Comedie van Israel
(1590)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijDe vierde handeling.
| |
[pagina 75]
| |
Israel.
Wat zal ick doen? kleyn is mijn verstandt en krachte.
Iohanna.
Doet dat ghy nu goedt weet, en vindt in u machte.
Ga naar margenoot+Al weet ghyt goedt te zijn dat ghy al u Heren vreemt,
Den quaden ghewoonten, terstont al haar macht beneemt,
Ia dat ghyze al teffens grondtlijck zoudt vernielen:
Die macht vindy noch niet inden grondt uwer zielen.
Zulck bestaan tenemaal, waar u zwackheydt noch te veel.
maar mooghdyt int heel niet, bestaat en doet dat int deel.
Bestaatse vry int deel te vernielen en moorden.
Dat werdt hem groot afbreck. let wel op mijn woorden.
Ga naar margenoot+Al ist dat Godt u een nieu hert heeft ghegheven,
Zo is noch t'oude quaadt niet al uyt u ghedreven.
Neen. tis daar met een huy niet al in ghekomen.
T'werdt daar oock zo niet al teffens uytghenomen.
Ga naar margenoot+T'nieu hert is maar een nieu ghebooghzame wille,
Die haar buyght onder Godt in ghelatenheydt stille.
Ga naar margenoot+T'welck niemandt en vermagh, zo langhe de versteentheyt
Van zijn wil hardtneckigh noch int hert en ghebeent, leydt.
Van dit versteende herts hardtneckighe daden
Zydy verlost, maar niet gheheel van alle quaden.
Daar zijn veel Afgoden noch in u hert verborghen,
Die ghy al moet breken, vernielen en verworghen.
Israel.
Welck zijn die?
Cognitio.
Ga naar margenoot+Al dat ghy buyten of beneven Godt,
(Merckt hier doch vlytigh op, tis van grote zaken t'slot)
Noch goedt waant, bemint, wilt, en met lusten aankleeft.
Ga naar margenoot+Ick weet wel dat ghy Godt nu zo boven al verheeft,
Dat ghyt eer zoudt willen (vant doen zegghe ick noch niet)
Al laten, dan God, dien ghy voor t'hooghste goedt aanziet.
Maar dits noch maar kennis, lieft en wil int alghemeen,
Ende niet van elck ding int byzonder alleen.
Ga naar margenoot+Dees krijghdy allencxkens door kennise der waarheydt,
Int styghen uyt minder in een meerder klaarheydt.
Wildy nu klaarlijck zien hoe veelderley Afgoden,
Lusten, toeverlaten, en by-troosten in noden,
Ga naar margenoot+Onder een goede schijn met listighe treken,
In verholen winckels uws herten tempel steken:
Zo onderzoeckt u grondt, met aandachtigh zwyghen,
| |
[pagina 76]
| |
Wat u zou verblyden, zo ghyt moght verkryghen,
Oock wat bedroeven zou, zo ghyt moste derven.
Wtghenomen alleen, dueghde te verwerven,
En zond te verliezen, te laten, te sterven.
Welcke vrueght en droefheydt zaligheydt doen erven.
Want wat ghy buyten Godt na hoopt of voor vreest,
Dat is een Afgoyken in u hert ende gheest.
Laat ons dit alghemeyn int byzonder beproeven,
En dat niet inde vruecht, maar alleen int bedroeven.
Zegt: hebdy niet een trou, bedienstigh, een vrolijck wijf?
Israel.
Ia.
Cognitio.
Sterf zy, zoudy niet trueren, om dat ongherijf?
Israel.
Hertelijck.
Cognitio.
Dits dan een van u Afgoden quaadt,
Die ghy buyten Godt lieft, zo heel boven de maat:
Dat u het gheschieden van Godes wille goedt,
Zo zeer zou bedroeven, in u onwijs ghemoedt:
Dat ghy wel zoudt willen, dat niet Gods ghebieden,
Maar u wil en bevel daar in moght gheschieden.
Zo ist oock met lieve Ouders, vrunden en kinderen.
Want naamze Godt wech, u bedroefde het minderen.
Als dieze liever zoudt teghens Gods wille houwen,
(Waart in u vermoghen) om t'vermyden van rouwen.
Zo ist oock met u gheldt, eer, ghezontheydt en leven,
Daar u hert buyten Godt noch bedeckt gaat aankleven.
Al hoe wel nu u hert int gheheel staat gheboghen
Onder Godt: zo dat ghy den doodt liever zoudt doghen,
Dan willens en wetens yet teghen zyn wille doen:
Zo kondy nu nochtans hier by klaarlijcken bevroen
Dat elck deel noch ontbreeckt veel ghelaten stilligheydt,
Door onverstandigheydt, niet door quaadtwilligheydt.
