Comedie van Israel
(1590)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijTweede handeling.
| |
[pagina 30]
| |
Alleen om aanden kroon te moghen gheraken:
En u moghende huyt noch moghender te maken.
Ghy zijt van zelf machtigh ontzien eerlijck en rijck:
Ga naar margenoot+Wat huwet ghy aan meerder? waarom niet aan ws gelijc?
Waart huwen niet beter aan bekende naburen?
Wat zoeckt ghy een vreemt volck, van vreemder naturen
Van een vreemde sprake en van vreemde zeden.
Dien t'ghenoegh niet vernoeght blijft onvernoeght t'onvreden.
Ick weet vast ghelooft my, dat u begheerts verwerven
V huys ende afkomst grondelijck zal bederven.
Dit voorhoedt doch wijslijck, strect u landt een goet heet.
Ghy hebt nu wercx ghenoegh, al en zoect ghyt niet meer.
Dit half is meer d'ant heel, bevooghdyt vlytigh en wel.
Maart heel wert u te veel, u oock der landen ghequel.
Verchiert dat ghy nu hebt wildy te veel verkiezen
Dat heel met oock dit deel zal u zotheydt verliezen.
Dan zuldyt ick zegt u, veel te spade beklaghen,
Israel.
Den Philosophen zot, magh u raadt behaghen,
Maar my niet, noch oock gheen polityke verstanden.
Aristobolus.
Der Philosophen wet zalight allen landen,
T'ghaat oock wel als Princen ernstelijck Philosopheren.
Israel.
T'zij dromen. de vroede hoort zijn goet te vermeren.
Ick wil mijn macht meren, zo werde ick machtigher,
Zegt nu: is u of mijn voortstel warachtigher?
Ist u oft mijn nutter voor Prins en onderzaten?
Zal machts vermeringhe my en mijn volck niet baten
Int beschermen mijns lants, en temmen der vyanden?
Ick zwyghe vant ontzich. wie zal wy aanranden?
Aristobolus.
Ga naar margenoot+Die vermeerdert zijn machte die zijn jonste vermeert,
By onderzaten en vreemt, zo dat hem elck mint en eert.
Maar niet die vyandt maackt zijn vrunden lieftalligh,
En onderdanen trou, oproerighen afvalligh.
Dit zal u wis gheboeren om de veelheydt der volcken
Ga naar margenoot+Als u zoon door dees echt verheven inden wolcken
Wellustigh t'volck vergheet, en den landtzorgh laat dryven.
Zo dat zijn persoon zelf, zijn volck niet magh gheryven
In klachten te horen, en opt recht te waken.
Dan zal hy onachtzaam al zijnder landen zaken
| |
[pagina 31]
| |
Ga naar margenoot+Voor lieftloze vreemden afwezigh doen handelen.
Die huurlinghen ghierigh zullen qualijck wandelen
Iustici verkopen, eeren-staten verpachten,
T'volck schatten en scheren: welcx onverhoorde klachten
V zoon zal doen haten van kleynen ende groten
Die maackt hem te vyandt zijn eyghen huysghenoten.
En zal dan vreemde macht met schanden behoeven
Tot zijn machts vernieling en zijns volcx bedroeven.
De waghen ghetrocken van veel weeldighe paarden,
Moet hollen en storten, tot pletteren ter aarden,
Als de zotte voerman veyligh en slaperigh sluymt.
Den paarden, toom, en wegh, heel onachtzaam verzuymt.
Israel.
Datmagh zo gheschieden, maar het magh oock wel zijn.
Datmen veelal ndts teffens beheerschapt wel ende fijn.
Doch meyn ick niet dat ghy dit zult wederspreken.
Die meer verkryght heeft meer, des magh hem min gebreken.
Aristobolus.
Ga naar margenoot+Veel verkryghen maght veel begheren vernoeghen
Zo in werp van veel houts veel grote vlammen blust.
Begheerdy werelden, een werelts krygen maackt gheen rust.
Ist dat ghy den palen, uwer landen vergroot.
Te meer sterckten en volcx eyscht des beschermens noodt.
Zo wel alst kleyn muschgen behoeft de zwaan zijn pluymen.
Israel.
Zegt dat u ghoedtdunck mijn weyde zal ruymen,
Om weeldigh te rusten, alst my ghelieft ende past.
Aristobolus.
Dits wonder, ghy zoeckt rust in vermeringhe van last.
Ga naar margenoot+Want het wel heerschappen is avondt ende morghen
Zorghvuldigh het welvaart der landen te bezorghen.
Die dan zijn landen meert, vermeert de zorgh onlustigh.
Dits vermering van last, schijnt u dat licht en rustigh?
Israel.
T'schijnt het u een lust is, my met onlust te laden
Door dit u onlustigh en hatelijck, afraden.
Altijdt prijst ghy voor goet, t'gunt ic quaat moet schelden.
Daarom volgh ick u raat nemmermeer of zelden.
Aristobolus.
Die geen goeden raat volght, hem volght altijdt onraadt.
| |
[pagina 32]
| |
Israel.
Die vreemde raadt volght, toont dat hy hem zelf niet verstaat.
Aristobolus.
Zulck waant hem heel raadt wijs, die zot is ende gheck.
Israel.
Zulck beschuldight ander met zijn eyghen ghebreck.
Ghy zoudt my niet raden waande ghy u niet wijs.
Aristobolus.
Waande ghy u niet wijs, ghy volghde mijn advijs:
Of ghy zoudt een ander, die wijs is om raadt vraghen.
Dit doedy niet, en zult te spade beklaghen
Met hopeloos, berou in onnutte beweening,
Dat ghy boven mijn raadt volght u blinde mening.
Ga naar margenoot+Alderliefste broeder laat u doch ghezegghen.
Merckt ghy niet wat ghy int werck bestaat te legghen?
Ghy wilt met een moghender u zaken ghaan menghen.
T'swaarste weeght altijdt meest, t'zal u te gronde brengen.
Ghy zoect vreemde hoogheydt u eygen werdt verschoven.
Ghelooft my goede man, t'verdrijft ghewislijck boven.
Ist dat ghy aarden pot, metten koperen swemt,
Ghy wert in d'eerste storm aan kleyn schaarden gheklemt.
Zou nu een Koningrijck u Hertoghdom wyken?
Meyndy te heerschappen over zo veel ryken?
Zoudy die doen dansen na u pypen of zinghen?
Neen, u volck en landen zullen zy bedwinghen,
En als arme slaven na huer pijpe doen dansen.
Verwacht dan teghenheydts verderflyke cansen,
Als de vreemdelinghen u volck legghen opten hals,
Hovaardigh, fel, ghierigh, onkuysch, lecker en vals,
Die u ellendigh volck ten been toe zullen knaghen.
Des zullen de vroede nu rou caproenen draghen,
En voor een oorzake den vraghers ghewaghen,
Dat het is overt leedt vant landts aanstaande plaghen.
Israel.
Daar koom watter wille, magh ick maar ghebieden
Over dat Koningrijck. de plaagh maghmen ontvlieden.
Komtse ick achtse niet. raadt ghy die u gaarne hoort,
God bewaar u. ick ga met mijn voornemen voort.
|
|