v. Capittel.
Onderscheydt tusschen de noodtsakelijcke ende onnootsakelijcke dinghen.
De inwendighe noodtsakelijcke dinghen, de Ziele aangaande, werden lichtelijcken ende altijdt ghewis verkreghen vanden ghenen dies inder waarheyt deur de bekende noot van den Vader des Lichts gheloovigh begheeren. Hoe lichtelijck de nootdruft des lichaams als cost ende cleedt (verstaet den noodtdruft ende gheen overvloedt) vercreghen wert, blijckt by d’alder armste ende verachtste, oock onnutste menschen. Maar wat ancxstigher sorghvuldigheyt ende wat onophoudelijcker moeyten, arbeyt, periculen, etc. de waners daghelijcx lijden om t’verwerven vande onbehoeftighe begheerde dinghen, siet elck in ander beter, dan ment in sich selfs (overmits het volck meest al droomt) bevindt ende geware werdt. Alle t’ghebruyck vanden nootdruftighen dinghen soo wel uyterlijck als innerlijck is altijt lustigh ende soet, soo de ghene die hongherigh droogh broot eten ende dorstigh water drincken dagelijcx bevinden: Daer tegen is alle onnoodtdruftigh ghebruyck (als te vele zijnde) lastigh, bitter ende verdrietigh: soo t’spreeckwoordt wel seydt, te veele is onsoet. Het ghebruyck van nootdruft is ghesondt, sterck ende onderhoudt den Menschen: maer wie en verstaet nyet dat d’overvloet de nature quetst, krenckt ende verderft? Is t’ghebruyck vande nootdruft (so innerlijck als uyterlijck) veyligh, seker, vrolijck ende sonder sorghen: het onnootdruftighe is onveyligh, periculoos, treurigh ende vol sware sorgen. Redene. D’innerlijcke onsichtbare nootdruft en mach gheen Mensch d’ander ontjaghen of benemen, ende den slechten nootdruft en misgont nyemandt den schamelen, die oock onder den Moorders wesende so de Poëten seggÄ“) onbeschroemt zijn: Maar den Rijcken werden hun onnootdruftige goeden vande Moghende afgheschat, vanden Bedrieghers belaaght, vanden Gheweldigen berooft, ende vanden Listigen ghestolen. Somma de nootdruftighe zijn wesentlijcke, natuyrlijcke, nutte, ende (door Gods ghenade) ons eyghen goeden: Daar teghen zijn de onnootdruftighe, schaduwelijcke, onnatuyrlijcke, schadelijcke ende vreemde goeden.