Al magh u goede wil int gheheel niet vereelen,
Daar ghebreeckt noch veel aan in elck vanden deelen.
Israel.
Mijn onverstandt (daar van my de Heer moet bevryen)
Hielt die dinghen voorzeydt niet voor Afgoderyen,
Maar voor gheneghenheydt, gants onverliezelijck.
| |
[pagina 77]
| |
Cognitio.
T'komt uyt onverstandt en valsch oordeel verkiezelijck.
Twelck noch ghelaten heeft in u ghemoedt onverzocht,
Veel valsche opinien, dien t'quaadt goedt heeft ghedocht.
Ende t'goedt scheen haar quaadt, in veel, niet alle dinghen,
Die t'goedt ghewaande quaadt, doen begheren gheringhen,
En t'quaadt ghewaande goedt, ancxtelijck doen vlieden:
Ga naar margenoot+Zo moet de waarheydt zelf dees wanen uytwieden
Met al huer wortelen. want blyven die inde grondt,
Nimmermeer werdt u hert reyn daar af en recht ghezondt.
Israel.
O waar mijn hert bevrijdt van al mijn blinde wanen,
Zo waar mijn trueren wech met veel onnutte tranen.
Ga naar margenoot+De waan ist (zo ick merck) die my zondelijck bedroeft.
Hoe werdtmen den waan quijt? ick hebs hier niet gheproeft.
Cognitio.
Mijn zuster Iohanna heeft in plaats van een tessche,
Een dierbare drancke in een edele flessche:
Ga naar margenoot+Daar af zy u ghenoegh gants om niet zal schincken.
Dien dranck zuldy terstondt begheerlijck inne drincken:
Die door waarheydts kennisse vande dode wercken
T'hert zuyvren zal: en tot dienst van Godt zo stercken,
Dat ghy niet meer en leeft der menschen begheerlickheyt,
Maar den wille Godes tot prijs van zijn heerlickheydt.
Want zy drijft grondtlijck uyt al des herten boosheydt,
Al de valsche wanen, ja de schalcke loosheydt
Van alle de quade en smekende ghedachten.
Israel.
Dats voorwaar een dranck van wonderlijcke krachten,
Van beter en heb ick nie mijn daghen ghelezen.
Hoe is des drancx name?
Cognitio.
Der zielen ghenezen.
Israel.
Waar af is zy ghemaackt?
Cognitio.
Ga naar margenoot+Niet dan van louter bloedt,
Onschuldigh ghevloten uyt een Lammeken zoet,
Godtlijck, heyligh, lijdzaam, onnozel en onbevleckt,
Een volkomen offer voor al dat den mensch ghebreckt.
Als hy dat inne drinckt, waardighlijck zoot behoort,
| |
[pagina 78]
| |
Israel.
Hoe gaat dat te wercke?
Cognitio.
Aldus. let wel op mijn woort.
Ga naar margenoot+T'lam sterft alst zyn bloet stort. dan sterft oock wel de mensche,
Als hy zijn lusten sterft, en willens derft zyn wensche.
Als de mensch het Lam volght int lijdzaam kruys ootmoedigh
Dan sterft hy met het Lam, en drinckt dees drancke bloedigh,
Als de mensch onnozel het quade stadelijck mijdt,
Godes, en der menschen doen gheduldelijcken lijdt,
Volght hyt Lam inden doodt en werdt gantselijck bevrijdt
Vant quade, zo drincktmen dees dranck waardelijck altijdt.
En zo komtmen te recht aan der zielen ghezondtheydt.
Na dien nu menigh Afgodt noch in u s'herten grondt, leydt
En ghy nu middel hebt om die te verdryven:
Zo spoedt u flucx aant werck, laatter niet een in blyven.
Haast u die te breken, te stormen, te vernielen,
Wt den Tempel Godes, t'inwendighe uwer zielen.
Dit doet nu, dit mooghdy, doort behulpt van den dranck
Ga naar margenoot+Die mijn zuster u biedt? drinckt vry, ghelooft my, eer lanck
Zullen uyt u ruymen al die quade humoren.
Zuyverheydt zal komen binnen u s'herten doren.
Dan zuldy uwen Godt inder waarheydt aanschouwen.
Die zal zelve komen zyn waarschap in u houwen.
En stadelijck wonen, tot elcx goedt exempele,
Met alle zyn schatten, in u s'herten tempele.
Israel.
Moght dat ghebueren my, o moght dat ghebueren, my
Zo waar ick ghenezen en van alle trueren, vry.
Ick heb eenen goeden dronck begheerlijck in ghedroncken
Die my u zustere vol in hadde gheschoncken.
