| |
| |
| |
De oude vrouw en de visch op het droge
Er was eens een oude vrouw, die leefde in een hutje dat zij tegen het huis had aangebouwd van een man, die het heel wat beter had dan zij, maar die meende, dat hij al genoeg voor haar gedaan had door goed te vinden dat zij haar hutje tegen zijn huis aanbouwde. En daarmede was haar ook een heele weldaad bewezen, want anders was haar hutje zeker omgewaaid. Nu waaide het niet om, het hield stand, zelfs in den storm, maar de wind had vrij spel door de reeten en de kieren. De vrouw zat altijd in de kou, en als het regende zat zij in den regen, want het dak had vele gaten, dat had zijn voordeel als de zon scheen, want dan kon de zon naar binnen schijnen. De vrouw ging in lompen gekleed, zij leefde van de etensresten, die zij bedelde langs de huizen, en van de veldvruchten, die men na den oogst voor haar achterliet, dikwijls leed ze honger, zij had het hard en zwaar naast haar hardvochtigen buurman. Eens een dag toen zij niets te eten had ging zij de deur uit, het was zomer en snikheet, zij kwam aan een kleine rivier, die bijna droog stond, en in de modder bemerkte zij plotseling een groote menigte visschen, die daar waren blijven steken en tevergeefs probeerden een gedeelte te bereiken, waar weer wat water stond. Bij het zien van die visschien was de oude vrouw zeer verheugd.
- Ha! riep zij, die kan ik gemakkelijk vangen, dan kan ik visch eten zooveel als ik wil en ik houd nog genoeg visschen over, die ik kan verkoopen, en dan heb ik geld om nog ander eten te koopen.
Zij maakte al aanstalten om naar de bedding van het riviertje af te dalen, toen zij plotseling tusschen de visschen er een bemerkte, die grooter was dan de anderen, dat was zeker de koning van de visschen, hij stak den kop smeekend omhoog en begon te roepen:
- Lieve Heer, zend ons regen, zend ons regen, wij smeeken u om regen!
| |
| |
De vrouw hoorde dat verbaasd aan, zij hield zich langs de helling vast en wachtte af, wat er zou gebeuren. En het duurde niet lang, of de lucht betrok, de vrouw keek omhoog, de hemel zat vol donkere wolken, en, voor zij erop bedacht was, viel er een geweldige stortregen neer. In een paar oogenblikken was er onder die stortbui reeds zooveel water in de beek, dat de visschen verder konden zwemmen. De vrouw klom haastig weer tegen den oever omhoog, de visschen waren haar ontsnapt, zij was bovendien doornat, met druipende kleeren en leege handen ging zij haastig naar huis. Maar in haar hutje regende het ook, daarom stak zij een versleten parapluie op en wachtte op het einde van de bui. Zij dacht na over het gebeurde, en zei tot zichzelf:
- Ik kon het ook wel eens probeeren, wat die visch deed, maar inplaats van om regen moet ik om geld vragen.
En toen de bui over was knielde zij neer, hief de oogen ten hemel, zooals zij den visch had zien doen, en riep:
- Lieve Heer, zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
Toen zij dit vele keeren geroepen had wachtte zij af, maar er kwam geen geld. Zij gaf echter den moed niet op, zij dacht zeker, dat geld moeilijker te zenden is dan regen en dat men er daarom ook langer om vragen moet. Daarom begon zij weer opnieuw en hield vol, den heelen dag riep zij:
- Lieve Heer, zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
Zij bleef dit roepen tot het donker werd. Toen ging zij slapen, maar den volgenden morgen was zij nauwelijks wakker, of zij begon weer opnieuw, knielde neer, en riep:
- Lieve Heer zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
Zij was buitengewoon volhardend, zij wilde God vermurwen door haar gebed niet te staken. Weer bleef zij den heelen dag bidden, en den volgenden dag deed zij hetzelfde, zij wijdde voortaan haar heele dagtaak aan dit gebed.
Maar de buurman, die het hoorde, werd boos, hij ergerde zich over dit ononderbroken gebed, het begon hem duchtig te vervelen, en hij schreeuwde zoo hard als hij kon, zoodat de vrouw door den muur heen het hoorde.
- Houd toch op met je misselijk gekerm. Een gebed als dit van jou moet God wel tegenstaan, reken er maar niet op, dat je 't geld in je schoot gegooid krijgt. Ga liever naar het bosch, hak hout en verkoop het, of doe iets anders, waarmee je wat geld kunt verdienen. Als je niet ophoudt trap ik je hut in elkaar, dan kun je ze tegen een ander zijn huis aanzetten!
