viij. Capittel.
Ofmen deur de voorsz Middelen oock verkrijght het beloofde.
Men mach nyet twijfelen aan de onverstādigheydt der gheenre die t’gunt dat hun t’quaatste is verkiesen, ende henluyder alderbeste goet verachten. Want der wijsheyts aart is t’beste in allen te verkiesen. Alle Menschen dan die t’verganckelijcke, onsekere en̄ vreemde goet voor t’eeuwige, sekere ende eygen verkiesen zijn onwijs, soo t’gemeene ende oude spreecwoort verclaert, Hy is zot ende onvroet, die t’verganckelijcke kiest voor’t eeuwighe goedt. Sulckdanige Zotten en kennen dan oock den aardt ofte nature nyet vande verkoren Rijckdomme, Hoogheyt, Vermaartheyt en̄ Weelde. Oock is henluyden onmoghelijck het onbekende recht ende wel te ghebruycken. Nu en derftmen nyet alleen den nut ende oorbaar van den dinghen diemen misbruyckt, maar men heefter ter contrarien hinder en̄ schade af. Dit sietmen in de Dronckenheyt, in Geltsucht, in Ga naar margenoot+ de Onkuysheyt ende in allen anderen quaden, oock in schip, paert, swaart, rijckdom, etc. Daar teghen de kennisse venijn recht kan ghebruycken ende tot gesontheyt doen gedijen. So veele schelet dan dat dese Logenaar sijne geloovigen de volkomen ghenoeghsaamheyt of saligheyt, die hy in sijn beloofde Godtwordinge voorbeelt, geven soude, dat sy oock juyst deur sijne middelen het contrarie verwerven, te weten, gebreck, onsaligheyt ende een vereeninghe met heuren God en̄ vader den Duyvel. Maar dit eyscht wat breeder verklaringhe van elck der voorsz middelen, ende eerst van den eersten ende gemeensten Appel die hy den sijnen biedt om mede te spelen, ende den doodt aan te eten, dats Rijckdomme.