- Goed, zei de roover, dan zal ik zulk een gerecht voor u gereed maken, opdat gij niet hongerig mijn huis verlaat.
De roover nu had vijf geiten, die liet hij slachten en van de vijf harten van de geslachte dieren liet hij een gerecht koken, dat hij zijn gast voorzette.
De engel weigerde echter ook van dit gerecht te eten, en zei:
- Ik weet, dat dit maar vijf harten zijn. Ik had u toch gezegd, dat ik slechts een gerecht mag eten, waarin zeven harten zijn gekookt?
Dit bracht den roover in groote verlegenheid. Hij had geen andere dieren die hij had kunnen slachten. Hij hoorde de stemmen van zijn beide zonen, hij keek op en zag door het venster, hoe de twee knapen speelden voor de deur. Hij dacht: ook wat ons het liefste is moeten wij een gast voorzetten als wij anders zijn wensch niet kunnen vervullen. De strijd tusschen zijn vaderliefde en den vurigen wensch zijn gast ter wille te zijn was zwaar. Toen besloot hij als offer aan de heilige rechten der gastvrijheid zijn zonen te dooden. Hij ging naar buiten en riep de beide knapen......
En opnieuw bood hij zijn gast het gerecht aan, waarom deze had gevraagd. Maar hij bood het aan met een gezicht, dat hij hield afgewend, opdat de vreemdeling zijn tranen niet zou zien, want in het gerecht waren de harten van zijn beide gedoode kinderen.
De engel nu wist alles. Hij zette zich aan tafel, maar deed alsof hij nog even wilde wachten, en zei:
- Gij hebt twee zonen, nietwaar, roep hen, opdat wij allen gezamelijk eten.
Toen hoefde de roover het gelaat niet meer af te wenden om zijn tranen te kunnen verbergen. Hij barstte in snikken uit en bekende, dat hij behalve de vijf geslachte geiten geen dieren had en dat hij het verlangen van zijn gast, een gerecht van zeven harten te eten, slechts had kunnen vervullen door den dood van zijn twee zonen.
De engel deed alsof hij zeer ontstelde. Met toornige stem zei hij:
- Breng mij bij de gedoode kinderen!
De roover bracht hem in een zijvertrek, daar lagen de ontzielde lichamen van de twee knapen. De engel naderde hen, strekte beide armen over de lichamen uit, het was alsof hij bad, toen maakte hij over de beide kinderen een kruisteeken. En tot de onmetelijke vreugde en verbazing van den vader stonden de knapen op, gezond en blozend, alsof zij opstonden uit een slaap, die hen had verkwikt. De engel ging de deur uit, de roover, met zijn twee zonen in de armen, rende hem na, maar toen zij buiten kwamen was de engel verdwenen. Voor hun oogen echter graasden weer hun vijf