Maar de vrouw riep terug:
- Als ik het door jou moest krijgen, dan zou ik inderdaad tever- | |
| |
geefs bidden om geld. Als mijn gebed God tegenstaat, hoe moet Hem jouw gierigheid dan wel tegenstaan? Bemoei je niet met mij, en als je 't niet hooren wilt, stop dan maar je ooren dicht.
En zij bleef doorgaan met haar gebed.
Toen werd de buurman woedend, hij verzamelde alle mogelijke potscherven, afval en blik en deed alles in een grooten zak bij elkaar. Den volgenden morgen hoorde hij de vrouw weer roepen:
- Lieve Heer, zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
Met den zak op den rug klom hij op het dak en liet zich naar de dakgoot afglijden. Door een gat in de armoedige dakbedekking van het hutje zag hij de vrouw geknield zitten met ten hemel geslagen oogen. Terwijl zij geheel opging in haar gebed slingerde hij zijn zak neer, de zak viel door het dak heen en kwam terecht op het hoofd van de vrouw, die onder het gewicht languit neerstortte op den vloer.
- Ziezoo, zei de buurman, daar heb je je geld!
En hij bleef kijken, wat de vrouw zou doen. Zij kroop onder den zak uit en kwam overeind, zij voelde met de hand aan haar rug, die haar klaarblijkelijk zeer deed. Maar zij lachte van pleizier, zij dacht zeker niet anders of haar gebed was verhoord. De buurman had al op voorhand schik, hoe zij zou staan te kijken en woedend zou zijn, als zij den zak zou openmaken en zou zien, dat er niets dan afval, rommel en scherven inzaten. Zij wreef nu vergenoegd haar handen, daarop sjorde zij den zak recht, zij had er een heel gewicht aan, zij maakte geen haast hem te openen, zij knielde weer neer, vouwde de handen, en zei:
- Lieve Heer, ik dank u, dat gij mijn gebed verhoord hebt. Wat een hoop geld, een groote, zware zak vol! O, ik dank u, ik dank u!
De buurman lachte tranen bij de gedachte hoe de vrouw aanstonds zou staan te kijken. Toen stond de vrouw op en maakte den zak open. Maar toen zette de buurman groote oogen op, want de vrouw, die in den zak graaide, schepte er handen vol goud- en zilverstukken uit, rinkelende goud- en zilverstukken, fonkelend en gemunt geld, spiksplinternieuw en in een overweldigenden overvloed, zij had haar voorschoot vol, zij laadde de tafel vol, zij strooide den vloer vol, de heele hut was geld. De buurman kon zijn oogen niet gelooven, maar hij moest ze wel gelooven, hij zag dat goud en zilver, en hij hoorde bovendien dat goud en zilver. De vrouw in haar opwinding liep heen en weer, zij wist met al dat geld geen raad en zij wist met haar vreugde geen raad, zij danste van pleizier, zij wilde zingen, maar zij kon alleen maar verwarde en stamelende klanken uitbrengen. Ja, nu was zij rijk, nu had zij het geld, waarom
| |
| |
zij dagen lang had gebeden en gesmeekt. De buurman sloop terug naar zijn huis, daar zat hij met groote oogen voor zich uit te staren, zijn vrouw kon geen woord uit hem krijgen. Nu zou hij blij kunnen zijn, dat hij voortaan bevrijd zou zijn van het gekerm der oude vrouw, maar hij was er niet blij om! Misschien had hij blij kunnen zijn als de vrouw met een gebroken rug had gelegen en in haar verwachting zou zijn teleurgesteld, als zij gezien had, dat haar op haar weerzinwekkend gebed tot haar straf en tot haar beschaming slechts potscherven waren toegeworpen. Maar meer dan haar gebed hem had gehinderd knaagde nu het zeer van de afgunst, de pijn van de verbeten en machtelooze woede, dat hijzelf het werktuig was geweest om haar haar rijkdom te verschaffen, die geheimzinnige rijkdom, die uit zijn handen was gekomen en zijn deel had kunnen zijn.
Neen, de vrouw kermde nu niet meer. Het wonder van haar plotselingen rijkdom werd bekend, de menschen kwamen van alle kanten naar haar toe, natuurlijk benijdden zij haar, want het is moeilijk iemand, die plotseling heel veel geld krijgt, niet te benijden. Als het haar maar niet ontstolen wordt, zeiden de menschen en zij verrieden daarmee hun eigen begeerte. Er waren er, die de vrouw aanboden, het geld voor haar te bewaren en goed te beheren, maar de vrouw zei:
- Nee, als gij zelf geld had gekregen zou ik u ook niet vragen om het voor u te bewaren en te beheeren, dat is zoo onbescheiden en bemoeiziek, laat het nu maar aan mij over.
