- Als de jonkvrouwelijke koningin tuinen heeft, dan moeten deze het wel zijn, zei de prins.
En hij plukte handenvol vruchten, vulde er zijn zadeltasch mee, en reed naar huis.
Toen hij in het paleis was aangekomen begaf hij zich naar den koning, legde hem de zadeltasch met de vruchten in de handen, en zei:
- Vader, ik ben in een landstreek geweest, waar melkstroomen vloeien en waar de druiven rijpen in den winter, daar waren wonderbaarlijke tuinen. Als de jonkvrouwelijke koningin tuinen heeft, zei ik bij mijzelf, dan moeten deze het wel zijn, en ik plukte er de vruchten, die ik voor u heb meegebracht.
De koning had eenige vruchten uit de zadeltasch genomen en betastte ze.
- O wee, mijn zoon, zei hij, de landstreek, waarvan gij spreekt, ken ik, ik ben daar in mijn jeugd geweest, maar de tuin van de jonkvrouwelijke koningin is daar niet, en de vruchten, die gij hebt meegebracht, kunnen mij niet helpen.
De prinsen overlegden weer, de tweede zoon stond erop den tocht te maken en de vruchten te halen, die hun vader konden genezen. Hij steeg te paard, nam wapens en leeftocht mee, en begaf zich op weg. Over alle bergen reed hij en achter den ijsberg zag hij den ouden man met den sneeuwwitten baard, die bezig was de scheuren in den door de hitte gebarsten weg zorgvuldig dicht te naaien.
- Goeden dag, oude man, zei de prins, moge je je werk niet gelukken.
- Goeden dag, mijn zoon, moge ook jou je werk niet gelukken, antwoordde de oude man.
De prins reed verder en kwam in het land, waar de melkstroomen vloeiden en de druiven rijpten in den winter. Hij zag er de wonderbaarlijke tuinen, maar hij reed hen voorbij, want hij wist, dat hier niet de vruchten groeiden, die zijn vader konden helpen. Toen kwam hij in een land, waar oliestroomen vloeiden. Door streken kwam hij, zóó modderig, dat zijn paard tot aan de knieën in den bodem wegzonk, en door andere, zóó droog, dat het stof langs den weg hem verblindde. Maar toen zag hij zulke prachtige tuinen, dat hij er geheel de pracht bij vergat van de wonderbaarlijke tuinen in het land der melkstroomen, en er groeiden vruchten in, zooals er alleen maar te vinden zijn geweest in het aardsch paradijs.
- Deze tuinen kunnen geen andere zijn dan die van de jonkvrouwelijke koningin, zei de prins.
Hij plukte handenvol van deze vruchten, vulde er zijn zadeltasch mee, en reed naar huis.