Comedie van Israel
(1590)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijDe vierde handeling.
| |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+Daar na aanmerckende zijn Ouders ootmoedigheydt,
Beloften ghenadigh hem hadde ghegheven,
En hun (zo langhe zy u onderdanigh bleven)
Voor allen jammeren trouwelijck heeft behoedt,
Als Noe rechtvaardigh, voor d'al-smorende zondtvloedt
Den gheliefden Iacob u ghehoorzaam jonghere
Met zijn gheheele huys voor d'Egypsche honghere,
Oock den Suppliant zelf voor des Meyrs verdrincken,
Voor hongher, voor dorst, en voor t'vyandtlijck krincken,
Dien ghy goedtlijck vergaaft veel grove mishandeling,
Ondanckbaarlijck ghepleeght in zijn quade wandeling,
Ia hem veyligh stelde als een vruchtbare plant,
Inde vette weelde van dat beloofde Landt:
Ga naar margenoot+Al waar de Suppliant in zijn plompe weelde
V heel verghetende metten Afgoden speelde,
Waar door hy dan dickmaal u heylzaam straf lijden most,
Daar uyt hem u goetheydt, als hy maar riep, heeft verlost,
Zo dat de Suppliant immers wel hadde behoort
Danckbaarlijck te leven na u zalighmakend woordt,
En gants te verlaten zijn zondighe weghen,
Hy snode Suppliant, doende plat daar teghen,
Zo gants weynigh dede dat u goedtheydt ghenoeghde,
Dat hy tot de ouden oock nieuwe zonden voeghde,
Verlatende zijn Godt, zijn trouwe hulp in noden,
En vlytigh dienende onghetrouwe Afgoden,
Zijnder handen maacxel, rechts of hy had ghezworen,
V langmoedigheydt zacht, tot grouwelijcken toorn,
Met vuyrigher hitten teghen hem te ontsteken.
Ga naar margenoot+Des hy aanmerckende deze zyne ghebreken
Zo groot, zo lasterlijck, en zo menighfuldigh,
Hem zelf te recht verstondt der verdoemenissen schuldigh.
Den eeuwighen banne van u aanzicht rechtvaardigh,
En allen ghenade ghehelijcken onwaardigh,
Ia oock gants onwaardigh om immermeer te moghen
Met Bede verschynen voor uwe goedtheydts oghen,
Ga naar margenoot+Maar want hy voelende met doodtlijcke smerten,
De bittere droefheydt en zware druck zijns herten,
Doort ontberen uws woorts, der zielen verzoetsele,
Die vander zonden draf en verkreegh gheen voedtsele,
Maar hongherigh verdween, midts in vleeschelijcke lusten,
Daar de zondighe ziel gheenssins in magh rusten.
Ga naar margenoot+Zulcx dat hy nu verstondt in zijn ziele bedrieft,
| |
[pagina 73]
| |
Zijn groot onvermoghen, zijn zotheydt, zijn behoeft,
Oock zijn verkeert oordeel, oorzaak van al zijn quaden,
Doort Hemelsche licht uwer milder ghenaden,
Die met haar bracht kennis van zijn boosheyt inden grondt,
Oock van u goedtheydt groot: en hem oock maackte kondt,
Ga naar margenoot+Dat uwe Majesteyt uyt liefden heeft bevolen,
V om hulp te bidden, al die hulpeloos dolen,
Zonder u Majesteyts beloften te verzwyghen,
Dat de ghelovigh bidder ghewis zal verkryghen,
Ga naar margenoot+Daar door zy hem gaven een ontwyfelijck gheloof,
dat voor open staat, en hem nu niet meer is doof:
Als hy bidt naar u wil, die niet en wil bederven,
Den bekeerden zondar, maar hem t'leven doen erven.
Ga naar margenoot+Daarom de Suppliant wetende nu waarlijck,
Dat hy ghezondight heeft grouwelijck en zwaarlijck,
T'welck hy voor u belijdt met zulck grondigh leedtwezen,
Dat hy d'eeuwighe doodt veel min zoude vrezen,
Dan langher te blyven een slave der zonden:
Als die dit onrecht, de straf zo recht heeft bevonden,
Dat hy zich vrywilligh met een lijdzaam ghedult,
Ga naar margenoot+V straffing onderwerpt, dien hy zwaarlijck heeft verschult,
Zegghende ghelaten met troostloos berouwen,
Ghy zijt de Heer, doet dat goedt is in u aanschouwen,
Macht, ghelaten herte, dat nu diep in ootmoedt is,
V niet behaghen, doet dat in u oghen goedt is,
Hy wilt willigh lyden, en ghelijckmoedigh draghen.
Ga naar margenoot+Maar want het onrecht is en teghen u behaghen,
Dat over u maacxel vreemde en quade Heeren
Ga naar margenoot+T'ghebiedt zouden hebben tot uwer oneeren:
Verschijnt de Suppliant gheheel ootmoedelijck,
Wt d'alder diepste noodt, begheerlijck, en spoedelijck,
Voor u oghen Godtlijck, ghenadigh en open:
Ga naar margenoot+Met een vast betrouwen, en ontwyflijck hopen
Van verhoort te werden in zijn schamele bede,
Door kondt van u miltheydt en zyn ellendighede.
Die hem vast verzekert inder ghenaden klaarheydt,
Dat u goedtheydt, u lieft, u zekere waarheydt
Niet moghen weygheren het bidden met smerte,
Ga naar margenoot+Van een bedroefde ziel en ootmoedigh herte,
Dat met vast betrouwen u beloften aanschout,
Al zijn eyghen vermoghen volkomentlijck mistrout,
Zich zelf, en de zonde recht vyandelijck haat,
| |
[pagina 74]
| |
Goedtwilligh na der dueght uyt rechter liefden staat,
En lust heeft om leven na u Ghebodt eendrachtigh.
Al t'welck de Suppliant in zich ziende warachtigh,
Verzoeckt nu hertelijck zonder eenigh ophouwen
Wt gheheelder zielen, met ontwyfelijck betrouwen,
En troostelijck vermaan van u beloften ghenadigh,
Dat u doch ghelieve O Koning goedtdadigh,
Barmhertigh, zoet, minlijck, verbiddelijck, goedigh,
Goedertiere, vrundtlijck, mildt, vol goedts overvloedigh,
Hope der troostlozen, toevlucht der armen,
Dien t'straffen niet lust, maar t'ghenadigh ontfarmen,
Ga naar margenoot+Spoedigh te ontfarmen over den Suppliant,
Om hem maar te vryen van zijnder vyanden handt.
Op dat hy zonder vrees, alle zijns levens tijdt,
V, o Heer magh dienen, in heyligheydt met vlijt,
Ga naar margenoot+Dit u behaaghlijck is, Heer helpt, zo magh hy snel spoen
Tot u zalighe dienst. dit doende zult wel doen. etc.
Iohanna.
Wat dunckt u Precatio? hoe bevalt u die Request?
Precatio.
Die is goedt. opt gheloof van Gods goedtheydt ghevest.
Die ootmoedighe bede en zal my niet beschamen.
Wy kryghen ghewislijck Fiat, ja ende Amen.
Israel.
Spoedt u rasch heen ghebedt. haast u tot Gode,
Want spoedighe hulp heeft mijn ziel van node.
Precatio.
Een goedt Medecijn haast om t'verlanghen der ziecken.
Ick gha my oock haesten met twee snelle wiecken,
Om Israels verlanghen, dien ick hoop gheringhen
Tyding vant verkryghen zijns begherens te bringhen.
|
|