Zij kreeg raad van alle kanten, van alle kanten werd haar hulp aangeboden, iedereen was er bekommerd over, hoe zij haar geld zou besteden, en zij dacht:
- Dat is toch gek, iedereen maakt zich nu zorg over mij, hoe ik het geld besteden zal, en toen ik heelemaal geen geld had maakte zich niemand bezorgd erover, hoe ik mij zonder geld zou kunnen redden.
In rijkdom en armoe leert ge de menschen kennen van allebei hun kanten, en ook de oude vrouw kon men nu leeren kennen. Zij was niet dom, zij liet een nieuw huis bouwen en het was een mooi huis, zij richtte het heel mooi in, zij kocht ook nieuwe kleeren en zij at goed, zij gunde zichzelf dat genoegen om nu eens veel en goed te eten, dat was heerlijk, zij ging er goed uitzien, zij werd er heelemaal een andere vrouw van. Vroeger keken de menschen haar niet aan, zij was die vrouw met haar armoe, zij was die slons. Maar nu keek iedereen haar aan.
- Goeden dag, zeiden de menschen tegen haar.
Want zij was die vrouw met dat geld, zij was die merkwaardige
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
| |
| |
vrouw met dat merkwaardige geld. Zij brak haar hutje af en verbrandde het, zij roeide haar verleden uit, ach, maar zij vergat het niet, integendeel. Zij kreeg eigenaardigheden, zij weigerde visch te eten. Bij de visschen is mijn geluk begonnen, zei zij. En dan was er nog iets, de armen die tot haar kwamen gaf zij mild en vriendelijk.
- Ik weet wat armoe is, zei zij, ik weet, wat het is te moeten vragen.
Haar zegen was aan haar besteed. Maar haar vroegere buurman was nijdig, hij was haar niets dankbaar, dat zij hem van haar tergend gebed had verlost, hij had ook niet meer den minsten lust in zulke vroolijke ondernemingen als om op zijn dak te klimmen in 't vooruitzicht te kunnen schaterlachen. Integendeel, hij dacht aan heel andere dingen, hij dacht erover, of hij het voorbeeld van de oude vrouw niet zou kunnen volgen en ook om geld zou kunnen bidden. Maar dan moest er ook iemand op zijn dak klimmen en een zak met scherven op zijn hoofd gooien, opdat het wonder zich zou kunnen voltrekken. Maar tot wien moest hij zich wenden, zonder zijn geheim te verraden en zonder belachelijk te zijn als hij met zulk een voorstel kwam? Hij dacht daar lang over na, toen meende hij, dat hij zich tot niemand beter kon wenden dan tot de oude vrouw zelf. Als hij haar zou vertellen, dat hij haar een zak met scherven had toegegooid en dat zij zelf had ondervonden hoe die scherven in goud- en zilverstukken waren veranderd, dan zou zij er alle geloof in krijgen, dat het zin had, hem, terwijl hij zat te bidden, een zak met scherven toe te werpen, bovendien zou zij zich verplicht achten hem te helpen, als zij vernam, dat zij haar rijkdom eigenlijk aan hem te danken had. Nadat hij dit overlegd had ging hij naar de oude vrouw, en zei:
- Hoor eens, moedertje, je bent nu rijk, maar weet je wel, dat je dien rijkdom dankt aan mij? Toen je zoo zat te bidden in je hutje klom ik op het dak van mijn huis met een zak, dien ik vol had gedaan met scherven, en ik gooide dien zak naar beneden, omdat ik je beet wilde nemen, want je gebed ergerde mij, maar toen jij den zak opende, waren de scherven in goud- en zilverstukken veranderd. Daarom moet je mij een grooten dienst bewijzen en ook een zak met scherven door mijn dak gooien, terwijl ik zit te bidden, dan zullen ook die scherven in goud veranderen en dan word ik nog rijker dan jij.
De oude vrouw zei:
- Dat is goed. Als ik waarlijk, zooals je zegt, mijn rijkdom aan jou te danken heb, waarom zouden dan niet evengoed de scherven, die ik in je huis laat vallen terwijl je bidt, veranderen in geld? Ga
| |
| |
maar naar huis en bid, en doe het vooral vurig, ik kom wel,
En de man ging naar huis en bad en hij deed het vurig. Hij zat neergeknield, vouwde de handen, hief de oogen ten hemel, en smeekte:
- Lieve Heer zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
Zoo bad hij vijf dagen lang, tot verbazing van zijn vrouw, maar ook zij wist, hoe de oude vrouw in haar hutje door haar vurig gebed rijk geworden was en daarom deelde zij in 't geheim de begeerte en de hoop van haar man. Na vijf dagen kwam de oude vrouw, zij had een zak met scherven bij zich, maar de man vond, dat er niet genoeg scherven in zaten. Daarom sloeg hij alles aan scherven wat in zijn huis maar aan scherven te slaan was, en vulde een tweeden zak met kleine stukken en groote stukken, en hij hoopte dat de groote stukken net zulke groote klompen goud zouden worden. Toen de twee zakken waren volgepropt sleepte hij ze zelf naar het dak, want de oude vrouw kon dat niet. Toen hielp hij de oude vrouw langs een ladder naar boven, hij maakte een gat in het dak en hij maakte daaronder een gat in den zolder, en daarop rende hij naar beneden, knielde neer onder de opening in zolder en dak zoodat hij den hemel kon zien om daar zijn oogen naar op te slaan, en hij begon weer te bidden:
- Lieve Heer, zend geld, zend geld, ik smeek u om geld!
