(lett.: ‘hij die iemand om zijn schuld
aanspreekt’, WNT 14, 945) werd ook wel officier genoemd
(‘ambtsdrager’; De Monté Verloren 1972, 9; Wagenaar 1788, 279). Hij werd
aangesteld door de stadhouder of de Staten, later ook wel door de burgemeesters.
Tot zijn taak behoorde het toezicht op openbare rust en orde (vgl. de huidige
commissarissen van politie). Ook moest hij zorg dragen voor de uitvoering van
vonnissen (vgl. de taak van de officier van justitie thans). De schepenen
(lett.: ‘oordeelvellers’, WNT 14, 445), verenigd tot de
zogenaamde schepenbank, moesten de vonnissen vaststellen. Dat gebeurde buiten
tegenwoordigheid van de schout, alhoewel deze uiteindelijk de vonnissen bekend
moest maken.
De procesgang bleek in de praktijk weinig effectief te zijn. De centrale overheid
zon op maatregelen om die situatie te verbeteren. In juli 1570 vaardigt Philips
II een aantal ordonnantiën uit die bekend zijn geworden als de Criminele
Ordonnantiën (Van de Vrugt, 1978). Uit deze verordeningen blijkt dat men iedere
misdaad beschouwt als een vergrijp tegen de staat. Een verdachte moet dan ook
door de staat worden vervolgd. Een staatsambtenaar (in de steden de schout)
neemt het onderzoek ter hand zodra de verdenking van een misdaad is gerezen. Hij
verzamelt het nodige bewijsmateriaal; daarnaast verlangt men ook steeds een
bekentenis van de verdachte. Voor het ontlokken van de bekentenis wordt niet
zelden de pijnbank toegepast. Voor landlopers gelden speciale maatstaven. Dit
volk mag men om ‘haar boosheyt’ te ontdekken op de pijnbank leggen ‘schoon er
geen andere redenen syn als dat sy gesont lijfs achter lande hebben geloopen,
ende haar over andere begane misdaden scherpelijk te examineren’ (Diederiks
1976, 104). Voor alle gepijnigden geldt dat zij hun bekentenis ‘buiten pijn en
banden van ijzer’ moeten herhalen. De verdachte mag tijdens de tortuur niet al
te erg worden verminkt (Van Heijnsbergen 1925, 84).
Tijdens het gerechtelijk onderzoek blijft de verdachte opgesloten. Zo'n
voorarrest kan tot drie jaar duren. De kosten van drank en voedsel moet de
verdachte ondertussen zelf betalen (Koning 1828, 32; Hallema 1928, 519).
Als straf was opsluiting overigens niet gebruikelijk. De
volgende categorieën straffen kunnen in de zestiende eeuw bij vonnis worden
opgelegd, eventueel in combinatie. Verreweg de meeste van deze straffen zijn
voor ons, twintigste-eeuwers, onvoorstelbaar wreed. Daarbij moeten we wel voor
ogen houden dat vroeger de lichamelijke pijn niet, zoals thans, met pijnstillers
onderdrukt kon worden. In het dagelijks leven moest men ontstekingen, pijnlijke
zweren of tumoren verdragen zonder aspirine. Daar leerde men mee leven. Wilde
men nu een misdadiger ècht pijnlijk straffen, dan moest de pijn van de
bestraffing