnummer]
Ter zeewaarts inne na al zijn vermogen geschoven.Ga naar voetnoot475
Daar was Ino omtrent, die heeft ze na haar gestreken.Ga naar voetnoot476
Doe gink hij zo naakt zitten in de biezen bedovenGa naar voetnoot477
En kuste 'd blijde aardrijk met groente bestoven.Ga naar voetnoot478
Hij zuchtte en sprak: ‘O ellendigste der katijvenGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Hoe zal 't mij nog gaan? Wat lijd' ik al, o goden van boven?
Wil ik dees lange nacht ook bij de riviere blijven?Ga naar voetnoot481
De koude lucht zou 't bloed in mijn zwakke leden verstijven,
Die zijn nu al vol zucht, gezwollen en ongeschapen;Ga naar voetnoot483
Wat zal 't dan zijn als de koele dauwe opwaarts zal drijven?Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Ga ik dan ook in 't schaduwachtige bos om te slapen
En beginne vermoeid een zoete ruste te rapen,
Zo werd' ik van den wilde dieren verslonden.’
Dit docht hem nog best, en gink zo, zonder kleed zonder wapen,
Na 't zwarte foreest, daar veel bomen aan 't water stonden.
490[regelnummer]
Hier heeft hij twee volbladige takken gevonden,
D'een was van een wilde; olijfboom, maar d'ander was tam.
Dees waren ineen gewassen, daar tot genen stonden
De vochtigheid van de ruisende winden blad af nam,
Daar nemmermeer hagel noch sneeuw, noch zonne en kwam,
| |
[pagina 121]
| |
495[regelnummer]
Zo dicht was 't daar rondsomme bedekt met bladen.
Hieronder spreidde hij 't bedde voor zijn leden stram
Van droog lof dat daar bij hopen lag op alle paden,
Genoeg voor drie mans deksel en wermt beraden,Ga naar voetnoot498
Al waar' 't ook als de wateren met spiegels betrekken.
500[regelnummer]
Hij zag 't aan, 't verheugde hem nog mids in dees kwaden,
En gink hem daarinne doe zoetelijk strekken,
Ook met menigte van bladen zijn lichaam bedekken
Om daar, als een koekoek in haar pluimen, te kuren.Ga naar voetnoot503
Oft gelijk een vrouw op verre eenzame plekken
505[regelnummer]
D'asse ontspreidt, een kolk maakt, in de donkere uren,Ga naar voetnoot505
Het glimmende vier daarinne leit om dat te doen duren,
En bestrooiet' dan dik met assen - men ziet geen kolen -
Om geen vier te gaan lenen van haar verre geburen,
Zo lag Ulysses onder de bladers verholen.
510[regelnummer]
Pallas zand hem den slaap, die hem lang was ontstolen
Door Neptunus, welk' hem twee nachten hadde doen dolen;
Hij sloot zijn ogen, en heeft hem ter rusten bevolen.
EINDE VAN 'T VIJFDE BOEK ODYSSEAE HOMERI |
|