| |
| |
| |
XIX.
De muzikant die het heelal ontstijgt,
De fluisteraar, de ziel, de melodist,
De waaiende, wiens eeuwig lijf bevracht
Is, met de geuren en de klanken en
De kleuren en de dampen van den aether,
De steigeraar, die levensrythmen blaast,
En alle werelden jaagt voor zich uit,
De geest van al wat adem heeft, de wind
Die de muziek maakt bij het eeuwig gaan
Der dansende atomen in de ruimte,
De communist, aangrijper van het Al,
De Brenger van de hoogte naar de diepte,
Die ze vaneenescheidt en samenvoegt,
En laat in ieder achter het geluid
Van toen zij klonken in gemeenschap samen,
De ziel van al wat is, die openblaast
Het dichtgeschovene en van muziek
En kleur en dans en lijn en zang, maakt vol
Het eertijds uitgewoonde en verkilde,
De sprookjesman die op een mantel ligt
Te kijken uit de hoogte in de diepte,
Die zich van uit de diepte heft opwaarts
Te fluisteren naar dingen het geheim
Hunner geboorte uit het Communisme,
Hij heeft zich neergebogen tot den mensch,
Den kleinen mensch, die uit het stof gemaakt
| |
| |
Is van den haat, en toorn en hoovaardij,
Tot kleine menschen vol van misverstand,
Heeft hij zich heengebogen, hooge wind,
En in hun hersens aangeblazen vonk
Tot een verheldering en in hun oogen
Glans geroepen, dat zij zien het Al
Nu met de oogen aan, van communisten,
Nu met de zinnen aan, van communisten,
En met de vreugden aan, van communisten,
En met de eenheid aller wezens in
Hun hemelen en aard omvattend hart;
De groote muzikant, de communist,
De stem van het heelal, zonk in het hart,
Het kloppend bevend kleine menschenhart,
En in de weefsels van dien kleinen mensch
Bracht hij de trilling van de vreugde, die
Maakt gezond de organen van het lijf,
En op de lippen van dien kleinen mensch,
Lag hij de klank van zijn voornaam bevel;
Gij zult vernietigen, dit wat afhoudt
Den mensch te zijn in eenheid met natuur,
Gij zult vernietigen in uwen mensch,
Den ouden panter die op roof uit gaat,
Gij zult vernietigen in uwen mensch
Den jakhals die op menschenlijken aast,
Gij zult vernietigen in uwen mensch
De schuifelende padde, winst, zijn slang,
Gij zult het oor van dien opgaanden mensch
| |
| |
Inblazen het geheim der algemeenschap
Der arbeidskracht die communisme is,
Gij zult hem maken tot een Communist,
Die met zijn broeder staat in overleg,
Zijn gelen, blanken, koperrooden, en
Zijn donkren broeder uit het zwart Libye,
Opdat geheel de aarde worde veld
En vlak en zee en berg en zwart ravijn
En geul en strand en heuvel van den Arbeid,
Van arbeid, die een feest zij voor den mensch,
De menschheid, niet meer ligt zij, de vervuilde,
De geknechte, de verkochte, aan
Een loon, waarvoor zij bukkend staamlen mag,
Het loon is van de aarde weggeworpen -
De menschheid werd, zooals nu is de wind,
De muzikant, die het heelal ontstijgt,
De fluisteraar, de ziel, de melodist,
De waaiende, wiens eeuwig lijf bevracht
Is met de geuren en de klanken en
De kleuren en de dampen van den aether,
De steigeraar die levensrythmen blaast
En van muziek en dans en lijn, maakt vol
De hoogte en de diepte der afgronden.
|
|