De oude vrouw trok den eenen zak boven het gat, zij liet hem los, boem, daar ging hij, toen de tweede, boem daar ging hij ook. De man kreeg den eersten op zijn hoofd, den tweeden op zijn rug, hij viel languit neer en bleef onder den slag van het gewicht bewusteloos liggen. Toen hij weer bij kwam voelde hij, dat zijn ribben gebroken waren, maar hij wilde er niet op letten, hij riep zijn vrouw, sleepte zich zoo goed en zoo kwaad als het ging op de knieën, hief de handen ten hemel en riep:
- Lieve Heer, ik dank u, dat mijn gebed verhoord is. Wat een hoop geld, twee groote, zware zakken vol, o, ik dank u, ik dank u!
De oude vrouw was langs de ladder weer naar beneden geklommen, zij was erbij, toen de man, na zijn dankgebed, met bevende handen de zakken opende, ja, maar dat was meer dan een verschrikkelijke teleurstelling, de man werd razend, in allebei de zakken zaten alleen maar scherven, groote en kleine. Hij keerde de zakken om, hij wilde nog niet zoo gauw gelooven wat hij wel gelooven moest, hij ledigde de zakken op den vloer, maar er lagen twee bergen scherven en anders niet, hij tastte de zakken in de naden af, maar in de naden zaten alleen maar scherven, echte tergende en uitdagende scherven, en anders zat er werkelijk niets in. De man gooide nijdig de beide geledigde zakken omhoog, maar
| |
| |
dat had geen zin, hij wilde opstaan om eens flink te stampvoeten, maar dat kon hij niet, zijn ribben waren gebroken en misschien was zijn ruggegraat ook gebroken. Hij voelde nu plotseling de pijn en begon te schreeuwen, woedend joeg hij de oude vrouw weg, die de getuige van zijn schande was, en ze ging, en zei:
- Ja, dan zul je tegen mij wel hebben gelogen, je ziet nu, dat het maar een praatje is, dat scherven in goudstukken veranderen.
En toen was ze de deur uit.
Maar de man moest door zijn vrouw naar bed worden gedragen, daar lag hij, krimpend van pijn. De dokter moest komen, het werd een heele behandeling, het kostte veel geld, en het hielp bovendien niet. Hij bleef half verlamd en kreupel, hij kon zijn werk niet meer doen, hij raakte in schulden, huis en hof werden verkocht, hij verviel tot armoe en ellende, hij werd net zoo arm als vroeger de oude vrouw was geweest. Toen hij uit zijn huis werd gezet liet de oude vrouw hem bij zich komen, en zei:
- Bouw maar een hutje tegen mijn huis aan, mij heb je eens toestemming gegeven om mijn hutje tegen jouw huis aan te bouwen, zoo zie je, dat goede daden toch niet onbeloond blijven.
En voor den kreupelen man werd een hutje tegen het huis van de oude vrouw aangebouwd, het was goed, dat de oude vrouw zoo welwillend was, want nu had het hutje een houvast, het waaide niet om, het hield stand zelfs in den storm, maar de wind had vrij spel door de kieren. Doch de vrouw van den kreupelen man hoefde niet te gaan bedelen. Want de oude vrouw kwam in het hutje, en zei:
- Vergelding moet er zijn, maar ze hoeft niet hard te zijn, al is het voor de hardvochtigen en gierigen niet gewenscht, dat ze dat weten. Heel mijn vroegere ellende hoeft niet bij je in te trekken.
En zij gaf voedsel en geld, zij zorgde, dat in het hutje, dat tegen haar huis aanleunde, geen honger en ontbering geleden werden, ja, ze liet ook de kieren dicht maken, zij zorgde, dat er geen gat in het dak kwam, en zij zorgde, dat de kreupele man en zijn vrouw het warm hadden in den winter. Zij was vriendelijk en bescheiden, zij was goedhartig, steeds gedacht zij den tijd van haar eigen bittere ontbering, en zij was blij te kunnen voorkomen, dat anderen dezelfde ellende zouden hebben.
|
|