Inden mondt gaft een smaack lievelijck ende zoet,
Maar binnen mijn herte vallet bitter als roet.
Daar weilet, daar ziedet, het bijt, het schuymt, het wroet,
En roert al t'herte om t'verstoort al mijn ghemoedt.
Recht als werckende wijn, t'vat aan allen kanten perst.
Die dranck is my te sterck, ach. my dunckt my t'herte berst
Een stanck stijght in mijn keel, daar af ick moet grouwen.
Helpt doch, en houdt my t'hooft, ick moet bersten of spouwen.
Cognitio.
Ga naar margenoot+Huy: wat leelijcker dreck, wat vuylheydt afgryzelijck
Ruymt hier doort ingaan van die reyne dranck pryzelijck.
| |
[pagina 79]
| |
Ziet daar zyn gheheele, daar halve Afgoykens:
Daar armen, daar beenen, en daar halzen met hoykens.
Ga naar margenoot+Dats te recht een heylzaam en godtlijck beeldtstormen.
Fy wat kruypen hier al opinieuze wormen.
Wonder ist, dat zy hem t'hert niet af en staken.
Daar t'hert een woning is van fenynighe draken,
Ga naar margenoot+Van verkeerde wanen, van doodtlijcke lusten,
Hoe maght een oghenblick met ghenoeghen rusten.
Israel.
Och, och, hoe bang is my: hoe hardt werdt die medecijn.
Cognitio.
Ga naar margenoot+T'quaat sluypt met lusten in, maar t'ruymt altijt met pijn.
Zyt ghetroost Israel: ick zie u zaack ghewonnen.
Gheen medecijn en zoude beter wercken konnen,
Dan dees dranck in u werckt. zo ghy zelf voor oghen ziet.
Daar de mensch het zyn doet en verzuymt Godt zyn werck niet.
Ghy hebt u best ghedaan, tot betring uwer qualen,
En door s'drancx innemen uyt al u s'herten palen
Ga naar margenoot+Mannelijck gheworpen alle u Afgoden,
En wandelt zo doende in des Heren gheboden:
Zo int laten vant quaadt, dats u zot begheren,
Als int goedt doen, leven na den wil des Heren:
Godt zal oock niet laten u goede wil te stercken,
Om na wil het goede dadelijck te wercken.
Al zydy nu noch swack, de krachte zal komen,
Zo ghewis als ghy dees quaadt-ruyming hebt vernomen.
Ga naar margenoot+Lapzalvers guychelen, en laten t'quaadt int herte
Ghestadelijck blyven, met zyn truerighe smerte:
Makende het volck vroedt, met een bedrieghlijcke mondt,
Dat zy ghenezen zyn, al blijft de zieckt inde grondt.
Ga naar margenoot+Dit hebdy recht anders met Godt bevonden,
Die gheneest de ziele doort uytdryven der zonden:
En versterckt den zwacken door zyn gheest warachtigh,
Dat zy moghen na wil, int ghelove krachtigh.
Israel.
Mijn hert is slap, mijn mondt heeft een bittere smaack,
mijn hooft draayt, t'oogh schemert, ick weet zelf nau wat ick maack.
Iohanna.
Ga naar margenoot+T'hooft stil ick doort smeren met dees balsem, fyn.
Reynight ghy nu den mondt met die Alzem, wijn.
Israel.
Die wijn is zo bitter, rechts of zy al vol roet, hing.
| |
[pagina 80]
| |
Iohanna.
T'bitter zuyvert grondigh. neemt nu de verzoeting,
Ga naar margenoot+Van des gheests vertroosting, dit waterken zoet en reyn,
Dat Cristallynigh vliet uyt des levens fonteyn.
Dit verzoet alle bitter, lieflijck in allen sticken,
En doet het swacke hert zoetelijck verquicken.
Israel.
Ick danck u Princessen van u hulp gherievelijck,
Ga naar margenoot+Wat water is doch dat? noyt wijn zo lievelijck,
Zo edel, zo krachtigh, zo honich zoet, en zo klaar,
En dranck ick mijn daghen, dat weet ick nu voorwaar.
Het versterckt mijn herte, het verblijdt mijn zinnen,
Het verzoet mondt en keel, en doet my waarlijck kinnen,
dat al des vleesches wellust (oorzaack van mijn zware val)
By die zoetheydt Hemelsch, niet is dan bittere gal.
Dus zalt my licht vallen, die moeder alder klachten,
Die smekende wellust, nu voorts aan te verachten?
maar zegt komt daar niet gaan, met snelligheyt spoedigh
Het Ghebedt? ja zy ist, vrolijck en blymoedigh.
|
|