Liederen. Deel 2(1918)–A. van Collem– Auteursrecht onbekendLiederen der gemeenschap Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Muziek Niets dan muziek, - het sprakelooze vallen Van de gouden sterren in de ruimte, Het wenken van de groote wijde stilte, Het kijken van de spoedige ruischwateren. Muziek, - het vreemde schuren van de wolken, Het ademen der zilte zilverzeeën, Het strijken van een grooten zwarten vogel, Het openbersten van den zonnekrater. Van de nachtschaduwen het zacht bewegen En de gesprekken van de schemerdalen, Het openschuiven van de maan in wording, Het toegenegen kijken van de boomen. Muziek, - de mompeling der voorjaarsgronden, Het stapelend opsteigeren der bergen, De blink gesneden lijn der strakke vlakte, En het onrustig worden van den hemel. [pagina 87] [p. 87] Muziek, - het diepe zuchten van de lente, Het openwaaien van de berkenlanen, Het stooten en aanvonkelen van lijnen, Het morgenlicht dat valt als klank van glazen. Muziek, - de rijpe weelde van den zomer, De gouden bijen zoemen in de bosschen, De roode dennen dragen paarse vlammen, De ruimte hangt verzadigd van zonhette. Muziek, - de droge klank der fijne takken, Wanneer de luchten stijgen, hooger, hooger, En al de sterrenbeelden afscheid nemen; Te wachten ligt de bleek geworden wereld. Muziek, muziek, alom het sprakelooze Wonder dat ontstijgt aan de verschijningen, Het al-omvattende, het grenzenlooze, Het in elkander overgaan der dingen. - Vorige Volgende