Eerste Capittel.
Dat des Duyvels Wet swaar is.
Omme vande swaarheyt des Duyvels Wetten te spreken, is eerst van noode te verstaan dat swarigheyt is een gequel des gemoets, welcx byblijvinghe den menschen verdrietigh, moeyelijck ende lastigh valt. De Hooftsomme van alle sulckdanighe menschelijcke swarigheyden is gheleghen in’t derven van’t gunt men gaerne heeft, of in’t hebben van’t gunt men gaerne ontbeert. Ongaerne derftmen dinghen, of diemen nootlijck behoeft, of diemen onder eenigh behaaghlijcke ghedaante begheert, oock mede heeftmen ongaerne de dinghen die men voor quaat aansiet. De nootlijcke behoefte is tweereley, te weten innerlijck ende uyterlijck. De innerlijcke is der Zielen voedtsele, namentlijck het levendighe Ga naar margenoot+ Woort Gods, soo de Mensche nyet alleen Ga naar margenoot+ en leeft by den broode, maar by alle woorde dat Ga naar margenoot+ uyt den monde Godes comt. Maar d’uyterlijcke noodtlijcke behoefte is cost ende cleederen voor den Lichame. Dese twee behoeftelijckheyden werden wel te recht noodtlijck ghenoemt: want gheen Mensche en magh die, nyet alleen nyet sonder swarigheyt, maar oock nyet sonder sterven ende bederven. Dit behoeft gheen bewijs, overmits yeghelijck kondt is dat de Menschen sonder spijse ende drancke in den vleesche nyet en moghen levendigh blijven. Oock is nyemandt verborghen dat de Ziele sterven moet, die Christum, t’Broot des Levens, niet en nuttight.